• No results found

De rentabiliteit der overjarige cultures in de buitengewesten

door

MR. J. F. A. M. BUFFART.

Bij de behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1923 in den Volksraad vestigde ik er de aandacht op, dat men over het algemeen een verkeerd idee heeft van de rentabiliteit van het in de buitengewesten belegde kapitaal en dat met name het in de overjarige cultures gestoken kapitaal veel minder rente afwerpt, dan, meestal gedacht wordt. Ik verwees daarvoor naar een staat, ongeveer een half jaar tevoren aan de Regeering overgelegd, waar-in een overzicht werd gegeven van de dividenden over de jaren 1915 tot en met 1920 van 50 ter Oostkust van Sumatra en in de daarbij aansluitende streken werkzame maatschappijen, die voor-namelijk overjarige cultures dreven. Dit waren al de maatschap-pijen van dien aard, over welker gegevens toen werd beschikt;

eenige selectie had niet plaats gehad, zoodat kon verwacht wor-den hiermede een zooveel mogelijk met de waarheid overeenko-mend beeld te verkrijgen. Het gemiddelde van de dividenden van die 50 maatschappijen bleek 7.57% te zijn, terwijl, bij weglating van de 8 beste maatschappijen, het gemiddelde van de 42 overige slechts 4.45% was. Ten gerieve van de Regeeringsgemachtigden legde ik nogmaals eenige copieën van dien staat over.

De directeur van Financiën betoogde hiertegen, dat door het gemiddelde van de gezamenlijke dividenden te nemen nooit het juiste gemiddelde rentecijfer van het in gemelde cultures belegde kapitaal kon worden verkregen. Dit is natuurlijk volkomen waar, doch was ook niet door mij beweerd. Het door mij aangehaalde gemiddelde kon nooit anders dan een zeer ruw beeld geven van de

Kol. Studiën. 1.

werkelijkheid; voor het opmaken van het juiste rentecijfer ontbra-ken van de meeste maatschappijen de noodige gegevens, in het bijzonder de grootte van de gestorte kapitalen. Toch was er eenige waarborg, dat gemelde gemiddelden niet ver van de werkelijke ren-tecijfers af waren. Immers bij de meeste maatschappijen vielen de beginjaren, waarin bij overjarige cultures, omdat die meestal pas na ongeveer vijf jaren product leveren, geen dividend kan worden gemaakt, buiten de jaren 1915-1920. Voorts was het voor na-genoeg alle maatschappijen ongunstige jaar 1921 buiten beschou-wing gelaten. Het niet medetellen van deze nadeelige factoren weegt vermoedelijk voldoende op tegen en drukking van heit ge-middelde dividend, mogelijk veroorzaakt door het verwaarloozen van de hoegrootheid der kapitalen.

Voorts meende de directeur van Financiën, dat 'het jaar 1915 niet moest worden medegeteld, omdat verscheidene maatschap-pijen, op den staat van dividenden voorkomende, pas in 1910 en

1911 zijn opgericht en daarom op zijn vroegst in 1916 een normalen oogst konden hebben. In hoeverre of dit juist is, heb ik niet nage-gaan, omdat de gevolgde berekening, slechts toegepast op de dividenden over 1916 tot en met 1920, bijna dezelfde uitkomst geeft als die, welke verkregen was in meergenoemden staat; het gemiddelde wordt dan voor alle 50 maatschappijen 7,62 % en voor genoemde 42 maatschappijen 4,63%.

Genoemde directeur had verder zelf een staat van dividenden laten opmaken over de jaren 1916-1920 en met inachtneming van de grootte der kapitalen van de verschillende maatschappijen;

hij kwam zoo tot een gemiddeld rentecijfer van 14%. Hij had daarbij den eerstgenoemden staat van 50 maatschappijen gevolgd, doch daarvan weggelaten die maatschappijen, welke meer tabak-dan rubbermaatschappijen zijn of wel eerst tabaksonderneming waren en daarna in rubberonderneming zijn omgezet, voorts de na 1911 opgerichte maatschappijen en ten slotte de maatschappij-en, waaromtrent niet voldoende gegevens voorhanden warmaatschappij-en, ter-wijl er enkele maatschappijen aan waren toegevoegd, Waarom-trent wel de noodige gegevens ten dienste stonden. Geraadpleegd waren de Indische cultuuralmanak en de nominatieve statistiek van de Vereeniging voor den Rubberhandel. Daar echter de

di-CULTURES IN DE BUITENGEWESTEN 165 recteur zijn staat niet overlegde, kon ik in den Volksraad slechts op veronderstellingen afgaan. Desniettegenstaande kon ik den di-recteur reeds dadelijk de illusie ontnemen, dat hij nu het juiste rentecijfer wel genoemd had. Zijne berekening immers liep over minder jaren en minder maatschappijen dan de berekening, waar-op ik mij beroepen had, en had reeds daardoor minder kans een juist beeld van het geheel te geven. Ook waren de beginjaren der maatschappijen, waarin geen winst kan worden gemaakt, geheel verwaarloosd, zoodat de in die jaren gederfde rente buiten be-schouwing bleef en dus reeds daardoor het opgegeven rentecijfer te hoog was.

Ik veronderstelde echter, dat er nog wel meer op den staat van den directeur van Financiën zoude zijn af te dingen en ben in mijne verwachtingen niet beschaamd'. Na afloop van de vergade-ringen van den Volksraad, daags voor mijn terugkeer naar mijn woonplaats, deed de directeur van Financiën mij een copie van zijn staat toekomen.

Daaruit bleek vooreerst, dat van de 50 maatschappijen, voor-komende in den door mij aangehaalden staat, er niet minder dan 21 waren geschrapt; er waren 7 andere aan toegevoegd, zoodat het geheel slechts liep over 36 maatschappijen. Van de 21 ge-schrapte waren er maar 4 met een goed dividend, doch ook daar-van slechts 1 met een dividend daar-van meer dan 10%; de dividenden der 17 overige varieerden van 0 tot 5,63%. De meeste van die 21 maatschappijen waren voorts ten onrechte geschrapt. Waar verder het dividend der 7 toegevoegde maatschappijen, varieeren-de van 8 tot 38y3%, veelal te hoog was opgegeven, aangezien bij 6 daarvan — uit onbekendheid — geen rekening was gehouden met het vrij zeker op 0 te stellen dividend over 1920, zal duidelijk zijn, dat het door den directeur van Financiën verkregen rentecij-fer niet onaardig geflatteerd was.

Om dit nader aan te toonen zal ik alle weggelaten en bijgevoeg-de maatschappijen één voor één nagaan. Op een zeer enkele uit-zondering na zijn de te vermelden gegevens ten aanzien van de Engelsche maatschappijen ontleend aan de „Rubber Producing Companies (Official Guide for Investors in Rubber Shares)", uitgegeven door de Mincing Lane Tea and Rubber Share Brokers'

Association Ltd., terwijl overigens is geraadpleegd de Bussy's Handboek voor Cultuur- en Handelsondernemingen in Neder-landsch-Indië; is dit niet het geval, dan zal de bron worden aan-gegeven. Ik zal achter den naam van iedere maatschappij eerst vermelden wat daaromtrent in den staat van den directeur van Fi-nanciën voorkomt, en daarop mijn correcties laten volgen. Het jaartal achter sommige namen is dat der oprichting van de maat-schappij. De dividenden geven — in volgorde — de over de jaren 1916, 1917, 1918, 1919 en 1920 uitgekeerde aan; vallen de boek-jaren niet samen met het kalenderjaar, dan zijn, in navolging van den directeur van Financiën, de boekjaren 1915/16, 1916/17, 1917/18, 1918/19 en 1919/20 genomen. Een streepje (—) geeft aan, dat het dividend niet bekend was of is.

Omtrent de 21 weggelaten maatschappijen kan zoo het volgen-de worvolgen-den vermeld:

1. Amsterdam-Bedagei Tabak Compagnie: tabakmaatschappij niet opgenomen. Deze in 1906 opgerichte maatschappij teelt echter sinds lang geen tabak meer; op hare eemige onderneming Soengei Parit komen, na verwijdering der vroeger tusschengeplante koffie, sinds 1914 alleen maar rubber en klappers voor; de rubberproductie was in 1916 reeds 70.000 K.G. Dividend: 0, 0, 0, 0, en 0, gemid-delde: 0.

2. Amsterdam-Serdang Tabak Compagnie: tabakmaatschappij niet opgenomen. Deze eveneens in 1906 opgerichte maatschappij is inderdaad meer tabak- dan rubbermaatschappjij; zij heeft 2 ta-baks- en 1 rubberonderneming, van welke laatste (Melatti) de productie in 1916 reeds was 284.000 K.G. Wegens de tabak had het dividend hoog moeten zijn; het was echter slechts: 5.17, 10, 0, 5 en 8; gemiddelde: 5,63. Het verdient voorts opmerking, dat andere tabak- tevens rubbermaatschappijen, o.a. de Serdang Cultuur Maatschappij met een gemiddeld dividend van 12%, niet op den staat van den directeur van Financiën zijn weggelaten.

3. Batoe Sumatra Rubber Maatschappij: niet opgenomen we-gens oprichting in 1918. Deze maatschappij exploiteert echter de ondernemling Milano, welke tevoren toebehoorde aan de Marbau Rubber Maatschappij (1910) en reeds in 1915 in productie was;

CULTURES IN DE BUITENGEWESTEN 167 productie 1919: 42.000 K.G. Dividend 1919 en 1920: 8 en 0;

gemiddeld 4.

4. Cultuur Maatschappij Boekit Lawang: niet opgenomen we-gens oprichting in 1912. Haar onderneming produceerde in 1916 en 1917 — naast nog niet veel rubber — koffie; rubberproductie in 1918, 1919 em 1920: 2L000, 46.000. en 58.000 K.G. Dividend:

0, 0, 0, 0, en 0; gemiddelde: 0.

5. Hessa Rubber Maatschappij: was tabakmaatschappij, om-gebouwd in rubber; productie 1918 rubber nog slechts ± 10.000 K.G.; niet opgenomen. Deze maatschappij (1907) plantte reeds in

1911 rubber, waarvan reeds in 1915 werd geoogst; plantte daarbij tot en met 1918 nog tabak; rubberproductie 1919 en 1920: 30.000 en 72.000 K.G. Dividenden: 0, 0, 0, 0 en 0 (gedeeltelijk ontleend aan Glerum & Co.'s rubberstatistiek); gemiddelde: 0.

6. Cultuur Maatschappij Priok: opgericht in 1916; niet opge-nomen. Deze maatschappij exploiteert echter de onderneming Priok, welke tevoren aan den heer Runge behoorde en reeds in 1913 in productie was. Dividend 1917-1920: 0, 0, 0 en 0 (alsvorem);

gemiddelde: 0.

7. Silau Sumatra Rubber Maatschappij: opgericht in 1919;

niet opgenomen. Deze maatschappij exploiteert echter de nemingen Silau Doenia en Silau Priboean, welke te voren onder-scheidenlijk aan de Rubber Maatschappij Silau Doeniia (1910) en het Priboean Cultuur Syndicaat (1913) behoorden en reeds eenige jaren vóór 1919 in productie waren (rubber en koffie); rubberpro-ductie 1919 etn 1920: 125.000 en 150.000 K.G. Dividend

1919-1920: 6 en 0; gemiddelde 3.

8. Rubber Cultuur Maatschappij Soengei Radja: opgericht in 1917; niet opgenomen; nergens te vinden. Hier bestaat een misstand door een tikfout in de copie van den staat, waarnaar ik ver-wezen 'had. Het moet zijn de Rubber Cultuur Maatschappij Soen-gey Raja (1909) met de in 1916 reeds in productie zijnde onderne-ming Gadjah Meuntah. Dividend 0, 0, 0 en 0; gemiddelde: 0.

9. Vereenigde Indische Cultuur Ondernemingen: niet opgeno-men; de productie is eerst begonnen im 1917. Deze in 1916 opge-richte maatschappij exploiteert andere ondernemingen, waarop

eerst koffie verbouwd werd en welke in 1917 reeds 110.000 K.G.

rubber produceerden; in 1916 werd dan ook dadelijk reeds divi-dend uitgekeerd. Dividivi-dend: 8, 0, 0, OenO; gemiddelde: 1,6.

10. Soengei Rampah Rubber and Coconut Plantations Com-pany Ltd.: in Cültuuralmanak bijna niets van bekend; niet opge-nomen. Deze in 1915 opgerichte maatschapppüj nam de reeds in 1909 bestaande onderneming Soengei Rampah (rubber en klap-pers) over. Dividend: iy2, 2y2, 0, 5 en 0 (het laatste cijfer berust op de opgave vati de agente der maatschappij); gemiddelde: 3.

11. Central Sumatra Rubber Estates Ltd.: in de Cültuuralma-nak niets van bekend. Deze maatschappij werd opgericht in 1910 (in 1915 gereconstrueerd). Dividend: 0 (opgave van de agente), 0, 0, 0 en 0; gemiddelde: 0.

12. Mendaris Rubber and Produce Estates Ltd.: in Cültuural-manak niets van bekend. Opgericht: 1911; dividend: 0, 0, 0, 5 en 0; gemiddelde: 1.

13. Sungei Kari (Sumatra) Rubber Estate Ltd. (1909): divi-dend 1916: 30; in Cültuuralmanak verder niet opgenomen. Divi-dend: 30, 30, 7, 15 en 5; gemiddelde: 17,4.

14. Tanah Datar Rubber Estate Ltd (1912): dividend 0, —,

—, — en 0; gemiddelde: —. De rubberproductie (aanplant be-gonnen in 1909, tappen in 1913; oude onderneming) bedroeg ih 1916 reeds 60.000 K.G. Dividend: 15, 10, 0, 20 en 0 (laatste cij-fer volgens opgaven van de agente); gemiddelde: 9.

15. Toerangk Rubber and Produce Estates Ltd.: opgericht in 1912; niet opgenomen. De aan deze maatschappij behoorende on-derneming Toerangie is echter van ouderen datum en was in 1910 reeds met rubber beplant; rubberproductie 1916: 78.000 K.G. Di-vidend: 0, 0, 0, 5 en 0, gemiddelde: 1.

16. Wampoe Tobacco and Rubber Estates Ltd.: in Cültuural-manak niets van bekend. Opgericht: 1910; productie: tabak en rubber. Dividend: 0, 0, 0, 0 en 0; gemiddelde: 0.

17. Rubber Plantations Investment Trust (1909): staat in Cül-tuuralmanak onder afdeeling Handel en Vervoer en niet onder Cul-tures; niet opgenomen. Niettegenstaande die mdeeling van de

cul-CULTURES IN DE BUITENQEWESTEN 169

tuuralmanak exploiteert deze maatschappij ter Oostkust van Suma-tra 6 thee- en 2 rubberondernemingen. Dividend: 3, 6, 0, 0 en 6;

gemiddelde: 3.

18. Bila Sumatra Rubber Lands Ltd.: in Cültuuralmanak geen dividend bekend. Opgericht: 1910. Dividend: 0, 0, 0, 0 eln 0 (eerste twee cijfers volgens opgave van de agente); gemiddelde: 0.

19. Tamiang Rubber Estates Ltd.: in Cültuuralmanak geen dividend bekend. Opgericht: 1909. Dividend: 17i/2, W/2, 0, 15 en 0; gemiddelde: 10.

20. Glen Bervie Rubber Company Ltd.: in Cültuuralmanak geen dividend bekend. Opgericht: 1908. Dividend: 15, 15, 0, 15 en 0;

gemiddelde: 9.

21. Eastern Sumatra Rubber Estates Ltd.: in Cültuuralmanak geen dividend bekend. Opgeriicht: 1910. Dividend: 0, 0, 0, 0 en 4y8; gemiddelde: 5/G.

Zeide ik te veel, toen ik beweerde, dat de meeste van deze maat-schappijen ten onrechte niet op den staat van den directeur van Fi-nanciën voorkwamen? En nu de 7 toegevoegde maatschappijen:

1. Rotterdam Deli-Hevea Ltd. (1911): dividend iy2 15, 15, 15 en —; gemiddelde: 13. Deze maatschappij werd op 1 Januari 1920 vereenfigd met de Malang Rubber Estates Ltd. en de Dolok Rubber Estates Ltd. tot de Amalgamted Rubber Estates Ltd. (zie sub 5 hierna). Deze laatste keerde over 1920 geen dividend uit.

Voor het bepalen van een juist gemiddelde zou dus hiermede reke-ning moeten worden gehouden en wordt het gemiddelde dus 10y2

en niet 13.

2. Algemeene Cultuur Maatschappij (1905): dividend 40, 40, 10, 40 en 15; gemiddelde: 29,. Dit is juist.

3. Insulinde Rubber Estates Ltd. (1910): dividend 20, 30, 10,

— en —; gemiddelde: 20. De onderneming van deze maatschappij (Namoe Oenas) is een oude tabaksonderneming; daarom had zjij bij consequente toepassing van het systeem, door den directeur van Financiën b.a. gevolgd bij de Hessa Rubber Maatschappij (zie sub 5 hiervoren), niet mogen zijn opgenomen. De dividenden waren 20, 30, 10, 0 en 0, waardoor het werkelijke gemiddelde was 12 en niet 20.

4. United Sumatra Rubber Estates Ltd. (1908): dividend —, 38, 16 2/3, 39J/2 en —; gemiddelde: 29 2/s. De dividenden waren echter 412/3, 29V«, 162/s, 397/12 en 0, zoodat het gemiddelde ~ ondanks het bijgevoegde gunstige cijfer over 1916 — niet 292/^, doch 25,4 was.

5. Amalgamated Rubber Estates Ltd. (1910): dividend iy2, 0, 10, 15 en —; gemiddelde: 8. Deze maatschappij ontstond echter pas op 1 Januari 1920 door samenvoeging van drie maatschappijen (zie sub 1). De over 1916 tot en met 1920 vermelde dividemden zijn vermoedelijk die der Dolok Rubber Estates Ltd. Over 1920 werd geen dividend uitgekeerd. Dit laatste medegerekend wordt het gemiddelde dus 6,5 en niet 8.

6. Saciété Anonyme des Plantations de Telok Dalam (1909):

dividend —, 30, 25, 60 en —; gemiddelde: 3<Sy3. Blijkens de jaar-verslagen van die maatschappij werd over de jaren 1916 en 1920 onderscheidenlijk 30 en 0% uitgekeerd; de dividendenreeks was dus 30, 30, 25, 60 en 0, gevende een gemiddelde van 29 in plaats van 3Sy3- Daar komt nog bij, dat het dividend over 1919 slechts zoo buitengewoon hoog was door den lagen koers van de franc (het is een Belgische maatschappij); de in Nederlandsen-Indische guldens verdiende winst leverde, omgezet in Belgische francs, daar-door een dividend, dat 2 maal grooter was dan de werkelijkheid.

7. Cultuur Maatschappij Timboelan (1908): dividend 35, 0, 0, 6 en —; gemiddelde: 10,25. Deze maatschappij werkt alleen ter Sumatra's Westkust, een gebied, waarmede overigens in deze mate-rie geen rekening werd gehouden. Het dividend over 1920 is mij niet bekend; geziem de slechte resultaten in 1917 en 1918 en het geringe resultaat in 1919, dat voor de rubbermaatschappijen in het algemeen een zeer gunstig jaar was, kan gerust worden aangeno-men, dat over 1920 geen dividend is kunnen worden uitgekeerd.

Het gemiddelde zal dus 8,2 en niet 10,25 moeten zijn.

Er komen in den staat van den directeur van Financiën nog wel andere onnauwkeurigheden voor, zooals ten aanzien van de divi-denden der Serdang Central Plantations Ltd. en Bandar Sumatra Rubber Company Ltd., die opgegeven worden als bedragende 15, 7, —, 15 en 0, en 12i/2, 10, 6, 12i/2 em —, hetgeen moet zijn 15,

CULTURES IN DE BUITENGEWESTEN 171 7, 5, 12i/2 en 0, en 12|/2, 10, 6, 12i/2 en O, zoodat de gemiddelden

niet 9% en 10J4, maar 7,9 en 8,2 zijn, doch het reeds medegedeel-de zal voldoenmedegedeel-de zijn om aan te toornen, dat met medegedeel-de voorhanmedegedeel-den zijnde gegevens het door den directeur genoemde gemiddelde ren-tecijfer van bijna 14% niet te handhaven is; het zal, vermoedelijk niet onbelangrijk, moeten worden verlaagd.

Slechts tot aanvulling van het reeds aanwezige cijfermateriaal laat ik daarom nog eenige verder door mij gevonden gegevens volgen:

1. Rubber Cultuur Onderneming Timbang Deli (1909; in 1920 overgegaan in: T|imbang-Deli Rubber Company): dividend 10, 8, 0, 10 en 0; gemiddelde: 5,6.

2. London Langkat Syndicate Ltd. (1909): dividend 0, 0, 0, 0 en 0 (laatste cijfer volgens opgave van de agente); gemiddelde: 0.

3. Kwaloe Rubber Estates Ltd. (1910): dividend 0, 0, 0, 0 en 0; gemiddelde: 0

4. Siak (Sumatra) Rubber Estates Ltd. (1910): dividend 12i/2, 5, 5, 15 en 0; gemiddelde 7,5.

5. Sungei Buaya (Sumatra) Rubber Company Ltd. (1909):

22%, 22i/2, 0, 12i/2 en 10; gemiddelde: 13,5.

6. Sumatra Proprietary Rubber Plantations Ltd. (1909): divi-dend 0, 6, 0, 5 en 21/2; gemiddelde: 4,7.

7. Rampah Coconut Estates Ltd. (1910): dividend 0 (opgave van de agente), 0, 0, 0 en 0; gemiddelde: O.

Als ik goed ben ingelicht, is men thans aan het departement van Financiën bezig een volledige berekening op te stellen van het kapitaal en de dividenden van alle betrekkelijke maatschappijen.

Dat is, zooals begrijpelijk, de eenig juiste methode om het ware gemiddelde rentecijfer te vinden. Zooals uit het voorgaande is op te maken, zie ik met verwachting 'het resultaat van die berekening tegemoet.

Medan 27/28 Augustus 1922.