• No results found

Het geschil tusschen de Regeering en de Javasche bank.

Aan het voor enkele weken verschenen verslag van de Javasche bank over het boekjaar 1921/1922 was het bericht toegevoegd, dat de Regeering, gebruik makende van het Haar bij artikel 15 lid 2 van het octrooi der Javasche bank toegekende recht, tegen de jaarbalans en de daarmede samen-hangende winst- en verliesrekening van de Javasche bank over het boekjaar 1921/1922, zooals die door de directie zijn opgemaakt en door den raad van commissarissen werden goedgekeurd, de volgende bezwaren heeft

ingebracht:

lo. Het wordt met het oog op het herstel van de goudpariteit van den Nederlandsch-Indischen gulden, waarvan de handhaving een natuurlijke en ook van de zijde der directie aanvaarde verplichting van de circulatie-bank vormt, niet verantwoord geacht de te verdeelen winst op een zoodanig bedrag te stellen, dat de in het boekjaar 1921/1922 verkregen winsten uit koersverschillen ten bedrage van ƒ25.296.091.54 nagenoeg geheel aan de deelhebbers in de winst uitgekeerd zullen worden.

2o. Het wordt ongewenscht geacht, dat bij de opstelling van de jaarbalans aan het einde van het boekjaar 1921/1922 een andere wijze van waarde-bepaling voor de gebouwen der bank werd gevolgd dan bij de op-stelling van de balansen bij het afsluiten der voorafgegane boekjaren werd gevolgd.

Verder werd medegedeeld, dat deze bezwaren door de directie en den raad van commissarissen van de Javasche bank ernstig onder de oogen zijn gezien, do,ch dat het hun, rekening houdende met de feiten, waarop de afsluiting der jaarrekeningen berust, niet mogelijk geweest is de juistheid dier bezwaren te erkennen. In de gecombineerde vergadering van directie en raad van commissarissen van 24 dezer, werd daarom met algemeene stemmen besloten der Regeering kennis te geven, dat de directie en de raad van commissarissen geen aanleidng kunnen vinden om eenige wijziging te brengen in de balans en winst- en verliesrekening over het boekjaar 1921/1922, zooals die rekeningen zijn opgemaakt en der Regeering werden aangeboden.

Alsdan merkt dè directie op, dat door het niet aanvaarden der van Regeeringswege tegen de jaarrekeningen ingebrachte bezwaren de toestand is geschapen, die het voorschrift, vervat in het derde lid van artikel 15 van het octrooi van de Javasche bank, in werking doet treden, en die het thans noodzakelijk maakt om 3 scheidslieden te kiezen, die over genoemde bezwaren hebben te beslissen.

Door deze mededeeling werd openbaarheid gegeven aan het meenings-verschil, dat kort te voren tusschen de Regeering en de bankdirectie was gerezen en het kon niet uitblijven, dat in de dagbladen uitvoerige artikelen werden gewijd aan de belangwekkende vraagstukken, die tengevolge van het door de Regeering ingenomen standpunt van hooge actualiteit waren geworden.

Waar het hier de bedoeling is, deze persstemmen zeer in het kort weer te geven, moge vooreerst enkel aan liet eerste bezwaar van de Regeering — dat de verdeeling van de uit koersverschillen verkregen winsten onverant-woordelijk moet worden geacht — aandacht worden geschonken. Hetgeen door de verschillende dagbladen, die verklaren het door de bank ingenomen standpunt juist te achten, daaromtrent wordt betoogd, komt in hoofdzaak overeen met de strekking van een artikel van den „Indischen Financier" van

1 Augustus, waaraan het volgende is ontleend.

Uit de formuleering van de bezwaren der Regeering leest de redactie van den Ind. Financier, dat het Gouvernement zich op het standpunt stelt dat de handhaving der goudpariteit van den Indischen gulden niet dergelijke winst-uitkeenngen gedoogt. In de formuleering van het bezwaar ligt, volgens die redactie, duidelijk afkeuring opgesloten van de gestie der circulatiebank in tweeërlei opzicht, primo dat de bank niet zorgt voor het behoud van den wisselkoers op Nederland op of onmiddellijk bij pari en voor de handhaving der andere wisselkoersen van Indië op het buitenland in verhouding tot de goiidpanteit, en secundo dat de bank niet in staat was om den Indischen gulden absolute volwaardigheid in koopkracht in Indië te doen behouden Deze interpretatie van het door de Regeering kenbaar gemaakte bezwaar schijnt niet juist: de Regeering spreekt toch, zooals uit de hooger weergegeven formuleering Harer bezwaren blijkt, nergens van een wisselkoers op Neder-land, spreekt evenmin afkeurend over eenig handelend of niet-handelend optreden van de bank inliet heden of verleden, doch constateert alleen dat Zij de uitkeering van de thans becijferde winsten, met het oog op het herstel van de goudpariteit, niet verantwoord acht.

Door de aandacht af te leiden van het onweerlegbare feit, dat het Indische geld thans nog in belangrijke mate tegenover het goud, waaroo zijn waarde wettelijk is gebaseerd, is gedeprecieerd, laat de Ind. Financier zich dan verle.den tot eene uitvoerige beschouwing over de taak van de bank tegen-over seizoenfluctuaties; eene beschouwing, die voor het oogenblik niet ter zake kan dienen en verwarrend werkt.

De strekking van het betoog van het financieel orgaan blijkt duidelijk uit zijn these, dat „de Javasche bank dus gedaan (heeft) en doet wat zij

„kan' om de pariteit te handhaven/ maar dat., zij niet kan oproeien tegen

„wereldproblemen, zooals het Gouvernement van haar schijnt te verwachten."

Door onjuiste interpretatie van de bezwaren der Regeering moest ook deze conclusie noodwendig den kern van het aanhangig vraagstuk niet raken.

Verder wijst de Ind. Financier — en meerdere dagbladen deden zulks

FINANCIEEL-ECONOMISCHE KRONIEK. 127

ongeveer te zelfder tijd — op de verklaringen, die de Minister van Financiën in zijn Memorie van Antwoord op 'net voorloopig verslag nopens de staats-begrooting voor 1922 omtrent de goudpariteit der Nederlandsche bank aflegde, waaruit dan afgeleid wordt, dat de Indische Regeering zich op een ander standpunt plaatste, dan de moederlandsche Regeering onder geheele analoge omstandigheden innam.

Het moet betwijfeld worden of bij het neerschrijven dezer gevolgtrekking de genoemde redacties wel genoegzaam indachtig zijn geweest aan de oude waarheid, dat elke vergelijking mank gaat, want eene volstrekte analogie tusschen het geval van de Nederlandsche bank en dat, waarop hier gedoeld wordt, bestaat allerminst.

In een belangwekkend artikel, dat de heer E. Helfferich door „Aneta" in de meeste groote dagbladen van 7 Augustus deed opnemen, schaart ook deze auteur zich aan de zijde van de bankdirectie. Na er op te hebben gewezen, dat de door de Javasche bank gevolgde goudpolitiek de best denkbare is geweest en dat de uitkeering van de daardoor gemaakte winst geen invloed heeft op de goudwaarde van den gulden, erkent de heer Helfferich, dat, wanneer een deel van die winst in reserve wordt gehouden, daaruit in de •toekomst natuurlijk eventueel verliezen goedgemaakt kunnen worden voor het geval de bank zich gedwongen zou zien, haar goudvoorraad ten koste van opofferingen weder te vermeerderen.

De sterke positie der bank, gevoegd bij het redelijk vermoeden, dat het totaal der obligo's in de eerstvolgende jaren lager zal zijn dan thans, maakt het echter — volgens dezen schrijver — niet waarschijnlijk, dat zoodanige

op-offeringen noodig zullen zijn.

Verder schrijft de heer Helfferich de bestaande depreciatie van het Indisch geld toe aan het feit, dat de betalingsbalans van Indië, ondanks een sterk actieve handelsbalans, in de laatste jaren sterk passief is geweest; om ten slotte nog te wijzen op het verband tusschen de groote credietbehoefte van de Regeering — gevolg van de chronische tekorten op het budget der laatste jaren — en de goudwaarde van den gulden.

Het uit gezonden wetenschappelijken geest gesproten betoog van den heer Helfferich geeft eenige waardevolle aanwijzingen hoe de questies, die onder de oogen gezien moeten worden, zuiver kunnen worden gesteld, doch een krach-tige en overtuigende verdediging van de dividend-politiek der bankdirectie kan er helaas niet uit worden gelezen.

Anderzijds heeft ook het standpunt der Regeering bij de publieke opinie steun gevonden.

In een tweetal artikelen in „de Indische Courant" (W. J. E.) van 4 en 5 Augustus, getiteld: „De balanspolitiek van de Javasche bank" met den wel fascineerenden, doch naar het schijnt onrechtmatig toegeëigenden onder-titel:

.,Het standpunt van de Regeering", wordt een poging gedaan om het Regeeringsstandpunt te schragen. De inzender concludeert, dat het boeken der gerealiseerde metaalvoorraden .oppervlakkig gezien volkomen juist, doch in de lijn van een soepele bankpolitiek verwerpelijk is, en meent dat „uit

„een bedrijfs-econotnisch oogpunt in verband met het standaardprijs principe

„de geboekte winst op goud niet als een voor uitkeering in aanmerking

„komende winst kan worden beschouwd." In dezelfde courant van 8 Augustus zet „Econoom" enkele streepjes onder de theoretische zwakheden van juist bedoeld betoog.

Een ingezonden stuk in evengenoemd dagblad, afkomstig van „Financier", legt er den nadruk op, dat de koerswinsten op goud-verkoopen van de Javasche bank een rechtstreeksch uitvloeisel zijn van het aan die bank door de gemeenschap verleende monopolie tot geldcreatie en wijst er op, dat reeds om die reden de buitengewone winsten behooren te worden gereser-veerd om t.z.t. in de vormen die zich daarvoor zullen voordoen, voor onder-steuning van staat en maatschappij te dienen.

Een meer bezonken afkeurend oordeel over de dividendpolitiek van de bank werd door professor Treub blijkens een „Aneta"-bericht uitgesproken.

Volgens het „Nieuws van den Dag" van 3 Augustus deelde deze oud-minister, onder voorbehoud dat een definitief oordeel slechts na kennisneming van alle gegevens afgegeven kan worden, als zijn voorloopig oordeel mede, dat voor de Regeering alle aanleiding bestaat om op te komen tegen een uitdeeling van winsten, die uit koerswinsten met dollartransacties zijn ontsproten.

Afgezien hiervan wijst de heer Treub op den minder goeden indruk, dien het moet maken, wanneer in een tijdperk van ernstige crisis als Indië thans doormaakt, de circulatie bank met een buitensporig hooge dividend-uitkeering komt. Een circulatiebank moet, aldus meent prof. Treub, wel gespeend zijn van alle gevoel voor het psychologisch effect van het uitkeeren onder de huidige omstandigheden van buitensporige winsten, om het aan te durven bij de dividendbepaling met dezen factor geen rekening te houden.

De bankdirectie — door Aneta om eeni oordeel over deze uitspraak gevraagd — legde den nadruk op het terecht door den heer Treub gemaakte

voorbehoud, dat eerst na kennisneming van alle gegevens een definitief oordeel kan worden uitgesproken en verwees verder naar de bepalingen van het octrooi en de statuten der bank, welke — nadat de noodige reserves waren gevormd — uftkeering van de geconstateerde winsten geboden.

In den geest van de beschouwingswijze van prof. Treub ligt ook een zeer verkort overgeseind artikel van de „Telegraaf", waarin gezegd wordt, dat de mentaliteit van de bankdirectie wel zeer verschilt van die van een Pierson of een Mees.

Verder hebben ook de „Locomotief" en „de Taak" hun stem tegen de dividendpolitiek van de Javasche bank verheven.

Laatstgenoemd weekblad geeft in zijn nummer van 9 Augustus een door helderen betoogtrant uitmuntend artikel, waarvan de volgende zinsneden het meest kenmerkend voor de beoordeeling van de economische zijde van het aan de orde gekomen vraagstuk toeschijnen:

„Nog altijd is het internationale geldwezen één hopelooze verwarring,

„nog steeds is de goudvoorraad volkomen abnormaal over de centra van

„het internationale ruilverkeer verdeeld en werkt de malaise in vrijwel alle

FINANCIEEL-ECONOMISCHE KRONIEK 129

„landen verder. De midden Europeesche valuta's deprecieeren juist de laatste

„maanden katastrofaler dan ooit.

„Is er al eenigen grond om aan te nemen, dat de verhoudingen zich

„stabiliseeren — welke zekerheid heeft de bankdirectie, dat zij niet wederom

„tot verliesbrengende goudaankoopen zal worden gedwongen?

„En onverantwoordelijk dunkt ons een beleid, waarbij dergelijke ,,agiovoordeelen, in abnormale dagen behaald, kalm weg zouden worden

„verdeeld als waren het de regelmatige baten van een normale

wissel-„arbitrage, die zich rondom de eng getrokken grenzen der goudpunten

„afspeelde."

Slechts moge hierbij worden opgemerkt, dat lang vóór en zelfs zonder dat een dwang tot verlies aanbrengende goudaankoopen (door de verplichting de dekking op een bepaald percentage der obligo's te handhaven) bestaat, toestanden kunnen intreden, waarbij de bank in het algemeen belang in staat moet zijn, over te gaan tot goudaankoopen, die in schijn — d.w.z. afgemeten naar onze gedeprecieerde valuta — verlies laten.

De in den aanvang dezer beschouwing genoemde tweede bedenking van de Regeering tegen de jaarbalans der Javasche bank heeft betrekking op een zaak van eenvoudigen aard.

Tengevolge van een sedert de afsluiting van het boekjaar 1914/1915 door-gevoerde krachtige afschrijving op de gebouwen en den inventaris der bank, was de balanswaarde dezer activa belangrijk beneden hunne reëele waarde gedaald, zoodat aangenomen kan worden, dat een aanzienlijke stille reserve was gevormd.

Met het oog op de in werkingtreding van de Javasche Bankwet, waardoor de winstverdeeling ingrijpend werd gewijzigd en bij ruime winsten voor de aandeelhouders en tantièmisten veel minder voordeelig werd dan onder de bepalingen van het oude octrooi het geval was, heeft de bankdirectie het oir-baar geacht, deze stille reserve te doen herleven, door na een taxatie harer gebouwen de balanswaarde daarvan met f 1.423.542.58 te verhoogen; met het noodzakelijk gevolg, dat de sluitpost van de winst- en verliesrekening eenzelfde bedrag hooger kwam uit te vallen dan zonder deze boekings-manipulatie het geval zou zijn geweest.

Evenbedoelde handelwijze wordt o.a. door het Nieuws van den Dag, het Bataviaasch Nieuwsblad, het Bataviaasch Handelsblad en den Indischen Financier in bescherming genomen en vond, voor zoover mij bekend werd, enkel bestrijding in de reeds genoemde artikelen in de Taak en in de Indische Courant van 5 Augustus. In laatstbedoeld artikel worden dergelijke terugboekingen in het algemeen als een onsolide financieele politiek gebrand-merkt.

Ten slotte kan niet onvermeld blijven, dat enkele dagbladschrijvers zich veroorloofd hebben, min of meer onomwonden te kennen te geven, dat zij in het principieele protest der Regeering tegen de voorgekomen winstverdeeling der Javasche bank een politiek spel meenen te moeten zien. Zoo zegt de hoofdredacteur van het Bataviaasch Handelsblad, na een niet ter zake

Kol. S t u d i ë n 9

dfenende lofrede op den tegenwoordigen president der bank te hebben neer-geschreven, in zijn courant van 29 Juli: „De Regeering denke vooral niet,

„dat wij niet vermoeden welk politiek spel hierachter steekt. Te zijner tijd

„zal zij onze vitrioolachitige opmerkingen daarover wel hooren".

Het doet echter vreemd aan, dit argument ook aan te treffen in een interview, dat de heer Meyboom, lid van de hoofddirectie van de Bank voor Indië, aan Aneta toestond, waarin deze heer volgens de Javabode van 12 Augustus als zijn vermoeden uitsprak: „dat de bezwaren der Regeering gemaakt zijn voor

„de galerij".

Zelfs in de reeds vermelde zakelijke beschouwingen van den heer Helfferich is een wanklank van evenbedoelde soort ingeslopen, waar deze ervaren publicist schrijft: „derhalve moeten het andere, wellicht politieke -gronden

„zijn, die de houding der Regeering hebben bepaald."

Ter zake moge een enkele opmerking worden gemaakt.

De economische literatuur der laatste jaren bewijst, dat alle theoretische beschouwing omtrent de geld- en goudpolitiek der circulatiebanken en om-trent het verloop van de wisselkoersen en den invloed, die daarop door de handels- en betalingsbalansen en door overheidsmaatregelen wordt uit-geoefend, in verband met de chaotische wereldverhoudingen van het heden, heroverweging en verdieping behoeft. Uit het vele, dat op deze gebieden werd geschreven, blijkt mede het bestaan van groot meeningsverschil tusschen de meest bevoegde wetenschappelijk en practisch geschoolde des-kundigen op financieel gebied, doch daardoor is de beoordeeling van iedere ingrijpende daad van een circulatiebank een uiterst gecompliceerd vraagstuk geworden.

Verder staat wel vast, dat het niet in de laatste plaats een samenstel van onder oorlogsnoodzaak getroffen en goeddeels nog niet buiten werking ge-stelde overheidsmaatregelen was, dat het aan de circulatiebanken mogelijk heeft gemaakt, het goud zoo volledig aan den omloop te onttrekken, op te tasten en vast te houden als inderdaad het geval is geweest; doch daardoor dragen de bij den verkoop van dat goud verkregen winsten ongetwijfeld een zeer bijzonder karakter.

Houdt men deze feiten in het oog, dan is het wel duidelijk, dat, wanneer thans een circulatiebank tot een éclatanten maatregel besluit (als hoedanif het voornemen van de Javasche bank is te beschouwen om terwijl de wereld een economische -crisis van nog ongepeilde hevigheid doormaakt, over het laatste octrooi-jaar een winst te verdeelen, die het dividend grooïer doet zijn dan hetgeen in de voorafgaande zeven jaren in totaal werd uitgekeerd) voor de Regeering de onafwijsbare plicht bestaat, te overwegen en te onderzoeken of alle factoren, die bij het ontwerpen der winstverdeeling onder de oogen moeten worden gezien, inderdaad naar juistheid zijn gewaardeerd.

De gemeenschap, welke aan de bank een uiterst gewichtig privilege gaf, heeft het recht, dit van de Regeering te vorderen en het is opmerkelijk, dat deze zijde van het vraagstuk in de dagbladpers geen noemenswaardige aan-dacht had.

FINANCIEEL-ECONOMISCHE KRONIEK, 131

Wil echter de Regeering Haar plicht in deze vervullen, dan staat Haar, in verband met de bepalingen van het octrooi, practisch geen anderen weg open, dan tegen de ingediende jaarbalans bezwaar te maken. Daardoor toch wordt de uitbetaling der gedeclareerde winsten gestuit en de weg voor een rustige en onpartijdige beoordeeling en beslechting van het meeningsverschil gebaand.

In welke richting dan ook de thans aan te wijzen arbitragecommissie zich zal uitspreken — en het is om tal van redenen vurig te wenschen, dat zij tot de overtuiging kome, dat de dividendpolitiek der Javasche bank niet slechts juridisch verdedigbaar is, doch mede aan de hoogste eischen van moraal en economie beantwoordt — vast staat, dat de eerste stap van de Indische Regeering, die thans zooveel stof doet opwaaien, gedaan moest worden door elke regeering, die zich van hare hooge verantwoordelijkheid bewust is.

V. d. Bussche.

Buitenzorg, 13 Augustus 1922.

Naschrift. Na de opstelling van dit overzicht kwamen ons het Bataviaasch Nieuwsblad van 11 en 12 Augustus en de Indische Courant (W. J. E.) van 12 Augustus onder oogen.

In eerstgenoemde .courant komt een theoretisch wel overwogen artikel over

„Het Javasche Bankgeschil" voor, dat de redactie plaatste ,,met de bedoeling, nader licht te werpen op de bezwaren der Regeering, welke ook door anderen

„gedeeld worden"; terwijl in de Indische Courant de lezer door „Koopman"

vergast wordt op een aantal citaten, die mede geëigend zijn, om als steun-punten voor de aan de Regeering toegeschreven beschouwingswijze te dienen.

Britsch-Indische wisselkoersen.

In The Economist van 8 Juli jl. wordt in een artikel, getiteld „Indian Exchange and trade", gewezen op de tijdens en na den oorlog ondervonden moeilijkheden bij de pogingen tot stabiliseering van den wisselkoers.

Door den oorlog was Voor-Indië feitelijk in het genot geweest van de voordeelen van een gouden standaard, niet met behulp van het hiervoor gebruikelijke mechanisme,.doch door regeeringsbemoeienis, hierin bestaande, dat in onbeperkte hoeveelheid goudwissels verkrijgbaar werden gesteld, gedekt door een buitenslands (Londen) beschikbaren goudvoorraad. Door deze regeling was de zilveren roepie op een goudpariteit van Is 4d. gehouden.

Maar de oorlog, die den Britschen gouden standaard te machtig was, bleek dit ook voor den Britsch-Indischen goudwisselstandaard. De zeer gunstige handelsbalans, die al spoedig voor Britsch-lndië ontstond en de stijging van den zilverprijs maakte het onmogelijk, op den ouden voet met den verkoop

Maar de oorlog, die den Britschen gouden standaard te machtig was, bleek dit ook voor den Britsch-Indischen goudwisselstandaard. De zeer gunstige handelsbalans, die al spoedig voor Britsch-lndië ontstond en de stijging van den zilverprijs maakte het onmogelijk, op den ouden voet met den verkoop