• No results found

2. Polderen met Kernwapens

2.3 Het vechtkabinet Van Agt II: Lubbers blijft fractievoorzitter

Hoewel het Eerste kabinet Van Agt de volledige kabinetsperiode uitzat – over het algemeen was de samenwerking van VVD en CDA ondanks de minimale meerderheid die het in de Tweede Kamer had en de spanningen die er binnen het CDA waren, succesvol geweest – wist de coalitie bij de verkiezingen van mei 1981 haar meerderheid in de Tweede Kamer niet te behouden. Het CDA verloor één zetel en ging van 49 naar 48 zetels en de VVD ging van 28 naar 26, waardoor de coalitie slechts 74 zetels in de Tweede Kamer behield. De grote winnaar van de verkiezingen van ’81 was D’66 onder aanvoering van Jan Terlouw (van 8 naar 17 zetels). Hoewel de PvdA het meest verloor (van 53 naar 44 zetels), werd de positie van de

95

Max van Weezel en Jaco Alberts, ‘Lubbers Stille strijd voor ontwapening’, Vrij Nederland, 28 april 2016.

42

sociaaldemocraten, waar Joop den Uyl nog steeds de partijleider was, er niet minder sterk op. Niet alleen hadden CDA en VVD samen geen meerderheid meer, ook werd duidelijk dat D’66

niet bereid was de twee voormalige regeringspartijen aan een nieuwe meerderheid te helpen.97 Door deze opstelling van D’66 waren PvdA en CDA en dus Den Uyl en Van Agt wederom tot elkaar veroordeeld. Voor een Kamermeerderheid was D’66 niet nodig, maar vanwege de grote winst en de bemiddelende rol die Terlouw zou kunnen spelen bij de onderhandelingen was het bijna vanzelfsprekend dat D’66 een plek aan de onderhandelingstafel kreeg. Lubbers werd samen met CDA-minister Jan de Koning tot informateur benoemd en de beide informateurs besloten al snel dat de mogelijkheden van een centrum-linkse coalitie onderzocht zouden worden. Net als vier jaar eerder zaten dus Den Uyl, Van Agt en Terlouw weer met elkaar om de tafel. Maar zoals gezegd, de verhoudingen waren anders: het CDA was nu in de Tweede Kamer de grootste partij, maar er was geen uitweg meer met de VVD.98

Ondertussen was ook in het tweede kabinet-Van Agt geen plaats voor Ruud Lubbers. Weliswaar had hij zijn rol als fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie uitstekend vervuld, Lubbers kreeg niet zijn felbegeerde ministerspost in het kabinet van Van Agt. Zijn taak lag nog even in de Tweede Kamer bij het leiden van de fractie, maar heel lang zou dat niet duren. Overigens was er door de kritische opstelling van de CDA-fractie tijdens het eerste

kabinet-Van Agt wel al een lichte spanning voelbaar tussen de twee ex-KVP’ers. Dat werd ook

zichtbaar toen de partijraad in 1981 Van Agt koos als lijsttrekker, maar Lubbers, die zich niet kandidaat had gesteld, met 63 stemmen ruim twintig procent van de partijraad achter zich kreeg. Van Agt zelf erkende jaren later dat toen al wat ‘sleet’ zichtbaar werd.99

Zowel binnen het CDA als binnen de (te vormen) coalitie verloor Van Agt steeds meer steun. Op een goed moment, toen de onderhandelingen leken vast te lopen en Den Uyl en Terlouw dat het CDA verweten, adviseerde Terlouw de koningin om CDA-prominent en senator W.F. de Gaay Fortman (voormalig ARP) aan te stellen als informateur, geheel tegen de zin van Van Agt. Dries van Agt, zeer vermoeid door de onderhandelingen, besloot af te treden als fractievoorzitter en zich terug te trekken als onderhandelaar en Lubbers naar voren te schuiven. Wel bleef Van Agt de beoogd premier namens het CDA.100

Dat het tweede kabinet Van-Agt later een ‘vechtkabinet’ zou worden genoemd, werd als snel duidelijk. In dit onderzoek zal uiteraard de nadruk liggen op de kwestie met de

97 Menno van der Land, Tussen ideaal en illusie. De geschiedenis van D66 1966-2003 (Den Haag, 2003), 185-

186.

98

Woltjer, Recent Verleden, 595-597.

99

Van Merriënboer, Bootsma, en Van Griensven, Van Agt.

43

kruisvluchtwapens, maar er speelden nog meer onderwerpen die tot botsingen zouden leiden. Ondanks de ruime meerderheid in de Tweede Kamer van de coalitiepartijen (109 zetels), bleek de coalitie fragiel door de grote onderlinge verdeeldheid. Nog voor de beëdiging dreigde het kabinet al te vallen (vanwege een interview van Den Uyl dat niet goed viel bij Terlouw en een opmerking van Van Agt waar Den Uyl zich niet in kon vinden.) Na een lijmpoging ging het kabinet Van Agt II uiteindelijk dan toch van start.101

Het tweede kabinet-Van Agt kwam er, maar het zou, omdat het een andere coalitie was, op veel onderwerpen een heel ander beleid gaan voeren dan het eerste kabinet-Van Agt. Tijdens het kabinet-Den Uyl en ook daarna was al duidelijk geworden dat PvdA en CDA wat betreft het kernwapenbeleid steeds verder van elkaar verwijderd waren geraakt; vooral de verschillende visies op het NAVO-dubbelbesluit hadden tot botsingen geleid. De PvdA wees de plaatsing van kruisvluchtwapens categorisch af en het CDA stond veel positiever tegenover de

strategische plannen van de NAVO, hoewel verdeeldheid binnen de partij gezorgd had voor het

uitstellen van een definitief plaatsingsbesluit.102

Binnen D’66 was men over het algemeen verre van enthousiast over kernwapens en zelfs kernenergie, maar in de top van de partij werd daar genuanceerder over gedacht. Jan Terlouw was nota bene van huis uit natuurkundige en was in 1964 gepromoveerd op onderzoek naar kernfusie (hij had, voor hij de politiek in ging, al een wetenschappelijke carrière achter de rug). Ook Hans van Mierlo, die minister van Defensie werd in het tweede kabinet Den Uyl, was niet mordicus tegen het plaatsen van kernwapens en kruisraketten in Nederland. Laurens Jan Brinkhorst weigerde overigens de positie van minister van Defensie vanwege het kernwapendebat. Hij vreesde een scheuring binnen zijn partij als hij toch tot plaatsing van de kruisvluchtwapens over zou moeten gaan en droeg zelf Van Mierlo voor de functie voor.103

De PvdA hield vlak voor het aantreden van het nieuwe kabinet nog een ‘buitengewoon congres’ waar werd besloten dat indien het toekomstige kabinet tot het plaatsen van kruisraketten met kernwapens zou besluiten, de PvdA het kabinet niet langer zou steunen en de PvdA-bewindslieden onmiddellijk uit het kabinet zouden stappen. Hierdoor was dus al voor het aantreden van de ministersploeg op het bordes duidelijk dat de speelruimte van het kabinet wat het NAVO-dubbelbesluit betreft, erg beperkt was.104

101

Ibidem.

102

Bloem, Nederland en de kernwapens, 145.

103

Van der Land, Tussen ideaal en illusie, 189-190.

44

Het congres en de partijraad van de PvdA bleven de fractie en eigen ministers in het kabinet bekritiseren en daardoor beperken. Het door de Kamerfractie en PvdA-ministers gevoerde kernwapenbeleid werd in december 1981 sterk afgekeurd. Het ging de PvdA toen niet alleen meer om het Dubbelbesluit maar ook bijvoorbeeld om de nucleaire taak van de F16’s. Defensiewoordvoerder Klaas de Vries namens de PvdA, (de latere minister van Sociale Zaken en Binnenlandse Zaken in het tweede Paarse Kabinet) wilde dat het moderniseringsbesluit niet werd uitgevoerd.105

De CDA-fractie, nog steeds onder aanvoering van Ruud Lubbers, had een genuanceerder standpunt ten aanzien van het moderniseringsbesluit. Hoewel ook binnen het

CDA weerstand was tegen het plaatsen van de kruisvluchtwapens weigerde Lubbers het onvoorwaardelijk af te wijzen en vond hij vooral dat Nederland zich diende te richten op de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie over de wapenbeheersing.106

In de Tweede Kamer zei Lubbers hierover dat het CDA weliswaar nog steeds voor het

verminderen van kernwapens was, maar dat nucleaire afschrikking nu eenmaal onderdeel was van het defensiebeleid.107 Hiermee maakte Lubbers duidelijk dat het NAVO-dubbelbesluit wat

het CDA betrof nog steeds leidend was voor het Nederlandse defensiebeleid. Ook al bleef er

verdeeldheid bestaan en had Nederland een voorbehoud gemaakt wat betreft de uitvoering van het dubbelbesluit, het idee dat onderhandelingen met de Sovjet-Unie over ontwapening en modernisering van het Europese kernwapenarsenaal hand in hand behoorden te gaan, was nog steeds leidend.108

Ook in de zogenaamde voetnootconstructie (een afspraak bij de formatie tussen de drie partijen waarin werd bevestigd waarover men het niet eens was) stond dat het NAVO- dubbelbesluit het uitgangspunt was van het kabinetsbeleid omdat het besluit er lag en herziening de kansen op succesvolle onderhandelingen tussen de VS en de Sovjet-Unie juist zou verlagen.

Het uitstel dat het vorige kabinet bedongen had, namelijk het voorlopige plaatsingsbesluit van december 1979, waarin werd gezegd dat in december 1981 een beslissing zou worden genomen, werd (opnieuw) uitgesteld. Voor Nederland een besluit kon nemen moest er eerst verder onderhandeld worden. Binnen het bondgenootschap werd er ook op aangedrongen dat de VS voortzetting van het SALT-proces zou nastreven.109

105 Ibidem. 106 Ibidem. 107 Handelingen (1981/1982), 353. 108 Ibidem.

45

Fractievoorzitter Lubbers stelde samen met collega-fractievoorzitters Wim Meijer en Laurens Jan Brinkhorst (PvdA en D’66 respectievelijk) op 17 november 1981 een motie op waarin de regering werd verzocht om:

1. In bondgenootschappelijk verband ter zake van de nucleaire

middellangeafstandswapens te pleiten voor het verwezenlijken van de z.g. nul- optie. Leidende tot enerzijds afzien van de plaatsing van nieuwe Amerikaanse systemen in Europa en anderzijds ontmanteling van relevante sovjet-systemen met name van de SS-20;

2. aan te dringen op spoedige hervatting van de onderhandelingen over de

wederzijdse beperking van de strategische nucleaire wapensystemen; evenals op eerbiediging. hangende deze onderhandelingen van SALT I, het ABM-verdrag en van de bepalingen van SALT II;

3. krachtig te bevorderen dat ook de nucleaire gevechtsveldwapens in Europa in onderhandeling gebracht worden, ten einde te komen tot evenwichtige militaire verhoudingen op een veel lager niveau van bewapening.110

Hoewel in de genoemde voetnootconstructie stond dat de coalitiegenoten het NAVO-

dubbelbesluit als uitgangspunt namen, betekende dat in de praktijk nog niet dat overeenstemming over de uitvoering daarvan, namelijk de plaatsing van de kruisvluchtwapens, kon worden bereikt.