• No results found

In de Ban van de Bom. De rol van Ruud Lubbers bij het plaatsingsbesluit over de kruisraketten 1978 – 1985 Scriptie Master

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In de Ban van de Bom. De rol van Ruud Lubbers bij het plaatsingsbesluit over de kruisraketten 1978 – 1985 Scriptie Master"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

N DE

B

AN VAN DE

B

OM

(2)
(3)

In de Ban van de Bom

De rol van Ruud Lubbers bij het plaatsingsbesluit over de kruisraketten

1978 – 1985

Scriptie Master Militaire Geschiedenis Maurits Thomassen

Studentnummer: 0118745 Begeleider: Dr. C.P.M. Klep Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen Juli 2018

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 7

Inleiding 9

1. De totstandkoming van het NAVO-dubbelbesluit 18

1.1 Het Nucleaire tijdperk en de Koude Oorlog 19 1.2 Koude Oorlog en het einde van de détente 21

1.3 Nederland in de wereld 23

1.4 Einde van neutraliteit 25

1.5 Nederland in de NAVO en kernwapens in Nederland 26

1.6 SS-20 raketten en het NAVO-dubbelbesluit 28

1.7 Hollanditis 30

1.8 De strategie achter het dubbelbesluit 32

2. Polderen met Kernwapens 35

2.1 De Nederlandse politiek: Geen kabinet Den Uyl 36 2.2 Van Agt aan de macht: Lubbers als fractievoorzitter 38 2.3 Het vechtkabinet Van Agt II: Lubbers blijft fractievoorzitter 41

2.4 Nieuwe verkiezingen 45

2.5 Lubbers wordt minister-president 48

2.6 ‘Let them sweat first’ 51

2.7 Defensienota 1984-1993 54

2.8 Massademonstratie en volkspetitionnement: 56 Lubbers in het hol van de leeuw

(6)

3. Een dubbelbesluit binnen het dubbelbesluit 65

3.1 Eindelijk een plaatsingsbesluit 66

3.2 Lubbers als bruggenbouwer 68

3.3 Na het plaatsingsdebat 70

3.4 De Koude Oorlog: glasnost en perestrojka 73 3.5 Two-level game en de INF-onderhandelingen: de three-on-three

benadering 75

3.6 Toch geen Tomahawks: NAVO-dubbelbesluit, een succes? 78

Conclusie 82

Literatuurlijst 88

(7)

7

Voorwoord

In de Ban van de Bom is – eindelijk – af. Met deze masterscriptie sluit ik niet alleen de master militaire geschiedenis en de studie geschiedenis in het algemeen af, maar ook mijn verblijf aan de Universiteit van Amsterdam. Het einde van een tijdperk.

Het heeft dan misschien langer geduurd dan nodig – en zeker langer dan ik zelf gewild had – van de keuze om geschiedenis te studeren heb ik geen moment spijt gehad. Het was een verademing en verrijking waar ik de rest van mijn leven plezier van zal hebben.

Dit is de plek om mijn dank uit te spreken voor de steun die ik deze jaren heb ervaren van mijn vele medestudenten die ik heb leren kennen en van de verschillende docenten van wie ik les heb gekregen. In het bijzonder dienen genoemd te worden: Sophie Meijer, Hugo van Doornum en Mayra Murkens voor zowel het meedenken als hun niet-aflatende aanmoedigingen tijdens het schrijven van deze scriptie en uiteraard mijn zeer geduldige scriptiebegeleider dr. Christ Klep. Tevens bedank ik hier mijn moeder en broer voor hun steun en het vertrouwen dat zij mij steeds gaven. Mijn bijzondere dank gaat uit naar Channah Nihom die tijdens het overgrote deel van het schrijfwerk haar zeer prettige werkkamer (en heerlijke tuin) ter beschikking stelde.

De titel van de scriptie is niet in de eerste plaats gekozen omdat hij zo mooi allitereert of onmiddellijk doet denken aan de bekende trilogie van J.R.R.Tolkien. In de Ban van de Bom is ook een verwijzing naar de Nederlandse vertaling van The Zap Gun van de Amerikaanse sciencefictionschrijver Philip K. Dick. In dit werk uit 1965 voeren twee supermachten (Wes-bloc en Peep-East) een wapenwedloop. Steeds inventievere en dodelijker wapens worden door beide zijden uitgevonden om de eigen bevolking maar gerust te stellen. Dat geen van de wapens werkelijk functioneert, wordt pas een probleem als buitenaardse wezens een invasie dreigen te plegen.

Tot slot dient hier gememoreerd te worden dat de hoofdpersoon in deze scriptie, voormalig minister-president Ruud Lubbers, tussen het inleveren van de eerste en tweede versie, op 14 februari 2018 is overleden. Hij werd 78 jaar.

(8)
(9)

9

Inleiding

“There is one fairly good reason for fighting – and that is, if the other man starts it. You see, wars are a great wickedness, perhaps the greatest wickedness of a wicked species. They are so wicked that they must not be allowed. When you can be perfectly certain that the other man started them, then is the time when you might have a sort of duty to stop them.”1

― T.H. White, The Once and Future King

Op 1 november 1985 slaagde het kabinet Lubbers I erin een definitief plaatsingsbesluit te nemen over de stationering van 48 Amerikaanse kruisvluchtwapens met kernladingen in Woensdrecht, in navolging van een besluit dat een kleine zes jaar eerder door de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) was genomen: het NAVO-dubbelbesluit. Aan dit

Nederlandse plaatsingsbesluit ging een jarenlang en hevig debat vooraf. Bovendien zou na dit besluit de discussie over het implementeren van het NAVO-dubbelbesluit nog altijd niet voorbij zijn.2 Het betreft hier dus twee besluiten. In de eerste plaats het zogeheten NAVO -dubbelbesluit uit 1979, genomen door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de NAVO-landen en in de tweede plaats het hieruit volgende plaatsingsbesluit van de Nederlandse regering in 1985. Deze scriptie zal vooral gaan over het Nederlandse plaatsingsbesluit, of beter gezegd, de totstandkoming daarvan, maar omdat het Nederlandse plaatsingsbesluit het directe gevolg was van het NAVO-dubbelbesluit kan het hiervan niet los worden gezien. De rol die Ruud Lubbers gespeeld heeft, zal hierbij in het bijzonder worden bestudeerd. Als minister-president (van 1982-1994), maar ook daarvoor als fractievoorzitter van het CDA heeft Lubbers een belangrijke rol gespeeld bij het verloop van de politieke

besluitvorming in Nederland en de gesprekken over het dubbelbesluit met de NAVO-partners.

Uit dit onderzoek zal blijken hoe Lubbers het in Nederland zeer gevoelige onderwerp van het plaatsten van kernwapens heeft aangepakt en hoe hij op internationaal niveau gebruik heeft weten te maken van de binnenlands politieke verhoudingen.3

In deze scriptie zal onderzocht worden hoe het Lubbers in 1985 uiteindelijk gelukt is om het NAVO-dubbelbesluit uit 1979 om te zetten in een Nederlands plaatsingsbesluit. Na

jaren van fel debat in én buiten de Tweede Kamer, waarbij een definitief plaatsingsbesluit

1

T.H. White, The Once and Future King II: The witch in the wood (New York, 1939).

2

Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 (Amsterdam, 2004), 327-328.

(10)

10

steeds maar vooruit werd geschoven, slaagde het kabinet-Lubbers I erin om het besluit – ondanks protesten – door de Tweede Kamer te krijgen. Wanneer Lubbers I in 1982 aantreedt, is het tijdens de drie kabinetten-Van Agt (respectievelijk CDA-VVD, CDA-PvdA-D66 en CDA -D66), niet gelukt om het dubbelbesluit van de NAVO te implementeren en er Nederlands beleid van te maken. Het is daarom interessant om te bekijken hoe het kabinet Lubbers I (wederom

CDA-VVD) er wel in slaagt.

Het NAVO-dubbelbesluit

Het NAVO-dubbelbesluit werd genomen op een moment dat de détente onder druk stond. De détente begon eind jaren zestig en volgde op een gespannen periode in de Koude Oorlog. De Cubacrisis (1962), de Praagse Lente (1968) en de Vietnamoorlog (1955-1975) hadden de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie doen oplopen en ertoe geleid dat de twee supermachten begin jaren ’70 probeerden een stabieler internationaal systeem te creëren. De Strategic Arms Limitation Talks (SALT I en II) werden gehouden over wapenbeheersing

van de VS en de Sovjets en de spanning leek te verminderen. Met de inval van de Russen in

Afghanistan in december 1979 én de opbouw van kernwapens en middellangeafstandsraketten door de Sovjet-Unie eindigde deze periode van ontspanning.

Voor Nederland en andere West-Europese NAVO-landen leidde het einde van de

détente én tegelijkertijd de opbouw door de Sovjet-Unie van een arsenaal aan SS-20 raketten

met kernkoppen in het oosten, tot een hernieuwd gevoel van dreiging. Doordat na de Tweede Wereldoorlog het Nederlandse veiligheidsbeleid was gebaseerd op het lidmaatschap van het

NAVO-bondgenootschap en de bescherming door de Verenigde Staten, was de verbondenheid

tussen Amerika en (West-) Europa voor Nederland van het grootste belang. De NAVO stelde op 12 december 1979 vast dat de scheve verhoudingen op het Europese continent tussen het Westen en de Sovjet-Unie wat betreft de kernwapensystemen moesten worden hersteld.4 De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de NAVO-landen kwamen die dag bijeen in Brussel en namen het NAVO-dubbelbesluit. Het NAVO-dubbelbesluit bestond uit twee onderdelen. In de eerste plaats zou de NAVO moeten overgaan tot het moderniseren van de Europese kernwapentechnologie als reactie op de opbouw van het Sovjetarsenaal in Europa van SS-20 raketten. Dit moderniseringsplan behelsde het plaatsen van 464 Tomahawk

kruisvluchtwapens en 108 Pershing II raketten in vijf NAVO-landen. Nederland zou volgens

4

Special Meeting of Foreign and Defence Ministers (The "Double-Track" Decision on Theatre Nuclear Forces), 12 december 1979, beschikbaar op: https://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_27040.htm

(11)

11

het plan 48 kruisvluchtwapens op luchtmachtbasis Woensdrecht stationeren. Op deze manier zou in de ogen van de NAVO het principe van ‘Mutual Assured Destruction’(MAD) weer

worden hersteld – de militair-strategische doctrine waarbij het idee is dat een aanval van de ene partij met een allesvernietigende aanval van de andere zal worden beantwoord. In de tweede plaats zouden er tegelijkertijd met de Sovjet-Unie onderhandelingen moeten worden gestart over ontwapening met als doel alle middellangeafstandsraketten met kernkoppen geheel uit Europa te verwijderen.5

Het kernwapendebat en Hollanditis

Het kernwapendebat dat vervolgens in Nederland ontstond over de plaatsing van kruisraketten werd op verschillende niveaus in alle hevigheid gevoerd. Het was niet slechts een politiek debat, maar minstens zozeer een maatschappelijke aangelegenheid die met veel emoties gepaard ging. Voor- en tegenstanders bestreden elkaar te vuur en te zwaard; niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in de verschillende media. Op televisie werd over het onderwerp gediscussieerd en in kranten verschenen analyses en opiniestukken over de voor- en nadelen van het moderniseren van de West-Europese kernwapensystemen, en dan met name die in Nederland aanwezige waren. Hoewel de debatten fel waren, was het doel van voor- en tegenstanders over het algemeen hetzelfde: het voorkomen van een kernoorlog. Men verschilde echter van mening over de juiste wijze om dit te bereiken. Voorstanders werd oorlogszuchtigheid verweten en tegenstanders in het gunstigste geval naïviteit, maar ook heulen met de communistische vijand. Tegenstanders van de kernbewapening verenigden zich in het Komitee Kruisraketten Nee (KKN), waarin onder meer het Interkerkelijke Vredesberaad

(IKV), Pax Christi, de FNV, maar ook de Vereniging Van Dienstplichtige Militairen (VVDM)

zitting hadden, naast politieke partijen als de PvdA, D66 en drie kleine linkse partijen: CPN, PSP en CPR (die in 1990 GroenLinks zouden vormen).

De heftige tegenstand in de maatschappij én in de politiek leidde ook tot heftige kritiek van wetenschappelijke aard. Het verzet tegen de kruisvluchtwapens en het NAVO

-dubbelbesluit werd door de Amerikaans-Brits-Israëlische historicus Walter Laqueur wel gezien als exemplarisch voor het Nederlandse neutraliteitsdenken en bovendien als een ‘besmettelijk’ gevaar voor andere West-Europese NAVO-bondgenoten. In augustus 1981

verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Commentary een scherpe analyse door Laqueur van

5

Alfred van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het ‘dubbelbesluit’, Te beginnen met

(12)

12

de weerstand in Europa tegen de consequenties van het NAVO-dubbelbesluit. De titel luidde

‘Hollanditis: A new stage in European Neutralism’.6

Dit verscherpte het debat over de aard en oorsprong van het protest tegen het NAVO-dubbelbesluit in Nederland. De Amerikaanse

politicoloog Richard Eichenberg sprak bijvoorbeeld al snel van ‘de mythe van de Hollanditis’ en bestreed daarmee de analyse van Laqueur.7 Dit ‘debat binnen het debat’ zal geen hoofdrol spelen in deze scriptie, maar ik zal het wel kort behandelen omdat het inzicht verschaft in de oorzaken van het kernwapendebat en de motieven van de deelnemers.

Het plaatsingsbesluit

Uiteindelijk werd er, ondanks hevig debat en protest, in 1985 ten slotte toch een definitief plaatsingsbesluit genomen. Wat tijdens de drie kabinetten Van Agt niet lukte, daar slaagde Lubbers wel in tegen het eind van zijn eerste kabinetsperiode. In de regeringsverklaring van Lubbers 1 werd op 22 november 1982 in de Tweede Kamer duidelijk gezegd wat het Nederlandse standpunt betreffende het kernwapenvraagstuk zou zijn. Behalve dat de kern was dat de regering wilde streven naar een kleinere rol van het kernwapen, stond er duidelijk dat de regering dat wilde bereiken door de Sovjet-Unie aan de onderhandelingstafel te krijgen. In de regeringsverklaring staat:

De kans daarop [het ontmantelen van kernwapens op middellangeafstandsraketten door de SU] zal het grootst zijn als bij de Sovjet-Unie het besef ontstaat dat zonder

concessies harerzijds nieuwe kernwapens voor de middellange afstand zullen worden geplaatst. Als het bondgenootschap of individuele bondgenoten de indruk wekken te aarzelen in hun bereidheid mee te doen aan de modernisering, zal de Sovjet-Unie niet of veel minder geneigd zijn serieus te onderhandelen.8

Dat het nemen van het definitieve plaatsingsbesluit nog niet het einde zou betekenen van het kernwapendebat zal in deze scriptie duidelijk worden. De nadruk zal echter gelegd worden op het handelen van (het kabinet-) Lubbers. Hoe Lubbers zich in binnen- en buitenland met betrekking tot het NAVO-dubbelbesluit heeft gemanifesteerd en hoe dit de Nederlandse

besluitvorming heeft beïnvloed is een belangrijk punt van onderzoek. Als minister-president

6

Walter Laqueur, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’, Commentary 72 (1981), 19-26.

7

Richard Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’, International Security, 2 (1983), 143-159.

(13)

13

moest Lubbers op internationaal niveau de Nederlandse positie verdedigen, terwijl hij zich tegelijkertijd in de Tweede Kamer voor het kabinetsbeleid moest verantwoorden. Daarnaast speelde hij ook nog een belangrijke bij het tot stand komen van consensus binnen de eigen

CDA-gelederen.

De minister-president

In Nederland is de minister-president de primus inter pares, de eerste onder zijn gelijken. Het buitenlands beleid valt in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken en in het geval van het plaatsen van raketten heeft ook de minister van Defensie met het beleid te maken. Toch was het Lubbers die het meest bepalend is geweest en de leiding nam over de Nederlandse besluitvorming. Dat heeft niet uitsluitend te maken met Lubbers’ persoonlijke interesse of karaktereigenschappen. De rol van de minister-president veranderde langzamerhand vanaf de jaren ’70. De minister-president is de voorzitter van de ministerraad en coördineert het regeringsbeleid. Hij heeft formeel geen extra bevoegdheid of een zwaarder wegende stem. Dat de minister-president sinds 1945 ook officieel zo wordt genoemd en de positie van minister-president als voorzitter van de ministerraad pas sinds 1983 in de Grondwet staat beschreven, zegt iets over de langzaam veranderende rol van de premier.9 Lubbers zette deze verandering door en maakte van de functie van minister-president nog meer de leider en het gezicht van het kabinet.

In de kwestie met de kruisraketten was het ook Lubbers die de leiding nam. Uiteraard speelde ook minister Hans van den Broek van Buitenlandse Zaken een niet onbelangrijke rol evenals de minister van Defensie, Job de Ruiter. Soms zou Lubbers iets naar de achtergrond treden om van een afstandje te bezien met welk plan deze twee ministers zouden komen, maar hij zou altijd de regie behouden. Deze veranderende rol van de minister-president en de manier waarop Lubbers deze rol vervulde, maakt dat het bestuderen van het handelen van Lubbers het meest interessant is om een volledig beeld te krijgen van de positie van Nederland in het debat over de kruisraketten.

9

Volgens de website Parlement & Politiek, lemma minister-president, zie: www.parlement.com/id/vh8lnhrogvvn/minister_president

(14)

14

Historiografie, bronnen en methode

Bij het onderzoek naar dit handelen van Lubbers en zijn kabinet, zal ik, zoals gezegd, uiteraard kijken naar de gebeurtenissen die tijdens deze regeerperiode op nationaal en internationaal niveau van invloed zijn geweest op het tot stand komen van het plaatsingsbesluit. Allereerst zal er echter een overzicht nodig zijn van de internationaal-politieke context die geleid heeft tot het NAVO-dubbelbesluit. Ik zal hiervoor verschillende

publicaties gebruiken, zoals algemenere werken over de Koude Oorlog als The crisis of détente in Europe, from Helsinki to Gorbachev, 1975-198510, maar ook specifiekere boeken en artikelen waaronder Symbols of war. Pershing II and cruise missiles in Europe van de Britse historicus Andrew White.11 Veel informatie heb ik kunnen ontlenen aan het veelomvattende werk van Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987 uit 2004, waarin het kernwapendebat uitvoerig wordt beschreven. Ook de publicatie van D.J. Bloem e.a., Nederland en de kernwapens. Een studie over het Nederlands nucleair beleid 1972-1985, uit 1987 biedt belangrijke inzichten.

Voor het debat over de Hollanditis heb ik uiteraard het artikel van Laqueur gebruikt (‘Hollanditis: A new stage in European Neutralism’)12, maar ook het artikel van Richard Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’13, en het artikel ‘A mass psychosis, The Netherlands and NATO’S dual-track decision (1978-1979)’, van Ruud van Dijk uit 2012.14

Daarnaast heb ik ook gebruik gemaakt van algemenere werken over de Nederlandse buitenlandse politiek. J.C. Boogmans’ Van spel en spelers15, ‘The foreign policy of the Netherlands’ van J.H. Leurdijk16

, en van Joris Voorhoeve Peace, Profits and Principles, een indrukwekkende studie over het Nederlandse buitenlandse beleid.

Naast deze literatuur zal ik gebruik maken van primaire bronnen. Het archief van de Tweede Kamer zal een goed inzicht geven van de parlementaire gebeurtenissen omtrent het besluitvormingsproces. Daarnaast zullen krantenartikelen en andere publicaties een beeld geven van het kernwapendebat en de politieke ontwikkelingen. Enerzijds zijn er bronnen die een meer primaire weergave van de gebeurtenissen geven, zoals verslagen van Kamerdebatten, maar ook Nederlandse en Amerikaanse overheidsstukken. Anderzijds staan

10 Leopoldo Nuti (ed.), The crisis of détente in Europe, from Helsinki to Gorbachev, 1975-1985. (Londen, 2009). 11

Andrew White, Symbols of war. Pershing II and cruise missiles in Europe. (Londen, 1983).

12

Laqueur, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’.

13 Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’. 14

Ruud van Dijk, ‘“A mass psychosis”. The Netherlands and NATO’s dual-track decision (1978-1979)’, Cold War

History 3 (2012), 381-405. 15

J.C. Boogman, Van spel en spelers. Verspreide opstellen (Den Haag, 1982)

(15)

15

daar bronnen tegenover zoals kranteninterviews met, of publicaties van, hoofdrolspelers, of personen die zich in hun nabijheid hebben bevonden, die eerder subjectief van aard zijn, maar daarom niet minder interessant.

Daarnaast zal ik gebruik maken van de two-level games-theorie van de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam.17 Vooral in zijn artikel ‘Diplomacy and domestic policy, the logic of two-level games’ uit 1988 ontwikkelt Putnam zijn theorie die gaat over de wederzijdse beïnvloeding van binnen- en buitenlands beleid. Tijdens internationaal diplomatieke onderhandelingen moet de hoofdonderhandelaar op twee borden schaken die elkaar beïnvloeden. In dit geval is Ruud Lubbers als de facto regeringsleider de hoofdonderhandelaar die met druk uit binnen- en buitenland te maken kreeg. Met de theorie van Putnam in het achterhoofd is het interessant om te zien hoe Lubbers van zijn positie gebruik weet te maken. Lubbers kreeg voor zijn optreden zowel lof als kritiek. Door het gebruik van de two-level games-theorie van Putnam zal ik het bestaande debat over de rol van Lubbers aanvullen en zo nodig bekritiseren of nuanceren, gestaafd met behulp van primaire bronnen. Het is hierbij overigens mijn streven om de theorie te gebruiken om structuur te bieden en duidelijkheid te verschaffen, niet om de validiteit van deze specifieke theorie zélf aan te tonen.

De indeling en structuur van deze scriptie zijn ten dele gebaseerd op het onderscheid tussen input, throughput en output in het besluitvormingsproces, een erkend analysemodel in de sociale wetenschappen, zoals onder andere beschreven in de ‘Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur’ van het ministerie van Binnenlandse Zaken.18

In het eerste hoofdstuk zal ik vooral de input bespreken, de omstandigheden die voorafgingen aan het Nederlandse plaatsingsbesluit. Om de vraag hoe het Lubbers in 1985 uiteindelijk gelukt is om het NAVO-dubbelbesluit uit 1979 om te zetten in een Nederlands plaatsingsbesluit te kunnen beantwoorden, zal ik in dit hoofdstuk analyseren wat er tijdens de kabinetten Van Agt, dus vóór Lubbers I is gebeurd wat betreft het debat en de besluitvorming omtrent het dubbelbesluit. Hierbij zal ik ook een overzicht geven van de internationale politieke situatie. Het decennium in de Koude Oorlog voor het dubbelbesluit wordt wel de détente (1969-1979) genoemd, een periode van relatieve ontspanning die eindigde met de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan in december 1979. Belangrijk om het NAVO

17

Robert Putnam, ‘Diplomacy and domestic policy, the logic of two-level games’, International Organization 42 (1988), 427-460.

18

Frank Hendriks, Julien van Ostaijen e.a., ‘Legitimiteitsmonitor Democratisch Bestuur, naar een metamonitor van democratisch bestuur in Nederland’ (Den Haag 2011).

(16)

16

dubbelbesluit te begrijpen, is de militair-strategische ontwikkeling op het Europese continent met betrekking tot de opbouw van de kernwapenarsenalen.

Om een goed beeld te krijgen van de politieke situatie waar Lubbers in terechtkwam zijn niet alleen de internationale verhoudingen van belang. Juist de Nederlandse politieke verhoudingen en het maatschappelijk debat over de kruisraketten zijn zeer bepalend geweest voor het verloop van de besluitvorming. In het tweede hoofdstuk zal de throughput behandeld worden; met andere woorden, hoe het politieke proces rondom het plaatsingsbesluit is verlopen. Het tweede hoofdstuk zal gaan over hoe het kabinet-Lubbers tot stand kwam en wat Lubbers bij zijn aantreden aantrof en hoe hij het besluitvormingsproces heeft aangepakt. Tijdens de kabinetten-Van Agt II en III met de PvdA en D66 was Lubbers fractievoorzitter van het CDA en hij heeft in die functie uiteraard een rol gespeeld bij het beleid van de fractie over het NAVO-dubbelbesluit. Na de verkiezingen van 1982 verandert die situatie voor

Lubbers zelf en voor de samenstelling van de regering: Lubbers wordt minister-president van een kabinet met CDA en VVD. Hoe Lubbers zich manifesteert in deze veranderde politieke

situatie in Nederland en de internationale politieke situatie zal in dit hoofdstuk uitgebreid aan bod komen. Ik zal hier onderzoeken hoe Lubbers omgaat met de binnen- en buitenlandse politieke situatie terwijl ook het maatschappelijk debat op zijn hoogtepunt komt met de massademonstratie van 1983 in Den Haag.

Het derde en laatste hoofdstuk behandelt de periode vanaf het plaatsingsbesluit en de zogenaamde output. Het zal gaan over wat Lubbers met het plaatsingsbesluit heeft bereikt en wat de gevolgen voor Nederland en het NAVO-dubbelbesluit zijn. Het hoofdstuk zal beginnen

waar het tweede is geëindigd: bij het definitieve plaatsingsbesluit van Lubbers I van 1 november 1985. In dit hoofdstuk zal de nadruk liggen op de directe totstandkoming van het plaatsingsbesluit en het uiteindelijke resultaat ervan. Hoe doeltreffend was het besluit? Werd ermee bereikt wat men had beoogd en wat valt er aan de hand hiervan te zeggen over het succes van het NAVO-dubbelbesluit? In hoeverre werd de uitvoering van het plaatsingsbesluit van Lubbers beïnvloed door de veranderende nationale en internationale situatie?

Betreffende Kruisraketten

In deze scriptie worden de begrippen kruisraket en kruisvluchtwapen door elkaar gebruikt. Het gaat echter steeds om hetzelfde wapen. Eigenlijk is de kruisraket of cruise missile geen raket en daarom is de naam kruisvluchtwapen correcter. In sommige artikelen, vaak die

(17)

17

geschreven door mensen met meer kennis van militaire aangelegenheden, wordt het woord kruisvluchtwapen gebruikt, terwijl de kruisraket een veel gangbaarder woord is en minstens zo vaak in de literatuur en bronnen terugkomt. Bovendien is de term kruisraket in de volksmond verreweg het meest gebruikt.

Een raket heeft de eigenschap dat er sprake is van raketaandrijving en dat is nu eenmaal niet het geval bij de kruisraket; het is in feite een bestuurbare vliegende bom. Het betreft trouwens in het geval van het NAVO-dubbelbesluit de Amerikaanse Tomahawk en dan de GLCM (Ground Launched Cruise Missile). De Pershing II, die niet in Nederland zou worden geplaatst maar wel onderdeel van het dubbelbesluit was, is overigens wel een ballistische raket.

(18)

18

1. De totstandkoming van het NAVO-dubbelbesluit

Each one hopes that if he feeds the crocodile enough, the crocodile will eat him last. All of them hope that the storm will pass before their turn comes to be devoured. But I fear, I fear greatly, the storm will not pass. It will rage and it will roar, ever more loudly, ever more widely. It will spread to the South; it will spread to the North.19

- Winston Churchill, minister van Marine, 20 januari 1940

Met het NAVO-dubbelbesluit van december 1979 en het debat over het dubbelbesluit dat vervolgens in Nederland ontstond, kwamen twee interessante onderwerpen samen. Enerzijds was het dubbelbesluit het gevolg van grote internationale vraagstukken over oorlog en vrede. Het was een belangrijk politiek-strategisch besluit van het grootste militaire bondgenootschap ooit en het kwam op een moment dat de relatieve ontspanning tussen Oost en West (détente) dreigde af te nemen. Dat de Koude Oorlog negen jaar later met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zou eindigen, kon toen niemand nog bevroeden. Het NAVO-dubbelbesluit is interessant omdat het, zoals de naam al doet vermoeden, een tweeledig besluit was, dat aan de ene kant bewapening betrof, maar aan de andere kant juist onderhandelingen over ontwapening en dus verdere ontspanning tot doel had.1

Anderzijds is het dubbelbesluit, behalve dat het interessant is als omvangrijk internationaal vraagstuk, een boeiend onderwerp voor iedereen die interesse heeft in de positie van Nederland in de wereld. Wat is de rol van een kleiner land op het toneel van de grootmachten? Hoe verhoudt Nederland zich tot het NAVO-bondgenootschap waarvan het deel

uitmaakt? Bovendien, en dit is waar ik me in deze scriptie voornamelijk op zal richten, gaat het over de politieke verhoudingen en de besluitvorming in Nederland over een belangrijk internationaal vraagstuk. Een vraagstuk dat niet slechts in de politiek zou worden besproken, maar dat het hele land zou bezighouden. Het debat werd van de Tweede Kamer tot in vele huiskamers gevoerd. Dat zoveel mensen een opinie vormden over de komst van kruisraketten (mensen die nog nooit eerder hadden nagedacht over strategische kwesties)20 is interessant en

19

Lou de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel II, Neutraal (Den Haag, 1969), 143.

20

Alfred van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het “dubbelbesluit”’, in: G.A. van Oorschot e.a. (ed.), Te beginnen bij Nederland. Opstellen over oorlog en vrede (Amsterdam, 1983), 232-251.

(19)

19

opmerkelijk maar zeker niet onverklaarbaar. De ongeëvenaarde vernietigingskracht van het atoomwapen en de daadwerkelijke existentiële bedreiging voor alles wat ons lief is, baarde terecht zeer velen zorgen: voor- én tegenstanders van het plaatsingsbesluit.

In deze scriptie zal duidelijk worden dat het voor de Nederlandse regering geen eenvoudig besluit was, én zal worden onderzocht hoe het minister-president Ruud Lubbers in 1985 toch lukte een plaatsingsbesluit te nemen. Om het besluitvormingsproces te kunnen begrijpen, is het allereerst van belang om goed de internationale én nationale situatie te behandelen die van invloed zijn geweest op de totstandkoming en uitvoering van het dubbelbesluit.

1.1 Het nucleaire tijdperk en de Koude Oorlog

Het einde van de Tweede Wereldoorlog luidde de Koude Oorlog in. De geallieerden die samen nazi-Duitsland en Japan hadden verslagen, stonden nu tegenover elkaar. Het tijdelijke bondgenootschap verviel en de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zouden elkaar de komende halve eeuw beconcurreren op ieder mogelijk gebied: invloedsfeer, economie, wetenschap, technologie, ruimtevaart en sport én uiteraard op militair gebied.

Tegelijkertijd met het eind van de Tweede Wereldoorlog begon het nucleaire tijdperk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden zowel de belangrijkste geallieerden – de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie – als de as-mogendheden Duitsland en Japan nucleaire onderzoeksprogramma’s opgezet. De angst van de geallieerden was vooral dat Duitsland als eerste een atoombom zou ontwikkelen, maar alleen het door de VS geleide – en

door Canada en Groot-Brittannië ondersteunde – Manhattan Project wist tijdens de oorlog daadwerkelijk nucleaire wapens te ontwikkelen. Twee werden er ingezet: Little Boy werd op 6 augustus 1945 boven Hiroshima losgelaten en Fat Man viel op 9 augustus op Nagasaki. 250.000 mensen kwamen bij deze aanvallen om het leven.21

Vier jaar later zou ook de Sovjet-Unie een kernwapen testen. De vernietigende kracht van het atoomwapen – en tegelijkertijd de ontwikkeling van de ballistische raket – zorgden voor een fundamentele verandering op militair gebied. Niet langer was een grote luchtmacht

21

‘Memorial for Hirosjima’, Nature 3 (1995). Geraadpleegd op:

(20)

20

en een grote militaire aanval nodig om de vijand een vernietigende klap toe te brengen.22 Bovendien maakten de nucleaire wapens en de manier waarop ze konden worden gelanceerd het fysiek afschermen van een aanval bijna onmogelijk.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed de Britse krijgsmacht zijn best om de Duitse V1 raketten die op Londen werden afgevuurd, neer te halen. Op een van de meest succesvolle dagen, op 28 augustus 1944, werden 97 van de 101 raketten vernietigd.23

Was het neerhalen van bijna 97 procent van de op Londen afgestuurde raketten met conventionele explosieven in ’44 nog een succes, als de raketten een kernlading hadden gehad was Londen vernietigd.24

Door de kracht van het kernwapen was vanaf nu bovendien de burgerbevolking meer dan ooit het doel van een aanval, opzettelijk of niet. Natuurlijk zijn burgerbevolkingen vaker het slachtoffer geworden van oorlogsvoering. Door de komst van nucleaire wapens, echter, werd het voor het eerst mogelijk een land te vernietigen voordat het leger verslagen of vernietigd was.25 Daarnaast was een grote verandering dat, omdat nu door een aanval met slechts enkele wapensystemen zeer veel schade aangericht kon worden, een nucleaire aanval ook veel sneller zou verlopen dan een conventionele oorlog. Legers hoefden voortaan niet meer eerst geheel gemobiliseerd en getraind te worden en de oorlogsindustrie hoefde niet eerst helemaal op gang te komen voordat twee naties in oorlog met elkaar konden raken en een eindbeslissing forceerden. Bovendien zouden politici geen mogelijkheid meer hebben om op hun beslissing terug te komen. De tijd tussen het uitbreken van een oorlog en de beslissende veldslag was door de komst van deze nieuwe wapens immens afgenomen.

Al deze veranderingen door de nucleaire wapens hebben ertoe geleid dat deterrence of afschrikking – dat altijd wel een grote rol heeft gespeeld – nu meer dan ooit een allesoverheersend karakter binnen de strategie heeft gekregen. Militaire afschrikking betekent het overtuigen van iedere potentiële tegenstander dat het in zijn eigen belang is om niet aan te vallen.26

22

F Holroyd (ed.), A condition to punish, Thinking about nuclear weapons. Analyses and prescriptions, War and

deterrence (Canterbury, 1985), 41. 23 Ibidem, 42. 24 Ibidem. 25 Ibidem, 43. 26 Ibidem.

(21)

21

1.2 Koude Oorlog en het einde van de Détente

Na de Tweede Wereldoorlog zag de VS de Sovjet-Unie als (voornaamste) dreiging. Na twee

wereldoorlogen en de militaire bezetting van Duitsland en Japan was de VS in een unieke positie gekomen. In de geschiedschrijving bestaat een debat over de vraag of de Sovjet-Unie, die economisch en militair veel meer verzwakt uit de strijd was gekomen dan de Verenigde Staten, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wel zo een bedreiging was als in de VS

werd gevreesd.27 Een mogelijk antwoord hierop – gebaseerd op de theorie van de internationale betrekkingen – is simpelweg dat het conflict dat tot de Koude Oorlog heeft geleid, het gevolg was van wederzijdse misvattingen.28 Aan de andere kant is er ook een stroming die beweert dat de gevaren van de Sovjet-Unie door Amerikaanse beleidsmakers bewust zijn overdreven om de positie van de VS te beschermen en West-Europa te behoeden

voor het communisme.29 Het versterken van West-Europa, door Marshallhulp en later door de

NAVO, werd juist door de Sovjet-Unie weer gezien als bedreiging van de eigen invloedsfeer in

Oost-Europa, terwijl de reactie van de Russen in het Westen werd opgevat als een bevestiging van de eerder beschreven dreiging.

De historicus John Lewis Gaddis betoogt overigens juist het tegendeel:

Because we know that the Cold War followed World War II, it is easy to assume that the leaders of the victorious coalition knew this too and were preparing for the struggle that lay before them. This was not the case. Indeed, it is doubtful that any of those leaders, prior to 1945, anticipated a “cold war” as we have come to understand that term – with the sole exception of Josef Stalin.30

Stalin had dus volgens Gaddis wel degelijk een grand-strategy voor na de oorlog, terwijl de Britten en Amerikanen die nog moesten ontwikkelen.31

Met de Truman-doctrine in 1947 ontwikkelde de VS buitenlandsbeleid dat tot doel had de vermeende expansie van de invloedsfeer van de Sovjet-Unie en het communisme in te

27

M. Cox, ‘From the Truman Doctrine to the Second Superpower Detente: The Rise and Fall of the Cold War’,

Journal of Peace Research 27 (1990), 25-41. 28 Ibidem, 27-28.

29

Ibidem, 29.

30

J.L. Gaddis, ‘Grand strategies in the Cold War’, in: M.P. Leffler en O. A. Westad (ed.), The Cambridge History

of the Cold War. Crises and Détente (Cambridge, 2010) 1-21, aldaar 4-5. 31 Ibidem, 7-9.

(22)

22

dammen.32 De vrees bestond bij de Amerikaanse regering dat Griekenland en Turkije net als de Oost-Europese landen onder directe invloed van de Sovjet-Unie zouden komen. Dat werd mede door Amerikaanse steun voorkomen en in 1952 werden Griekenland en Turkije lid van de in 1949 opgerichte NAVO. West-Europese landen (VK, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg) waren al bezig een gezamenlijke militaire strategie te ontwikkelen tegen de dreiging van het communisme en de Sovjet-Unie. Met de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie in 1949 sloten de Verenigde Staten, Canada, Italië, Portugal, Noorwegen, Denemarken en IJsland zich hier bij aan. Op 9 mei 1955 volgde West-Duitsland. Vijf dagen later richtten de Sovjet-Unie en zeven Oost-Europese landen het Warschaupact op.33

Het zou teveel woorden vergen hier een beschrijving van de gehele Koude Oorlog te geven die recht doet aan de vele gebeurtenissen en ontwikkelingen in de wereld van die tijd. Het is hier slechts mijn bedoeling een beeld te schetsen van de aanloop die uiteindelijk zou leiden tot de situatie waar Nederland begin jaren ’80 in terecht kwam. Belangrijk om te weten, is dat de Koude Oorlog ondanks de wapenopbouw aan beide kanten – en de spanningen en crises die dat voortbracht – in Europa een koude oorlog bleef. In Europa welteverstaan; in andere delen van de wereld leidde de Koude Oorlog wel degelijk tot gewapende conflicten of had er op zijn minst grote invloed op, zoals de oorlogen in Korea (1950-1953) en Vietnam (1955-1975) of de Arabisch-Israëlische oorlogen.34

De spanningen tussen de Sovjet-Unie en de VS leidden wel degelijk tot crises die een

daadwerkelijke confrontatie dichterbij leken te brengen. Zeker na de Cubacrisis (1962), toen de Sovjet-Unie op Cuba ballistische raketten met kernkoppen wilde plaatsen en de VS dat niet toestond, ontstond bij beide supermachten langzaamaan het idee dat het risico op het uit de hand lopen van een toekomstige crisis te groot was. Als gevolg daarvan begonnen in november 1969 de Strategic Arms Limitation Talks (SALT), gesprekken tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie met als de doel de strategisch-nucleaire wapenwedloop te beperken.35 Er volgde een periode van relatieve ontspanning, de détente genaamd, met als doel nucleaire ongelukken te vermijden. Door een betere dialoog met de Sovjet-Unie en wapenbeheersingsgesprekken wilde de VS ervoor zorgen dat crises zoals de Cubacrisis in het

32

D. McCullough, Truman (New York, 1992), 545.

33 F. Rubin, ‘The Theory and Concept of National Security in the Warsaw Pact Countries’, International Affairs

58 (1982), 648-657, aldaar 649-650.

34

O.A. Westad (ed.), The global Cold War: third world interventions and the making of our times (Cambridge 2007).

(23)

23

vervolg minder zouden voorkomen en beter op te lossen zouden zijn. Er werd in 1975 zelfs een gezamenlijke ruimtemissie uitgevoerd: het Apollo–Soyuz Test Project. Toch bleef er wantrouwen bestaan tussen de twee supermachten. De opbouw van intercontinentale ballistische raketten ging door en de geheime diensten bleven overuren draaien. De dreiging van een nucleaire oorlog bleef. Toen de Sovjet-Unie in 1979 Afghanistan binnenviel was de periode van détente overduidelijk voorbij.36

Deze ontwikkelingen, de politieke – het ontstaan van de Koude Oorlog – en technologische – de ontwikkeling van nucleaire wapens en de raketten die de kernbommen kunnen afleveren – zorgden samen voor een wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie die resulteerde in kernwapenarsenalen met een ongeëvenaarde vernietigingskracht.

1.3 Nederland in de wereld

Nu het internationale voorspel tot het NAVO-dubbelbesluit is besproken is het tijd om iets te

zeggen over de positie van Nederland in het buitenland. De manier waarop er door de Nederlandse politiek, maar ook door maatschappelijke organisaties en individuele burgers, wordt gekeken naar de rol van Nederland in de wereld is vaak niet alleen gebaseerd op de actuele situatie, maar vindt zijn oorsprong ook in een breder verband. Het is daarom interessant te kijken naar de geschiedenis van Nederland binnen het internationale systeem. Toch moet men ook voorzichtig zijn te vervallen in teleologisch-determinisme – het heden is dan wel een gevolg van alles wat er in het verleden is gebeurd, maar niet alle gebeurtenissen in het verleden hadden het heden tot doel. J. C. Boogman zegt het mooier:

De oorsprong van de natie placht men te concipiëren in een onmetelijk ver verleden en na zo’n ietwat mysterieuze geboorte liet men een uniek en tegelijk volmaakt natuurlijk ontwikkelingsproces op gang komen, dat in het heden zijn logisch en als het ware gepredestineerd (voorlopig) eindpunt bereikt.37

Zonder in deze valkuil te trappen zal ik hier proberen de positie van Nederland en het denken over de rol van Nederland in de wereld in het algemeen en – in het geval van dit onderzoek –

36

Ibidem.

(24)

24

de positie van Nederland binnen de NAVO en de rol die kernwapens daarbij spelen in het

bijzonder, te duiden.

De Nederlandse buitenlandse politiek bestaat uit viereneenhalve eeuw diplomatieke geschiedenis. Joris Voorhoeve beschrijft in zijn boek Peace, Profits and Principles (1979), verschillende terugkerende thema’s in het Nederlands buitenlandbeleid die de historische positie van Nederland binnen het internationale systeem belichamen.38 Voorhoeve spreekt van drie verschillende tradities: maritime-commercial, neutralist-abstentionism en internationalist-idealism. Hij zegt hierbij dat deze tradities niet moeten worden gezien als onafhankelijke tradities die elkaar hebben afgewisseld, maar als constante thema’s die een rol hebben gespeeld in de historische positie van Nederland binnen het internationale systeem.39

Zo leidden de maritieme handelsbelangen van Nederland er bijvoorbeeld toe dat in de buitenlandpolitiek veel waarde werd gehecht aan vrijhandel, verdragen, internationale orde en vrede en daarnaast een aversie tegen nationalisme kende. Als gevolg hiervan was ook na de Tweede Wereldoorlog het Nederlands beleid ten aanzien van Europa meer gericht op economische dan op politieke samenwerking en meer en meer op Atlantische dan op Europese belangen.40 Dat laatste sluit ook weer aan op de neutralistische traditie zoals Voorhoeve die beschrijft. De relatie die Nederland had met Groot-Brittannië, dat vanaf 1813 de Nederlandse onafhankelijke positie beschermde tegen de grootmachten van continentaal Europa, werd voor een deel ingeruild voor de relatie met de Verenigde Staten (zoals de VS

wel meer functies in het internationale systeem van Groot-Brittannië overnamen na de Tweede Wereldoorlog).41 Ook de idealistische traditie die hier wordt beschreven is duidelijk terug te vinden ten tijde van het debat over het NAVO-dubbelbesluit, maar was ook al ruim voor de Tweede wereldoorlog zichtbaar. Voorhoeve citeert ter illustratie hier Ben M. Telders (1903-1945, vooraanstaand jurist en naamgever van het wetenschappelijk instituut van de

VVD):

The public of the Netherlands which is interested in international affairs is seriously deprived of a proper international education and thinks that this lack can be compensated for by pacifistic objectives and moralistic observations.42

38 J.J.C. Voorhoeve, Peace, profits and principles: a study of Dutch foreign policy (Den Haag, 1979). 39

Voorhoeve, Peace, profits and principles, 42-44.

40

Ibidem, 43-44.

41

Ibidem, 48.

(25)

25

Moralistische en pacifistische beweegredenen voortkomend uit een naïeve instelling dus, volgens deze ‘realistische’ observatie. Een observatie die ruim vijftig jaar later niet minder adequaat zou blijken.43 Aan de andere kant valt deze opstelling oorspronkelijk wel te verklaren door het belang van Nederland geen Europese grootmacht tegen zich in het harnas te willen jagen én door het belang dat Nederland hechtte aan recht, wetgeving en internationale verdragen. Nederlands staatsmanschap is verheven boven de lust naar macht, zegt J.R. Thorbecke (1798-1872) hierover.44

1.4 Einde van neutraliteit

De neutrale positie van Nederland eindigde niet vrijwillig. Lukte het Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog nog om buiten schot te blijven, in de Tweede Wereldoorlog was er geen ontkomen meer aan. In 1939, toen Groot-Brittannië en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaarden na de aanval op Polen, ging Nederland mobiliseren. Op 10 mei 1940 werd Fall Gelb in werking gezet, het Duitse aanvalsplan voor Nederland, België en Luxemburg. Het Nederlandse leger bleek in het geheel niet opgewassen tegen de veel geavanceerdere Duitse oorlogsmachine. Op 15 mei, een dag na het bombardement op Rotterdam, tekende opperbevelhebber generaal Henri Winkelman de capitulatie.45 Nederland was verslagen en er zou een bezetting volgen die vijf jaar zou duren. In totaal zouden er ruim tweehonderdduizend Nederlandse oorlogsslachtoffers vallen, waaronder 102.000 joden die in de Holocaust werden vermoord.46

Na de bevrijding was het besef doorgedrongen dat Nederland de neutrale positie die het voor de oorlog had gehad, niet langer kon nastreven. De Nederlandse positie was voorgoed veranderd. Al in de Tweede Wereldoorlog sprak de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, Eelco van Kleffens, vanuit Londen, over de naoorlogse internationale veiligheidsstructuur die er in Europa zou moeten komen, waarbij de West-Europese landen Nederland, België en Frankrijk in samenwerking met de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada betrokken waren.47

43

J.L. Heldring, ‘The influence of public opinion on foreign policy’, Internationale Spectator 14 (2005), 27.

44 Ibidem. 45

J.J., Woltjer, Recent Verleden. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 1992), 179-181.

46

E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel II 1914-1980. (Amsterdam, 2007), 141-143.

(26)

26

Het beleid van neutraliteit waar de Nederlandse politiek zolang op had vertrouwd – tegen beter weten in – werd door de realiteit ingehaald. Niet alleen had het beleid gefaald, door de oorlog was ook duidelijk geworden dat de strategische positie van Nederland was veranderd. De moderne technologie en de wijze van oorlog voeren tussen 1939 en 1945 hadden laten zien dat een onafhankelijke verdediging van Nederland nog onmogelijker was dan in 1940 al was gebleken. Bovendien was de voorwaarde voor een politiek van neutraliteit een stabiel machtsevenwicht in Europa. Daar was geen sprake meer van: in de oorlog (vanzelfsprekend), maar ook vlak erna werd Duitsland nog als potentieel gevaar gezien. Al snel werd echter voor de Nederlandse regering duidelijk dat de toenemende militaire macht en politieke invloed van de Sovjet-Unie het grootste gevaar zou vormen en dat dat de reden zou zijn voor een bondgenootschap in West-Europa waar Nederland aan zou moeten deelnemen.48 Tegelijkertijd was Nederland in de eerste naoorlogse jaren, naast het veiligheidsbeleid van het Europese deel van het koninkrijk, erg in beslag genomen door de situatie in Nederlands-Indië. De regering stuurde troepen naar Indië maar deed niet mee aan de geallieerde bezettingsmacht in Duitsland, omdat het behoud van de koloniën in Azië op dat moment prioriteit had.49

Ondertussen gingen de besprekingen in Europa door tussen Nederland, België en Luxemburg – de Benelux werd al in 1944 door de drie gevluchte regeringen in Londen opgericht als douane-unie – en Frankrijk en Groot-Brittannië, om te komen tot een militaire en economische alliantie, de West-Europese Unie (WEU). Voor Nederland was het ook van

belang via deze West-Europese samenwerking aan de VS te laten zien dat West-Europa een

betrouwbare en belangrijke partner zou zijn. De Nederlandse regering hoopte bovendien dat de Britten en Amerikanen door de nieuwe alliantie de politionele acties in Indië zouden steunen.50

1.5 Nederland in de NAVO en kernwapens in Nederland

Op 4 april 1949 werd het Noord Atlantisch Verdrag getekend in Washington: de Noord Atlantische verdragsorganisatie (NAVO) was een feit. Naast de vijf landen die de WEU hadden opgericht  Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg  werd het verdrag ondertekend door de VS, Canada, Italië, Portugal, Noorwegen, Denemarken en IJsland. Voor

48

Voorhoeve, Peace, profits and principles, 102-103.

49

Ibidem, 104.

(27)

27

Nederland was de Amerikaanse betrokkenheid bij Europa de voornaamste zaak. Met economische, militaire en politieke hulp van de VS werd West-Europa gestabiliseerd. Hoewel

vlak na de oorlog de toekomst van Duitsland nog de primaire reden leek voor een stabiel West-Europa, werd al snel duidelijk dat de Sovjet-Unie het grootste gevaar was waar de NAVO

zich op zou richten.51

Het is niet mijn bedoeling hier alle onderdelen van het NAVO-bondgenootschap te beschrijven. Het gaat erom dat de positie van Nederland veranderde van neutraal land tot lid van het NAVO-bondgenootschap. Dit zou van grote invloed zijn op het buitenlands beleid. Bovendien behelsde het lidmaatschap van de NAVO ook een aantal plichten. Behalve dat

NAVO-landen hadden afgesproken minimaal 2% van het bruto nationaal product (bnp) te besteden aan defensie-uitgaven, werden er ook afspraken gemaakt over de verdediging tegen de Sovjetdreiging. Zo besloot de Nederlandse regering in 1958 (kabinet Drees) kernwapentaken op zich te nemen.52

Nederland en de VS sloten een bilaterale overeenkomst. Het kwam erop neer dat de VS

militaire middelen schonk en nucleaire wapens leverde die door verschillende Nederlandse nucleaire strijdkrachten konden worden ingezet. Zo werden er in 1959 al vier afdelingen van de Koninklijke Landmacht met lanceerinrichtingen en houwitsers uitgerust. Vanaf 1962 konden deze wapensystemen kleine nucleaire projectielen afschieten.53 In 1968 en daarna weer in 1978 werden de lanceerinrichtingen vervangen door geavanceerdere systemen die ook weer voor conventionele én nucleaire wapens geschikt waren.

Ook de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marine werden respectievelijk vanaf 1959 en 1962 voorzien van afdelingen die nucleaire wapens konden lanceren. De luchtmacht kreeg lanceerinrichtingen (de Nike Ajax en de Nike Hercules) en twee squadrons jagers/bommenwerpers (totaal 36 vliegtuigen) die nucleaire bommen konden afwerpen (eerst met de Thunderstreak (F-84F), dan met de Starfighter (F-10) en vervolgens met de Fighting Falcon (F-16). De Koninklijke Marine kreeg ook nucleaire capaciteit in de vorm van dieptebommen die door de Neptunes en daarna (1984) door Orion-vliegtuigen konden worden afgeworpen.54

Al geruime tijd voor het NAVO-dubbelbesluit en het debat over het plaatsen van kruisvluchtwapens met kernkoppen in Nederland, beschikte de Nederlandse krijgsmacht dus

51 Voorhoeve, Peace, profits and principles, 107-109. 52

D.J. Bloem e.a., Nederland en de kernwapens. Een studie over het Nederlands nucleair beleid 1972-1985. (Alphen aan de Rijn, 1987), 12-16.

53

Ibidem.

(28)

28

over nucleaire wapens. Over het exacte aantal kernwapens op Nederlands grondgebied werd uiteraard vanwege de strategische gevoeligheid niets vermeld. Zeker bij aanvang van deze nucleaire taken was er in Nederland weinig weerstand. Toch laaide de discussie over deze taken wel eens op, bijvoorbeeld bij vervanging van de F-104 en de komst van de F-16 (1979). Ook bij de vervanging van de F-16 door de Joint Strike Fighter (F-35) roerden de tegenstanders van het uitvoeren door Nederland van de NAVO-nucleaire taak zich wederom. Uit een kritisch artikel in Vrij Nederland van 14 oktober 2013 – om slechts een voorbeeld te noemen – wordt duidelijk dat ook in de eenentwintigste eeuw het hebben van nucleaire wapens in Nederland een politiek en maatschappelijk gevoelig onderwerp is.55

De enig overgebleven kernwapentaak van Nederland betreft vandaag de dag de B-61 nucleaire vliegtuigbom die door Amerikaanse militairen in Nederland wordt beheerd en die door Nederlandse F-16’s kan worden afgeworpen. Opnieuw werpt dit in de (Nederlandse én Amerikaanse) politiek de vraag op of ook de F-35 deze kernwapentaak moet blijven vervullen. Voormalige Warschaupact-landen die nu in de NAVO zitten zijn meest voor behoud

van kernwapens in Europa als veiligheidsgarantie tegen de Russen. Feit is dat het in ieder geval vele malen eenvoudiger is om de Amerikaanse kernwapens die in Nederland zijn, geschikt te maken voor de JSF dan voor andere opties voor vervanging van de F-16 zoals de

Eurofighter. Ook de Nederlandse regering is in beginsel voor het behoud van de kernwapentaak.56

1.6 SS-20 raketten en het NAVO-dubbelbesluit

Nu de internationale omstandigheden van de periode na de Tweede wereldoorlog tot het eind van de jaren ’70 aan bod zijn gekomen en de rol van Nederland in het NAVO-bondgenootschap en de bijbehorende nucleaire taken zijn besproken, is het tijd om dieper in te gaan op het

NAVO-dubbelbesluit zelf.

Er is al een aantal uiteenlopende factoren genoemd dat geleid heeft tot het dubbelbesluit. De détente liep op zijn eind. Hoewel Jimmy Carter (president van de Verenigde Staten van 1977-1981) voorstander was van verdere ontspanning, zou de spanning met de

55 Th. Broer en J. Alberts, ‘Het verzwegen argument voor de JSF. Onze kernbommen’, Vrij Nederland (14

oktober 2013). Geraadpleegd op: http://www.vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Het-verzwegen-argument-voor-de-JSF-onze-kernbommen-1.htm

56

C.P.M. Klep, Dossier-JSF. Joint Strike Fighter. Het megaproject de politiek, de aankoop.(Amsterdam, 2014), 153-154.

(29)

29

Sovjet-Unie juist weer verder oplopen. De inval in Afghanistan door de Sovjet-Unie was daarvan het definitieve bewijs, maar zeker niet het begin van het einde van de détente. Een tweede SALT-akkoord werd wel gesloten, maar kwam niet meer door het Amerikaanse

Congres. Bovendien gingen de SALT-akkoorden I en II over strategische ballistische raketten en niet over de minder ver dragende middellangeafstandsraketten. De Sovjet-Unie bouwde niet alleen verder aan het kernwapenarsenaal maar plaatste ook SS-20 raketten (SS-20 is de

NAVO-term, RSD-10 is de Russische benaming) in Europa die volgens de VS en de NAVO het broze evenwicht in Europa beëindigden omdat ze een strategische rol konden spelen en zo de Sovjets op dat vlak een militair overwicht dreigden te krijgen.57

Ondertussen was men in de VS bezig met het ontwikkelen van de zogenaamde neutronenbom, een nieuwe generatie nucleair wapen bedacht door de Amerikaanse natuurkundige Samuel T. Cohen. Bij de neutronenbom, een waterstofbom, is de explosiekracht relatief geringer, terwijl er meer neutronenstraling vrij komt die voor mensen en elektronica schadelijk is. Hierdoor is het wapen uitermate geschikt om de elektronica in bijvoorbeeld vijandige raketten te vernietigen. Bij organisaties van tegenstanders van kernwapens zorgde dit voor nieuwe ammunitie; de Communistische Partij Nederland (CPN)

richtte de organisatie Stop de Neutronenbom op, maar ook het Interkerkelijk Vredesoverleg (IKV) verzette zich tegen het wapen omdat het ‘mensen zou doden en gebouwen zou sparen’.

(Dat dit niet geheel met de werkelijkheid overeenkwam, deed overigens niets af aan de waarde ervan voor de tegencampagne.) Een militair-strategisch argument tegen de neutronenbom was dat het de drempel om kernwapens in te zetten zou verlagen.58

Op 12 december 1979 nemen de NAVO-landen minus Frankrijk (dat vanaf 1966 geen deel meer uitmaakte van de militaire organisatie van de NAVO) het NAVO-dubbelbesluit. Zoals

al in de inleiding is uitgelegd, was het doel van het besluit, dat in het Integrated Decision Document (IDD) wordt geformuleerd, het versterken van de West-Europese veiligheidssituatie en de achterstand op de Sovjet-Unie wat betreft Longer Ranged Theater Nuclear Forces (LRTNF) in te lopen. De vrees van de NAVO was dat de Sovjetwapens zoals de SS-20’s in feite verkapte strategische wapens waren waardoor het evenwicht zou worden verstoord.59

57

Laqueur, ‘Hollanditis’, 85.

58 Laqueur, ‘Hollanditis’, 86 en 134. 59

‘Special Meeting of Foreign and Defence Ministers (The "Double-Track" Decision on Theatre Nuclear Forces)’, beschikbaar op:

(30)

30

1.7 Hollanditis

De term Hollanditis die in de inleiding al kort is besproken, komt voor het eerst voor in een opiniërend artikel in 1981, ‘Hollanditis. A new stage in European Neutralism’, van Walter Laqueur.60 Laqueur (1921) heeft over veel verschillende onderwerpen gepubliceerd, waaronder de diplomatieke geschiedenis van de Koude Oorlog. In ‘Hollanditis, A new stage in European Neutralism’ bespreekt Laqueur de spanningen binnen het NAVO -bondgenootschap die eind jaren ’70, begin jaren ’80 ontstonden over het plaatsen van kruisraketten met kernkoppen in Europa. Met de ‘ziekte’ Hollanditis bedoelt Laqueur de in Nederland ontstane tegenstand tegen de modernisering van het kernwapenarsenaal van de

NAVO. Als deze tegenstand zich alleen in Nederland zou voordoen was er niet zoveel aan de hand, maar Hollanditis was volgens Laqueur een besmettelijke ziekte van neutralisme die zich langzaam naar andere West-Europese landen zou hebben verspreid.61

Walter Laqueur verklaart deze vorm van neutralisme in Nederland door, zoals het een historicus betaamt, te kijken naar de geschiedenis. Hij begint zelfs bij de Tachtigjarige Oorlog om aan te tonen dat de Nederlandse aard van nature verre van pacifistisch en neutraal is. Na de Gouden Eeuw werd Nederland eerst door de Fransen en toen door de Britten gedwongen de neutraliteit op te geven. Pas in de negentiende eeuw werd Nederland weer ‘vrijwillig niet-gebonden’, wat inhield dat Nederland geen deel uitmaakte van een bondgenootschap en ook niet gedwongen neutraal was.62 Doordat Nederland buiten de Eerste Wereldoorlog wist te blijven terwijl alle buren in oorlog waren, ontstond er zelfs een soort moreel superioriteitsgevoel over de neutrale positie. Dit leidde mede tot de naïeve veronderstelling in het interbellum dat Nederland ook in een komende oorlog de dans zou kunnen ontspringen. Mocht Hitler toch Nederland binnenvallen dan werd gerekend op Franse en Britse hulp. De aversie tegen de defensie van het eigen land mondde volgens Laqueur uit in het drama van mei 1940.63 Laqueur begint met deze voorgeschiedenis van Nederlands neutralisme omdat hij hetzelfde verschijnsel ziet terugkeren bij het kernwapendebat.64 Hij noemt overigens nog een oorzaak voor de neutrale positie van Nederland in het interbellum en de neiging naar

60 Laqueur, ‘Hollanditis’, 19-26. 61 Ibidem, 20. 62 Ibidem, 19-20. 63 Ibidem. 64 Ibidem 23-24.

(31)

31

neutralisme tijdens het kernwapendebat: angst. Een zeer begrijpelijke angst, eerst voor Hitler en nu voor de Sovjet-Unie.65

Er ontstond ook kritiek op de visie van Laqueur. Zo verscheen in 1983 het artikel ‘The Myth of Hollanditis’ van de Amerikaanse politicoloog Richard Eichenberg, die veel heeft gepubliceerd over de publieke opinie over defensiebeleid en de nationale veiligheid in West-Europa.66 In zijn artikel onderzoekt Eichenberg de maatschappelijke ontwikkelingen rond het kernwapendebat, waarbij hij specifiek geïnteresseerd is in de publieke opinie. Zoals de titel al doet vermoeden, twijfelt Eichenberg aan de juistheid van de term Hollanditis.67 Hij verwerpt dan ook de suggestie dat er iets unieks is aan de Nederlandse publieke opinie en politiek. Bovendien was er ondanks de aversie tegen het onderdeel van het NAVO-dubbelbesluit om de kernwapens te moderniseren en een pacifistische neiging, nog steeds veel steun voor de

NAVO. Als Nederland dan al uniek mocht zijn dan is het vanwege de impact van de publieke

opinie op de politieke besluitvorming. Een oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat de regeringscoalitie van CDA en VVD een zeer krappe meerderheid had waardoor zij kwetsbaar

was, bijvoorbeeld voor de ‘progressieve minderheid’ binnen het CDA.68

Historicus Remco van Diepen is nog stelliger. In Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat 1977-1987, doet hij uitgebreid onderzoek naar het kernwapendebat in Nederland. Wat betreft de specifiek Nederlandse positie en de besmettelijkheid van de Nederlandse ideeën (dat wil zeggen Hollanditis) zijn er wel degelijk paralellen te vinden. Ook andere West-Europese landen hadden namelijk te maken met een vergelijkbare publieke opinie. In Nederland konden zij echter terecht bij veel meer politieke partijen (PvdA, D66,

CPN en de PSP) terwijl er in West-Duitsland geen kleine linkse partijen waren en de sociaaldemocratische SPD van Helmut Schmidt veel meer pragmatisch was en niet openstond

voor de ontwikkelingen die er in West-Duitsland wel degelijk waren.69 Van Diepen concludeert dan ook dat Hollanditis geen Nederlands virus was. In de eerste plaats waren er in andere West-Europese landen, zoals Noorwegen, Denemarken en West-Duitsland, waar ook neo-neutralistische sentimenten ontstonden, andere oorzaken die ervoor zorgden dat er onrust ontstond. De Scandinavische landen kennen een lange traditie van neutralisme en afkeer van machtspolitiek. Sterker nog dan in Nederland voelt men zich daar ‘klein’ en meet men zich

65 Ibidem, 21-22.

66

Eichenberg, ‘The Myth of Hollanditis’, 143-159.

67

Ibidem, 157-158

68

Ibidem, 159.

(32)

32

tegelijkertijd de status van ‘morele supermacht’ aan.70 In het Duitse kernwapendebat speelden weer heel andere factoren een rol, zoals de Tweede Wereldoorlog en de verdeling van Duitsland. Ontwikkelingen in Nederland hebben wel degelijk het Duitse debat beïnvloed – zo werkte het IKV samen met Duitse partners – maar er kan net zo goed worden gesteld dat er sprake was van beïnvloeding uit Duitsland in Nederland.71 Wel was de steun voor de Vredesbeweging in Nederland relatief groot. De oorzaken hiervoor moeten eerder gezocht worden in culturele, maatschappelijke en economische factoren. Er was sprake van teruglopende welvaart en massawerkloosheid, de Nederlandse politieke cultuur is sterk moralistisch van aard – het buitenlandbeleid zou volgens velen meer om ethische waarden en minder om politieke, militaire en economische invloed moeten gaan.72

Het idee van Laqueur dat Nederland zich door het uitstellen van het besluit van de regering en de protesten van de vredesbeweging wilde terugtrekken van het internationale spel is niet juist. De progressieve stromingen wilden juist dat Nederland weer ‘gidsland’ zou zijn. Ook was er geen werkelijke sprake van pacifisme omdat de protesten zich op een specifiek wapen richtten en ook de meerderheid van de tegenstanders van kernwapens niet uit de NAVO wilde stappen.73

1.8 De strategie achter het Dubbelbesluit

Laqueur eindigt zijn artikel met de constatering dat er geen Amerikaans geneesmiddel is tegen Europees neutralisme. Het enige wat de VS volgens hem kon doen was de Europeanen ervan overtuigen dat zonder henzelf Europa niet verdedigd kon worden.74 Los van de vraag of de analyse van Laqueur helemaal klopt, was dit wel in de kern waar het bij de doelstelling van het NAVO-dubbelbesluit om ging: in de eerste plaats zou de NAVO moeten overgaan tot het moderniseren van de Europese kernwapentechnologie als reactie op de opbouw van het Sovjet-arsenaal in Europa van SS-20 raketten. Op deze manier zou het ‘Mutual Assured Destruction’ (MAD) principe weer worden hersteld. In de tweede plaats zouden er tegelijkertijd met de Sovjet-Unie onderhandelingen moeten worden gestart over ontwapening

70 Ibidem, 363-364. 71 Ibidem. 72 Ibidem, 367. 73 Ibidem, 354. 74 Laqueur, ‘Hollanditis’, 26.

(33)

33

met als doel alle middellangeafstandsraketten met kernkoppen geheel uit Europa te verwijderen.75

De politicoloog Alfred van Staden legt in zijn essay ‘Het gelijk van de NAVO,

Achtergronden van het dubbelbesluit’ uit wat de strategische betekenis van het NAVO -dubbelbesluit was en waarom Nederland het zou moeten uitvoeren.76 De centrale vraag in het debat zou namelijk de (strategische) vraag moeten zijn hoe een kernoorlog in Europa te voorkomen is.77 De stand van zaken eind jaren ’70 was dat door de bewapening van de Sovjet-Unie de veiligheid van West-Europa was aangetast en dat daarmee de strategische garantie van de VS aan Europa in gevaar kwam. Het plaatsen van de kruisvluchtwapens zou het evenwicht moeten herstellen. Het verstoorde evenwicht leverde twee gevaren op voor Europa. In de eerste plaats kon de Sovjet-Unie langere-afstandswapens gebruiken om West-Europa te chanteren. Vanuit West-West-Europa kon men namelijk niet adequaat reageren niet alleen vanwege de korte aanvalstijd, maar ook door en men was dus afhankelijk van Amerikaans (nucleair) ingrijpen.78

Of de VS bereid was om vanaf het eigen grondgebied atoomraketten op de Sovjet-Unie

af te vuren met de zekerheid dat de Sovjet-Unie dan de VS atomair zou aanvallen, was minder

zeker dan wanneer er vanuit West-Europa zou worden teruggeslagen. Dit verschil leidde tot onzekerheid onder de NAVO-leden waardoor de positie van de Sovjet-Unie werd versterkt.

Door middellangeafstandsraketten met kernwapens in West-Europa te plaatsen, was de Sovjet-Unie er zeker van dat deze bij een aanval op Europa zouden worden ingezet. Daarop zou zij niet anders kunnen reageren dan dit te vergelden tegen de VS, waardoor de VS niet

anders zou kunnen dan te vergelden tegen de Sovjet-Unie. Een massaal regionaal treffen in West-Europa (en niet in de VS of Sovjet-Unie) werd door deze veiligheidsinterdependentie

dus veel minder aantrekkelijk voor de Sovjet-Unie en dat was nu juist de opzet van het plaatsen van kruisvluchtwapens in West-Europa.79 De hierdoor gecreëerde extended deterrence verminderde de kans op oorlog in Europa, zo was de gedachte. Dat juist de plaatsing van kernraketten, deze allesvernietigende wapens, ons zou moeten beschermen tegen een mogelijke kernoorlog is een logica die de tegenstanders niet konden –of wilden – bevatten. In het kort is dit – enigszins gesimplificeerd wellicht– de kern van het debat.

75

A. van Staden, ‘Het gelijk van de NAVO. Achtergronden van het “dubbelbesluit”’ in: E.H. Beugel (ed.) e.a., Te

beginnen met Nederland. Opstellen over oorlog en vrede. (Amsterdam, 1983), 232-251. 76 Ibidem, 232 77 Ibidem, 232-233. 78 Ibidem, 235-237. 79 Ibidem.

(34)

34

Nu in het eerste hoofdstuk de internationale omstandigheden zijn besproken die leidden tot het NAVO-dubbelbesluit en de nationale omstandigheden die het debat over het

dubbelbesluit bepaalden kort zijn belicht, is het tijd om dieper in te gaan op de Nederlandse politieke situatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor verschillende producten concurreerden de bedrijven met de consumenten op de informele markt, hetgeen een sterk prijsopdrijvend effect had, omdat bedrijven in feite niet

Alle hervormingspogingen waren stuk gelopen. De Sovjet-Unie bleek niet in staat de prestaties uit de eerste twintig jaar vol te houden. Het grote probleem was om

Vooral vaders tot 45 jaar zijn van mening dat ze meer tijd aan hun kind(eren) zouden moeten besteden (47% van hen is deze mening toegedaan, tegenover 35% bij de oudere

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

De Vlaardingse gemeenteraad heeft formeel beleidsmatige en financiële kaders vastgesteld voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg, naar aanleiding van voorstellen

Lily Golden werd in 1934 geboren als dochter van twee Amerikaanse sympathisanten van het communisme die in de jaren dertig uit idealisme naar de Sovjet-Unie waren geëmigreerd.. Gol-

Ik beschouw het vriend-vijandonderscheid echter niet als de kern van het politieke, want het gaat er in mijn opvatting juist om polarisatie in de samenleving zoveel mogelijk tegen

Verschillende nevenactiviteiten passen goed in of naast de bedrijfsvoering van verschillende bedrijven en leveren ook extra inkomen op, maar voor veel bedrijven leveren