• No results found

4. Het rapport-Enthoven

4.1. Het land van Nippon

In het rapport-Enthoven is het eerste hoofdstuk getiteld: ‘Overzicht van de politieke toestand in Zuid-Celebes van begin 1942 tot einde 1946: ontstaan van de verzetsbeweging.’158 De keuze om dit hoofdstuk aan het rapport toe te voegen werd

uitgelegd als een toegevoegde waarde voor de vorming van een juist beeld ‘[…] van de toestand in Zuid-Celebes voor en tijdens de ongeregeldheden, welke daar in het einde van het jaar 1946 en het begin van het jaar 1947 zijn voorgekomen […]’.159 Het

werd daarom nodig geacht de situatie tijdens en na de Japanse bezetting tot het uitbreken van de ‘ongeregeldheden’ te begrijpen.

Het hoofdstuk wekt de indruk dat de Japanners totale heerschappij hadden over het Indonesische volk, dat zij de Indonesiërs op kwade gedachten hebben gebracht en dat er door deze periode een verzetsbeweging is ontstaan en opgekomen. Van de verwachtingen die de Indonesiërs hadden bleef niks meer overeind: ‘Verschillende politieke leiders werden […] gevangen genomen en de politieke partijen werden vervolgens ook ontbonden en men mocht niet meer over “onafhankelijkheid” spreken. De Japanse Assistent Resident in Pare-Pare, Makino, zeide in deze tijd: “Indonesia 157 NL-HaNA, Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132, inv.nr. 210

158 NL-HaNA, Spoor, 2.21.036.01, inv.nr. 71, p. 2.

tida ada tanah, ini semoea Nippon”, (Indonesiërs hebben geen land, het is hier allemaal van Nippon).’160 De Japanse bezetter werd zo in het rapport in feite afgeschilderd als

het tegenovergestelde van waar de Indonesiërs op hadden gehoopt.

Nadat Japan in augustus had gecapituleerd konden de Japanners nog wekenlang doorgaan met hun anti-Nederlandse propaganda, zo schreef de commissie, dankzij inlichtingendiensten als de Kempeitai en hun spionnen.161 De Indonesiërs aan

wie alle civiele functies waren overgedragen werden door de inlichtingendiensten gewezen op het feit dat de komst van de Nederlanders gevaar zou betekenen: Nederland zou arm zijn geworden en zou dus hoge belastingen opleggen; omdat de Nederlanders geen leger meer hadden zouden zij alleen met toestemming van de Indonesiërs kunnen terugkomen – aldus het rapport.162 De bevolking zou zo de indruk

krijgen dat het bestuur zou zijn overgedragen aan hun eigen leiders, maar daarvoor in de plaats ontstond er volgens de commissie een ‘gezagsvacuüm’:

‘Hoewel de Japanners aan de Indonesische bevolking steeds de vrijheid hadden voorgespiegeld, hadden zij die nooit werkelijk gebracht, doch hun propaganda tegen het Westen en de Nederlanders, die volgens hen aan de bevolking de zo zeer begeerde vrijheid altijd hadden onthouden, bleek, nu een periode van gezagsloosheid aanbrak toch zijn uitwerking niet te hebben gemist.’163

De uitwerking waar de commissie over schreef was de door de Japanners aangewakkerde nationalistische beweging, die ‘vroeger in Celebes zeer zwak was geweest’.164

Het argument dat hier gevoerd werd is dat de nationalistische beweging geen intrinsieke waarde bezat, en dat het in feite slechts gebaseerd was op de Japanse campagne gericht tegen het westen. Zoals Hendrix en Van Doorn beschrijven was dit argument gevoerd door de commissie-Enthoven rechtstreeks gericht tegen de Indonesische Republiek, namelijk door het eventuele gezag dat de Republiek genoot te ondermijnen en het te bestempelen als ‘Japans maaksel’. Naast het feit dat het bestaan van de Indonesische Republiek in staatkundige zin door de Nederlandse regering werd ontkent, leefde ook het nog fundamentelere argument dat ‘Indonesië’ in etnische zin niet bestond. De etnische pluraliteit van de bevolking zou namelijk onverenigbaar zijn 160 Ibidem, p. 3.

161 Ibidem, p. 8.

162 Ibidem.

163 Ibidem.

met iedere nationalistische eenheidssuggestie.165 Hoe dan ook werd er geen gehoor

gegeven aan de nationalistische gevoelens die heersten onder de bevolking; of dat nu onder Japans bewind was, of tijdens het gezagsvacuüm daarna.

Toch werden de Nederlandse overheersers snel genoeg geconfronteerd met de realiteit van het Indonesische nationalisme. Toen het verzet in de tweede helft van 1946 opnieuw doorbrak, ditmaal onder leiding van de Partai Nasional Indonesia (PNI), besloot de Gouverneur-Generaal Hubertus van Mook de Staat van Oorlog af te kondigen. De PNI werd in strijd met de openbare orde verklaard en er werden bijzondere maatregelen genomen ter onderdrukking van de ‘terreur’ die verderop in het rapport uitvoerig besproken werden.166

Het frame dat dit hoofdstuk van het rapport doet opwekken is dat de verzetsbeweging van de Indonesiërs een soort onvermijdelijkheid in zich had, die niet op natuurlijke wijze ontbonden zou kunnen worden. Bij het lezen van de tekst wordt er de indruk gewekt dat het niet de schuld was van de Nederlanders dat er verzetsbewegingen ontstonden: dit was in zijn geheel te danken aan de Japanse bezetter, die een anti-Nederlands gevoel onder de bevolking heeft aangewakkerd en tevens het streven naar vrijheid en onafhankelijkheid. De Japanner was in de Tweede Wereldoorlog de vijand van de Nederlander, dus dat betekende de facto dat de Japanner de vijand van de Indonesische bevolking was. De Indonesische bevolking kon in de ogen van de commissie niet voor zichzelf zorgen en werd compleet overheerst door de bezetter. Hieruit blijkt ook hoezeer er sprake was van een paternalistische relatie zoals vaker tussen een koloniale macht en zijn kolonie. Nadat de Japanse bezetter had gecapituleerd was er vanuit Indonesische zijde echter geen wens meer naar de vooroorlogse verhoudingen, en zo werd het vanuit Nederlands oogpunt nodig geacht hard op te treden tegen dit ‘opstandige kind’.