• No results found

4. Het rapport-Enthoven

4.3. Het Depot Speciale Troepen

Toen de PNI eenmaal in strijd met de openbare orde was verklaard had dit volgens de commissie niet het gewenste resultaat bereikt. Daarentegen had het verzet zich alleen maar beter georganiseerd. In het rapport staat dat dit vooral kwam omdat het verbieden van de PNI niet gevolgd werd door andere maatregelen die de commissie nodig achtte om het verbod effectief te laten zijn.184 Een reden die daarvoor gegeven werd is dat het

KNIL niet voldoende kon patrouilleren wegens een gebrek aan troepen. Bovendien versnipperde het leger, door het ontstaan van door het rapport zogenoemde 184 NL-HaNA, Spoor, 2.21.036.01, inv.nr. 71, p. 60.

‘individuele verzetskernen’ of ‘rampokkers’ – een guerrillastrijd. De bevolking merkte hierdoor weinig van het leger en het verzet kon zich daardoor beter verenigen en ‘ten uitvoer brengen wat zij steeds hadden beoogd; het aanzetten van de bevolking tot opstand tegen het gezag, waartoe men zich van alle denkbare middelen bediende, zoals intimidatie, moord, mishandeling, ontvoering, brandstichting, dit alles om de bevolking volkomen murw te maken.’185

De commissie beschreef dat de terreur omstreeks oktober 1946 zeer hevig was geworden. De geterroriseerde bevolking durfde volgens de commissie niet tegen de benden op te treden of melding te maken van de misdaden bedreven door de republikeinen.186 Een belangrijke tactiek die de verzetsbeweging gebruikte was

bijvoorbeeld intimidatie door middel van pamfletten. De commissie schreef hierover dat er in de pamfletten onder andere smalend over het KNIL werd gesproken, ‘dat inderdaad niet zoo krachtig kon optreden als gewenst was […].187 Ter illustratie werd

de inhoud van verschillende pamfletten getoond, waarin onder andere dringend werd aangeraden om aan te sluiten bij het verzet:

‘O, spionnen van den vijand, mannen en vrouwen, ook gij behoort tot het echte Indonesische volk. Wilt gij Uw land en volk verkopen voor de woorden van de Nica, glad als boter, en Uw ogen laten sluiten met vals geld, Uw mond laten stoppen met brood, Uw oren laten begieten met dunne blikjesmelk en Uw lichaam laten bedekken met schitterende kleding? Bedenkt broeder dat de schittering maar van korte duur is, maar de duisternis voor Uw leven lang. KOMT TOT INKEER!’188

De commissie beschreef vervolgens een aantal gevallen waar de Indonesische bevolking werd aangevallen door de republikeinen, door de commissie ook ‘terroristen’ of ‘extremisten’ genoemd, omdat zij werden verdacht van samenwerking met de Nederlanders. Zo concludeert het rapport dat er ten gevolge van ‘extremistische acties’ 1210 personen waren vermoord en nog eens 408 vermist en 300 ontvoerd.189

Het rapport gaat er van uit dat de vermisten en ontvoerden grotendeels tot de categorie vermoorden moeten worden gerekend, ook al is deze aanname in het rapport nergens 185 Ibidem, p. 32.

186 Ibidem, p. 45.

187 Ibidem.

188 Ibidem, p. 48-49.

189 Ibidem, p. 57; N.B. het getal ‘1210’ is in het rapport zeer onduidelijk getypt. De mogelijkheid bestaat dat er 11210 staat, of 210. 1210 is mijns inziens het meest logische getal gezien de schatting van het totaalaantal doden (3130, zie Willem IJzereef, De Zuid-Celebes affaire (Dieren 1984) p. 141), maar het feit dat dit getal onduidelijk is wekt een onbetrouwbare indruk.

op gebaseerd. Ook werd er vanuit gegaan dat de cijfers vermoedelijk hoger waren, omdat niet alle gevallen bekend waren.190

Voor de Nederlanders was nu een onaangename situatie ontstaan: aan Nederlandse zijde was er sprake van onvoldoende machtsmiddelen en de verzetsbeweging bleef onaangetast, en werd volgens de commissie zelfs alleen maar agressiever en gewelddadiger.191 Daarop werd de staat van oorlog afgekondigd voor

een aantal afdelingen van Zuid-Celebes op 11 december 1946. Dit betekende in de praktijk dat het leger werd versterkt met een Bataljon Infanterie, en dat het DST werd uitgezonden. Volgens de commissie was het DST speciaal bestemd om de republikeinen in Zuid-Celebes te bestrijden. De ‘drastische maatregelen’, die het DST toepaste bij de ‘bestrijding van de terreur’, werden door de commissie niet beschouwd als die van een ‘normale militaire actie’.192 In het rapport staat dat het DST

‘zuiveringsacties’ uitvoerde, waarbij het doel was om de gebieden waarin de republikeinen actief waren te ‘zuiveren’. Dit zou moeten gebeuren door het elimineren van personen die zich aan ‘ernstige terreurdaden’ schuldig hadden gemaakt.193

De gevolgde methode van de acties van het DST wordt beschreven in het rapport onder andere aan de hand van voor de commissie afgelegde verklaringen van Kapitein Westerling, commandant van het DST. Westerling verklaarde de door hem ingezette eerste actie aan de hand van een uitgebreide beschrijving.194 Hij beschreef

daarin zijn actie in de nacht van 9 op 10 december 1946 in kampong Batoea, ten oosten van Makassar. Hij besloot om daarheen te gaan op basis van inlichtingen, die aangaven dat er twee moordenaars aanwezig waren in de kampong. Het moment waarop de actie plaats heeft gevonden is overigens nog voordat de staat van oorlog is afgekondigd. In het rapport werd hier verder geen aandacht aan besteed, ook al zou dit wel kunnen wijzen op een vorm van onconventionele oorlogvoering, wat in de VS doorgaans wordt aangeduid als een clandestine operation. Dergelijke operaties kunnen worden uitgevoerd zonder enige aanwezigheid van externe supervisie. Dit gegeven benadrukt des te meer de illegitieme aard van de acties.

Westerling was die nacht met 130 man naar de kampong gegaan en had het gebied omsingeld. Toen ze dichter in de buurt van Batoea kwamen, werden ze 190 Ibidem.

191 Ibidem, p. 54; 60.

192 Ibidem. p. 60.

193 Ibidem.

beschoten. Westerling meende dat hij de kampong ‘niet onder vuur [heeft] genomen, daar dan het goede gedeelte van de kampongbevolking ook het slachtoffer zou worden van dit optreden en dit goede gedeelte schatte ik op 80%.’195 Vervolgens werd de

gehele bevolking bijeengebracht, waarbij vrouwen en kinderen gescheiden werden van de mannen. De bevolking werd duidelijk gemaakt wat de bedoeling was van de aanwezigheid van de troepen, namelijk een einde maken aan de moorden en ‘rampokpartijen’ in het omringende gebied. Hoe er tegen opgetreden zou worden werd nog in het midden gelaten.196

‘Vervolgens’, aldus Westerling, ‘begon ik met de z.g. “zuivering”.’ Er waren op dat moment tussen de 3.000 en 4.000 mannen aanwezig en allemaal zaten zij op de grond. Westerling had een lijst van 74 namen bij zich waarop de verdachten geschreven stonden, ‘opgemaakt uit inlichtingenrapporten’. Volgens Westerling betrof het vooral verzetsleiders, moordenaars en ‘rampokkers’. Hij begon de personen één voor één bij naam op te noemen en te scheiden van de groep. Hij liet zich hierin adviseren door geheime agenten die ook aanwezig waren onder de bevolking, door middel van een geheim teken: het afvegen van het voorhoofd met een zakdoek. Daarmee maakten de agenten kenbaar dat de persoon die opstond ook echt de persoon was die genoemd werd. Na deze selectieprocedure bleven er 32 mannen over: ‘De mensen zijn niet meer ondervraagd en ik heb hen laten doodschieten om een voorbeeld te stellen aan de bevolking. Het zou verkeerd zijn geweest deze mensen gevangen te nemen, daar de politie in Makassar onbetrouwbaar was en deze mensen zou loslaten, zodat zij weer terug zouden komen en dan wraak zouden nemen op de goedwillende bevolking, die hen had aangegeven.’197

Na de executie werden de lijken volgens Westerling weggehaald door een ‘bepaalde ploeg’. Het is niet duidelijk of hiermee Nederlandse soldaten of Indonesische dorpsbewoners werden bedoeld. Echter blijkt uit een citaat uit Vrij

Nederland van 5 juli 1947 dat de lijken tijdens een andere actie door de Indonesiërs

werden weggehaald. Het gaat hier om een ooggetuigenverslag van Indonesiër Palar, die aanwezig was bij de actie in Djongaya in de nacht van 16 op 17 december, de vierde actie uit de serie van operaties rond Makassar:

195 Ibidem, p. 64.

196 Ibidem.

‘Alle aangewezen personen moesten de lijken opnemen en naar een plaats brengen, niet ver waar vandaag een gat in de grond was gegraven. Zij moesten alle op de rand van de kuil staan, waarna alle soldaten op hen schoten. Hoewel deze personen reeds dood waren, bleven zij toch doorschieten totdat zij een bevel kregen om op te houden.’198

Ook al gaat dit verslag om een latere actie dan de actie beschreven in het rapport- Enthoven, het is aannemelijk dat er tijdens de actie in Batoea op vergelijkbare wijze is gehandeld.

Vervolgens werden er nieuwe kamponghoofden aangesteld, en ook zogenaamde ‘paronda’s’. In het rapport worden paronda’s beschreven als ‘hulp-politie in de kampong’. De bevolking werd op de hoogte gesteld dat er opnieuw hard zou worden opgetreden als er weer gemoord en ‘gerampokt’ werd.199 Bij enkele acties zijn

er ook huizen, ‘waarin zich slechte elementen verborgen hadden’, in brand gestoken. Ook was er een kampong in brand gestoken, nadat het kamponghoofd drie keer gewaarschuwd was over ‘slechte elementen’ in die kampong.200 Westerling verklaarde

verder dat de angst merkbaar was onder de bevolking tijdens de eerste twee acties, maar dat de bevolking later dankbaar was toen het duidelijk werd ‘dat de acties alleen gericht waren tegen de slechte elementen.’201 Westerling probeerde hiermee te zeggen

dat het DST niet bezig was met kwalijke zaken, omdat de bevolking hem dankbaar was.

Voordat het frame van de commissie-Enthoven aan bod komt kan het interessant zijn om de acties van Westerling in een hele andere, bijna tegenovergestelde, context te bezien. De wijze waarop Westerling in zijn acties te werk gaat lijkt tot op zekere hoogte op de acties van het Reserve Politiebataljon 101, zoals Christopher Browning die heeft beschreven in zijn reeds genoemde publicatie. Tijdens een actie in Józefów kreeg het bataljon de opdracht om alle Joden van het dorp bij elkaar te verzamelen op het plein middenin het dorp. Terwijl de hele bevolking op de grond moest wachten moest het bataljon de gezonde mannen die geschikt waren om te werken uit de groep selecteren en moest de rest worden meegenomen om geëxecuteerd te worden.202 Ook al was hier de doelstelling, de schaal en de mate van

willekeur totaal anders dan bij de acties van Westerling, de uitvoering van de acties 198 Vrij Nederland 5 juli 1947, zoals geciteerd bij IJzereef, De Zuid-Celebes affaire, p. 103.

199 NL-HaNA, Spoor, 2.21.036.01, inv.nr. 71, p. 66.

200 Ibidem, p. 68-69.

201 Ibidem, p. 67.

vertoont een sterke gelijkenis. In bijzonder het ooggetuigenverslag uit Djongaya is vergelijkbaar met een actie van het bataljon:

‘The policemen in the shooting commandos marched their Jews to the crest of one of the mounds of waste material in the area of the gravel pits. The victims were lined up facing a six-foot drop. From a short distance behind, the policemen fired on order into the necks of the Jews. The bodies tumbled over the edge. Following each round, the next group of Jews was brought to the same spot and thus had to look down at the growing pile of corpses of their family and friends before they were shot in turn.’203

Door het DST te vergelijken met het politiebataljon 101 blijkt, zoals Raben heeft betoogd, de verwantschap tussen koloniaal geweld en de ‘canonieke’ genociden, evenals de moordzuchtige intenties en effecten van koloniaal geweld.204

In het rapport werd echter een heel andere betekenis gegeven aan de acties, waarbij een frame ontstond dat later zeer invloedrijk bleek bij verder onderzoek naar het geweld in deze periode. Allereerst werd er in de conclusie van het rapport wederom een context gevormd, namelijk die van een ‘noodtoestand’: omdat de overheid niet in staat was om de republikeinen te stoppen zag de bevolking geen enkele manifestatie van een krachtig gezag, behalve die van de verzetsbeweging, ‘die bleef voortgaan met terreur en intimidatie van de bevolking.’ De bevolking werd zodoende niet beschermd door de overheid en maakte volgens de commissie daarom de conclusie dat zij ‘maar beter op goeden voet kon zijn met de verzetslieden, terroristen en rampokkers, dan met de NICA. Was men vrienden met eerstgenoemde lieden, zoo redeneerde men, dan riskeerde men misschien een gevangenisstraf van de zijde van de NICA, maar koos men de zijde van de NICA, dan was men bijna zeker van zijn dood.’205 Zo hadden de republikeinen ‘het overgroote welwillende gedeelte

van de bevolking in [hun] macht.’206 Hierbij zien we de ‘situationele dynamiek’ als

reden voor het geweld, in het eerste hoofdstuk reeds genoemd, waarmee de commissie in feite zijn geweten zuiverde.

Vervolgens gaat het rapport verder: ‘In het staatsrecht heeft men de mogelijkheid van buitengewone maatregelen in een noodtoestand erkend.’207 Deze

maatregelen worden vermeld als allereerst het inschakelen van het DST. Het DST 203 Ibidem, p. 99.

204 Raben, ‘On genocide’, p. 499.

205 Ibidem, p. 99-100.

206 Ibidem, p. 100.

heeft daaropvolgend ook weer drastische maatregelen toegepast, zoals de ‘zuiveringen’, waarbij gebruik werd gemaakt van het standrecht. Bij de vraag of deze maatregelen noodzakelijk waren, wijst het rapport erop ‘dat onder de gegeven omstandigheden andere wijzen van uitschakeling van terroristische elementen naar het oordeel van de bevolking geen voldoende waarborg boden’. En ook, ‘Indien men er van uitgaat dat op korten termijn aan de bestaande wantoestand een einde moest worden gemaakt, moet bovendien worden opgemerkt, dat een berechting van talrijke misdadige elementen volgens de gebruikelijke procedure in het gewenschte tempo ten enenmale onmogelijk zou zijn geweest.’208 De acties hebben daarentegen ‘tot

vernietiging van vele werkelijk misdadige elementen […] geleid.’ Indien er bij de geweldsplegingen toch nog enkele onschuldige slachtoffers zijn gevallen, moest dat volgens de commissie als onvermijdelijk worden beschouwd. 209

Na het onderzoek meende de commissie een aantal conclusies te kunnen trekken. Zo moesten de strenge maatregelen door de militairen toegepast gezien worden in de context van een ‘noodtoestand’ en bovendien ‘als de geboden uitoefening van de bevoegdheden van de overheid voor de bestrijding van de terreur en herstel van recht en veiligheid.’.210 Ook was ‘terreur’ geëlimineerd dankzij de

uitgevoerde acties en zijn recht en veiligheid hersteld. ‘Een geordende samenleving is weer mogelijk geworden. Waren geen bijzondere maatregelen toegepast, dan zou de terreur zich, onvoldoende geremd door het bestaande gezagsapparaat, hebben kunnen uitbreiden met alle desastreuze gevolgen van dien voor de bevolking van deze gebieden.’211

In de conclusie van het rapport werd feitelijk alle kritiek de kop in gedrukt. Kritiek richting het geweld heeft geen plek gekregen binnen het frame gecreëerd door de commissie. Door de situatie als noodtoestand te benoemen werden alle afkeurende geluiden automatisch geëlimineerd, omdat het een uitzonderlijke situatie zou zijn. Het ter plekke executeren van een groep van 32 mensen zou onder normale omstandigheden wellicht vatbaar zijn voor kritiek, maar het uitroepen van een noodtoestand maakt deze gebeurtenis onschendbaar. Deze immuniteit werd bovendien nog eens versterkt met het schetsen van de gevolgen van de ‘strenge maatregelen’. Door de uitgevoerde acties was namelijk het verzet gebroken. Aan de intimidatie van 208 Ibidem, p. 102.

209 Ibidem.

210 Ibidem, p. 106.

de bevolking kwam volgens de commissie een einde, het vertrouwen in het gezag keerde terug en er trad zelfs een economisch herstel in.212 Het doel moest de middelen

heiligen. Enige vorm van kritiek werd hiermee direct teniet gedaan, omdat het de criticus in slecht daglicht zette: zonder de operaties werd de bevolking immers nog steeds geïntimideerd. Tot slot werden er in het rapport aannames gemaakt die impliceren wat de gevolgen zouden zijn als er geen bijzondere maatregelen waren toegepast: de terreur zou zich, ‘onvoldoende geremd door het bestaande gezagsapparaat, hebben kunnen uitbreiden met alle desastreuze gevolgen van dien voor de bevolking van deze gebieden.’213 Binnen dit frame zijn tegenstanders van de

getroffen maatregelen de ware tegenstanders van de Indonesische bevolking. Het Nederlands-Indisch bestuur had daarentegen verlichting gebracht.