• No results found

In de periode na de speciale operaties van Westerling zijn er vragen gesteld door Kamerleden en is er in linkse pers kritiek ontstaan over het optreden van de Nederlandse troepen in Indonesië. Aan de hand daarvan heeft de Nederlandse regering besloten om een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen op Zuid-Celebes tussen december 1946 en februari 1947. Duidelijk werd dat de gebeurtenissen op Zuid- Celebes consequenties hadden voor de regering en dat de operaties en daarbij de geweldplegingen gelegitimeerd moesten worden. Een groot schandaal kon immers betekenen dat een externe partij, namelijk de internationale gemeenschap, zich nog meer tegen de voortzetting van ‘Nederlands-Indië’ zou keren, en de Nederlandse regering niet meer de Indonesische onafhankelijkheid zelf kon regisseren.

Hoe er binnen de Nederlandse regering met het vraagstuk werd omgegaan bleek uit een brief gestuurd aan minister-president Louis Beel op 1 februari 1947 door Max van Poll, een journalist en Tweede Kamerlid, gespecialiseerd in koloniale zaken. Hierin wilde hij Beel op de hoogte stellen van de gebeurtenissen op Zuid-Celebes:

‘In verband met de onrust op Celebes is daarheen gestuurd de compagnie van Kapitein Westerling, die uit speciaal geoefende en onder een buitengewone discipline staande inheemsche, zoowel als Nederlandsche soldaten bestaat. Kapitein Westerling, die een groot deel van zijn leven in Konstantinopel doorbracht, heeft den naam van “de Turk”. Hij treedt in Celebes op de volgende wijze op: hij omsingelt een dorp, drijft de inwoners bij elkaar en vraagt dan wie extremisten zijn. Indien er dan eenige personen gevonden worden, die deze extremisten aanwijzen, worden eerst de extremisten doodgeschoten en daarna zij, die de extremisten hebben aangewezen. Het is waar, dat op deze wijze inderdaad een herstel van rust en orde wordt verkregen: de schrik komt er geweldig in; maar U zult het wel met mij eens zij, dat het is te hopen, dat dergelijke methoden niet voor het wereldforum bekend worden!’124

Van Poll was lid van de commissie-generaal voor ‘Nederlands-Indië’ en hij was tevens lid van de Katholieke Volkspartij, maar werd in 1948 niet meer gekandideerd voor de Tweede Kamer, omdat de partijleiding van mening was dat het onderhandelingsresultaat dat de commissie-generaal in 1947 had bereikt niet in overeenstemming was met de lijn van de partij. In het katholieke tijdschrift Streven 124 S.L. van der Wal (ed.), Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische Betrekkingen

1945-1950, Deel 7, 6 januari – 20 maart 1947 (Den Haag 1971) ‘105. Van Poll (lid commissie-generaal

schreef hij in 1948 een stuk over het beleid richting Indonesië waarin hij zich afvraagt wat er gebeurd zou zijn als er geen sprake was geweest van een militair optreden in de Indonesische Archipel:

‘Men kan nimmer met volstrekte zekerheid vaststellen, wat er gebeurd zou zijn als alles eens anders ware gegaan dan het gegaan is. Maar er bestaat een redelijke mate van zekerheid, welke toelaat te zeggen: het zou dan ongetwijfeld tot massale proteststakingen zijn gekomen en… mogelijk zelfs tot burgeroorlog […]. Ook dit kan nu wel maar kon vroeger niet gepubliceerd worden, omdat thans tienduizenden soldaten, o.w. zelfs communisten de feitelijke toestanden in Indonesië hebben leren kennen, nu niet meer a priori afwijzend staan tegenover het Nederlandse optreden en ten dele zelfs tot een ander uiterste zijn overgeslagen.’125

Van Poll is duidelijk geen tegenstander van het militaire optreden in Indonesië, maar ziet het meer als noodzaak. Tegelijkertijd bleek uit de brief aan Beel dat hij van mening was dat de gebeurtenissen niet zomaar naar buiten mochten komen. Allereerst zag hij in dat de operaties van Westerling geen alledaagse zaak was en ten tweede begreep Van Poll waarschijnlijk ook dat de gevolgen groots konden zijn mocht de internationale gemeenschap hiervan kennisnemen.

Tegenstanders van het militaire optreden, die voornamelijk afkomstig waren uit linkse hoek, zagen op een andere manier in hoe de acties van Westerling van invloed konden zijn. Zo werd er tijdens de vergadering op 18 maart 1947 van de Tweede Kamer door Tweede Kamerlid Paul de Groot (lid van de Communistische Partij) opgemerkt dat de uitzending van troepen een belemmering was voor de samenwerking met het Indonesische volk:

‘De aanwezigheid op zich zelf en het optreden van deze troepen hebben den band tusschen Indonesië en Nederland reeds zoo dun gemaakt, dat die band meer op een zijden draadje lijkt, dat elk oogenblik kan afknappen. Het is daarom juist in dezen tijd een dringende noodzakelijkheid, gelet op de hoogste belangen van ons land, dat het akkoord van Linggadjati tusschen Indonesië en Nederland zoo spoedig mogelijk wordt verwezenlijkt, omdat dit akkoord een grondslag is voor den opbouw van de Unie van Indonesië en Nederland.’126

Het akkoord van Linggadjati werd op 15 november 1946 gesloten, waarin Nederland het gezag van de Indonesische Republiek over Java, Madura en Sumatra zou erkennen. 125 Max van Poll, ‘Het Indië-beleid II’, Katholiek Cultureel Tijdschrift Streven, Vol. 1, No. 7

(Amsterdam 1948) p. 735.

De Republiek zou uiterlijk op 1 januari 1949 deelstaat moeten worden van de Verenigde Staten van Indonesië en deze zouden met Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen een Nederlandse variant van de Commonwealth gaan vormen. Uiteindelijk werd het akkoord door de Nederlandse regering verbroken en begon de eerste ‘Politionele Actie’.

Ondertussen zat de pers in Indonesië ook niet stil wat betreft het onderwerp van de militaire acties. Louis Zweers biedt een blik in het leven van de correspondenten in Indonesië. Zij verbleven in de toenmalige hoofdstad Batavia, en zaten voornamelijk in Hotel des Indes en Hotel des Galeries aan de Molenvliet: het zenuwcentrum van de westerse pers.127 Zij stelden hier hun verslagen op en ontvingen

tevens persberichten met politiek en militair nieuws, verzorgd door de Regeringsvoorlichtingsdienst en de Dienst voor Legercontacten. Daarnaast konden zij ook persbijeenkomsten van regeringswoordvoerders bijwonen, en hadden zij de mogelijkheid om informatie op te vangen uit officiële legercommuniqués en eventueel loslippige militairen en diplomaten.128

Tijdens de ‘Politionele Acties’ waren de correspondenten ook meestal alleen maar actief in Batavia, in plaats van de gebieden waar de strijd werd gevoerd. Zweers meent wel dat er regelmatig de mogelijkheid was voor het maken van een uitstapje, weliswaar onder begeleiding van legervoorlichters, op Java of een van de andere eilanden. Vaak werden ze door de persvoorlichters naar dezelfde plekken gebracht en kregen daardoor weinig mogelijkheid om zelfstandig te opereren. Zo verklaarde Westerling zelf tegenover Vrij Nederland in een interview op 5 juli 1980 dat er ‘nooit ook maar één journalist’ is mee geweest tijdens zijn campagnes.129 De

onafhankelijkheid en bewegingsvrijheid van de correspondenten in Indonesië valt duidelijk te betwijfelen. Het duurde bijvoorbeeld tot de zomer van 1947 voordat de hele kwestie Zuid-Celebes in de publiciteit kwam, door ooggetuigenverslagen.130

Bij het kijken naar diverse kranten en andere vormen van berichtgeving wordt het duidelijk dat er twee manieren van beeldvorming ontstonden. Er werd enerzijds gedacht dat de acties van Westerling een soort noodzakelijk kwaad waren, voornamelijk afkomstig van rechtse bronnen, eventueel gestuurd door de regering. 127 Louis Zweers, De gecensureerde oorlog: militairen versus media in Nederlands-Indië 1945-1949 (Zutphen 2013) p. 185.

128 Zweers, gecensureerde oorlog, p. 185.

129 Vrij Nederland, 5 juli 1980, Amsterdam.

Anderzijds is er de kritische berichtgeving, veelal uit de linkse hoek, waarbij vooral Frans Goedhart van Het Parool en Henk van Randwijk van Vrij Nederland als hoofdrolspelers actief waren. Zij poogden met hun publicaties het geweld dat had plaatsgehad op Zuid-Celebes bekend te maken en tevens de details daarvan. Zelfs werd er door sommigen een vergelijking gemaakt tussen Nederlanders en Duitsers, wat in deze periode natuurlijk erg controversieel was.

3.1. ‘Troepen traden volkomen correct op’

In de rechts-gekleurde pers werd over het algemeen een beeld gecreëerd waarbij de Nederlandse troepen goed werk aan het verrichten waren. Tijdens de acties van Westerling bijvoorbeeld, verscheen er op 14 december 1946 een bericht in De Tijd, waarin een melding werd gemaakt van de afgekondigde staat van oorlog op Zuid- Celebes. De Tijd was een katholieke krant en een tegenstander van het revolutionair nationalisme. Het besluit om over te gaan tot oorlog is in dit bericht toegelicht door te stellen dat Zuid-Celebes in gevaar verkeerde door ‘gewelddadige verstoringen van de openbare orde en rust’ die niet met ‘gewone machtsmiddelen’ konden worden bestreden.131 Verder werd er geschreven over de situatie in Indonesië op een manier

die vervalt in de bekende koloniale retoriek:

‘Den laatsten tijd heeft hier in die gebieden in toenemende mate een terroristenactie ontwikkeld van rampokbenden, die door bedreiging van de bevolking met brandstichting, moordaanslagen, ontvoeringen en pogingen tot ontwrichting van het verkeer een toestand van onveiligheid in het leven hebben geroepen, waardoor deze maatregel onvermijdelijk is geworden. Teneinde het bestuur en de militaire autoriteiten gedurende de periode van verhoogde militaire actie de daarbij passende buitengewone bevoegdheden te geven, is vanaf 11 december 1946 de staat van oorlog voor de bovengenoemde gebiedsdelen afgekondigd.’132

In dit krantenbericht werd het voor de lezer makkelijker om lichtelijk te denken over eventuele geweldplegingen door Nederlandse militairen, omdat de onschuldige bevolking op verschillende manieren geterroriseerd werd en er geen andere oplossing zou zijn dan de strijd aan te gaan.

Vervolgens werd er weer op 21 december 1946 in De Tijd een bericht geplaatst over de aard van het optreden op Zuid-Celebes, dat de titel draagt: ‘Noodeloos 131 De Tijd, 14 december 1946, Amsterdam.

hardhandig?’133 Er werd duidelijk gemaakt dat er bij elke actie op tegenstand is gestuit

en dat gevluchte ‘terroristen’ onderkomen vonden in bewoonde plaatsen, ‘hetgeen een beschieting noodzakelijk maakte.’ ‘Er wordt evenwel toegegeven dat kansen op vergissing bestonden, doch dit wordt onvermijdelijk genoemd bij de harde maatregelen, welke noodzakelijk geacht werden, aangezien vredelievende deelen van alle bevolkingsgroepen aan ernstige terreur bloot stonden.’134 Ook hier werd

republikeins geweld ingezet als legitimering voor geweld van Nederlanders.

In een bericht in de krant Het Dagblad, uitgegeven in Batavia door de ‘Nederlandsche Dagbladpers’, wordt specifiek bericht over Westerling en zijn DST.

Het Dagblad was een regionale persdienst die later onafhankelijk werd. Het bericht is

getiteld ‘“Turco’s” merkwaardige troepen’ en hierin werd verslag gedaan over ‘het herstel der veiligheid’ in Zuid-Celebes, waarin het DST als ‘een merkwaardig onderdeel van het KNIL’ werd genoemd. Er werd bijvoorbeeld verteld over de Turkse afkomst van Westerling’s moeder, dat hij een groot deel van zijn leven in Istanbul heeft doorgebracht en dat hij daardoor nog makkelijker Turks spreekt dan Nederlands. Ook werd er nog even genoemd dat Westerling zich bekeerd heeft tot de islam, voordat er wordt uitgelegd dat de soldaten getraind door Westerling meesters geworden zijn in het hanteren van allerlei wapens, waardoor zij ‘ook met een eenvoudig mes of met de bloote vuist hun mannetje staan.’ Deze mannen zouden een zeer hoge moreel hebben, gehoorzamen aan een uiterst strenge discipline en tonen een grote mate van zelfbedwang.135 Al deze context biedt een soort mystieke, maar ook

heldhaftige ambiance rond het DST. Tot slot werd het DST nog geprezen voor hun acties, om te laten zien dat er op Zuid-Celebes goed werd gedaan:

‘In de moeilijke weken, die er op Zuid-Celebes zijn geweest, hebben zij uitstekende diensten bewezen, door in kleine groepjes, met twee of drie man, in verdachte kampongs door te dringen en gevaarlijke en agitatorische elementen daar weg te halen.’136

Nadat er op 1 februari 1947 door Van Poll toch vraagtekens gesteld werden bij het optreden op Zuid-Celebes verschijnt er op 4 februari een bericht getiteld ‘De actie in Zuid-Celebes: troepen traden volkomen correct op’ in Het Dagblad, waarin 133 De Tijd, 21 december 1946, Amsterdam.

134 Ibidem.

135 Het Dagblad, 23 januari 1947, Batavia.

gereageerd wordt op de republikeinse pers. De republikeinse pers zou namelijk de laatste dagen met veel ophef melding hebben gemaakt van de militaire acties op Zuid- Celebes, waarbij onder andere in Kampong Batoea de Indonesische bevolking bijeen zou zijn gedreven door het DST en zonder enige vorm van proces meerdere verdachten zijn doodgeschoten voor de ogen van omstanders.137

Naar aanleiding van deze berichten werd er door een correspondent van Aneta (een Indisch persbureau opgericht in 1917) gemeld dat deze berichten betrekking hebben op een ‘indertijd reeds gemelde militaire actie, welke ongeveer zeven weken geleden door de Nederlandsche troepen tegen ongeregelde elementen is ondernomen.’ Aneta’s correspondent meent dat er naar schatting 150 Indonesische ‘ongeregelden’ sneuvelden en dat er van standrechtelijke executies geen sprake was. ‘Dat ook het goedwillende deel der bevolking in verband met de actie eenigen overlast heeft ondervonden, was uit hoofde van militaire noodzakelijkheden onvermijdelijk.’ Vervolgens maakt de krant nog melding van een afgevaardigde van de Zuid- Celebesraad genaamd Sonda Daeng Matajang die verklaarde dat het optreden van de KNIL-troepen ‘volkomen correct mocht worden genoemd.’138

Ondanks het feit dat de rechte media steun betuigden aan Westerling, werd men in het KNIL toch enigszins onrustig van de republikeinse pers. Zo stuurde generaal Spoor op 17 maart 1947 een brief met daarin een bijlage van een krantenartikel onder andere naar Luitenant Gouverneur-generaal van Mook en naar de Minister van Overzeese Gebiedsdelen J.A. Jonkman. Het was Spoor bekend dat het optreden van het DST aanleiding was voor ‘misprijzende’ kritiek op het gedrag van deze troepen. Spoor wilde met een kopie van een krantenartikel uit de Makassaarsche

Courant van 4 maart 1947 echter een ander licht op de kwestie werpen:

‘Vooruitlopend op het samen te stellen volledige rapport over de gebeurtenissen in Zuid-Celebes in de maanden december t/m februari j.l., geeft dit stemmingsbeeld mijns inziens toch ongetwijfeld den indruk, dat naast bepaalde bezwaren – welke overigens bij geen enkele pacificatie-operatie te vermijden zijn – doch schijnbaar ook van de zijde van de goedwillende bevolking vele redenen aanwezig zijn het optreden van het DST te loven.’139

137 Het Dagblad, 4 februari 1947, Batavia.

138 Ibidem.

139 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Defensie: Strijdkrachten in Nederlands-Indië, nummer toegang 2.13.132, inventarisnummer 210.

Het lijkt erop dat Spoor onzeker was over de ontstane situatie door het beeld dat de regering en legerleiding heeft gekregen door de negatieve berichtgeving en dat hij met deze actie het gezicht van het DST wilde redden.

In het desbetreffende krantenartikel werd een verslag gedaan van de huldiging van de speciale troepen door de bevolking van Makassar, in verband met het vertrek van Kapitein Westerling. Het stond er volgens het artikel ‘zwart van kampongbewoners’ en ‘de beste mentjak-spelers gaven een demonstratie van deze vechtkunst, gevolgd door een schijngevecht met zwaarden, gegeven door bewoners van de eilanden.’ Dit was een ‘speciaal eerbetoon’ dat men aan ‘vechtjas’ Westerling wilde brengen. Uit verschillende toespraken die gehouden werden door onder andere kamponghoofden en vertegenwoordigers van de kampong-politie bleek, zo meende de krant, hoezeer Westerling geëerd werd om zijn ‘dapperheid en moed, betoond bij het opruimen van terroristen, en zijn humaan en welwillend optreden tegenover de goedwillende bevolking’. Westerling bedankte de bevolking voor dit eerbetoon en riep de bevolking op om in samenwerking te blijven met militairen en politie: ‘aan een gezond nationalisme behoeft niets in den weg worden gelegd, maar terrorisme en rampok moesten worden bestreden.’140

3.2. Kritiek

De linkse pers vanuit Nederland was een stuk minder positief over de ontwikkelingen in Indonesië tussen december 1946 en februari 1947. Het eerste artikel hierover werd gepubliceerd door Frans Goedhart onder zijn pseudoniem Pieter ’t Hoen op 19 mei 1947 in Het Parool. Het stuk was getiteld ‘Duizenden vermoord op Zuid-Celebes door het KNIL’.141In hetzelfde jaar zouden er nog meer artikelen volgen over het gebruik

van excessief geweld. Op 4 juli 1947 verscheen er een artikel in de krant De Waarheid met de titel ‘Lidice-methodes van Kapitein W.: regering kent de feiten, maar zwijgt’. Lidice was de naam van een Tsjechisch dorp waar de nazi’s 340 mensen, waaronder mannen, vrouwen en kinderen, hebben vermoord. De krant beargumenteert: ‘Indonesië heeft thans ook zijn Lidices […]. Alleen, er is verschil. Hier waren het geen Duitse barbaren, of Japanse sadisten, die hun wandaden tegen de menselijkheid bedreven. Deze Lidices […] staan geschreven op Nederlandse rekening.’ Hier worden de Nederlanders beschreven als barbaren en sadisten, en niet de Indonesiërs. Deze 140 NL-HaNA, Strijdkrachten Ned.-Indië, 2.13.132, inv.nr. 210.

retoriek draait de rollen volledig om: waar de Duitsers en de Japanners de vijand waren van de Nederlanders, zijn de Nederlanders nu precies hetzelfde voor de Indonesiërs.142

In juli was duidelijk het hek van de dam, toen ook op 5 juli 1947 een zeer kritisch artikel werd gepubliceerd in De Stem van Nederland, onder de kop ‘Tropenkolder in Zuid-Celebes: Immune soldatesca?’, geschreven door journalist Marcus van Blankenstein. Van Blankenstein was onder andere correspondent bij NRC, en later ook hoofdredacteur bij Vrij Nederland en buitenlandredacteur bij Het Parool. Van Blankenstein herinnerde zijn lezers aan de hele koloniale geschiedenis van Nederland, die ‘vol van wandaden’ is. Zo sprak hij over de Atjeh-oorlog, die bij latere acties tot het bevel heeft geleid: “geen Atjeh-methoden”. Toch hadden de wandaden plaats gehad, door ‘eerzucht, tropenkolder en “koloniale mentaliteit”. Schaamte had echter verhinderd dat dit bekend werd. ‘Achter de dekking van die schaamte waren de verantwoordelijke lieden immuun.’143

Vervolgens noemde Van Blankenstein een voorbeeld van ‘excessief geweld’. Het voorbeeld is een rapport van een onderwijzer uit een kampong uit de buurt van Makassar, waar op 14 december 1946 de bevolking bijeen werd geroepen, zoals dat bij de Westerling-methode gebruikelijk was. De Nederlanders hadden er een 27-jarige pemuda uit gepikt, die zijn vrienden moest aanwijzen. Daarna werd er een man in een NICA-hemd voor de luitenant gebracht, die ondervraagd zou worden:

‘Na zijn ondervraging werd de man een paar keer geslagen. Toen werd op zijn voeten […] geschoten. Hij kreeg daarop bevel te lopen en toen werden er geweerschoten op hem gelost. Bij het tweede schot viel hij. Hij scheen nog te bewegen, want hij kreeg een bajonet steek. Ook de luitenant stak hem nog tweemaal met een bajonet, tot hij dood was. […] Vervolgens werden allen geroepen. Ik zag dat er werden apartgezet, om te worden doodgeschoten. De gelukkigen die ontsnapten kregen bevel zich te verzamelen aan de Zuidkant van het veld. De afgezonderden moesten lijken van de doodgeschotenenen terzijde leggen. Na dit werk kwamen zij aan de beurt. Zij werden gebracht in de richting van de kampong Kaloekoeang. Ik heb ze niet zien doodschieten, maar ik hoorde schieten. Het waren er tientallen. […] Het was toen 12.00 uur ’s middags. De zon stond op zijn hoogst. Kleine kinderen huilden van dorst, honger en warmte. Op dat ogenblik kreeg een oude vrouw met wit haar het te kwaad en stierf. Alle vrouwen bleven aan de zon blootgesteld tot 2 uur, de mannen tot 4 uur. De mannen werden langs de pemoeda’s geleid, die zouden worden doodgeschoten. Deze moesten hun vrienden onder ons aanwijzen. Na dit onderzoek werden er nog meer dan tien mensen neergeschoten. Zij moesten

142 De Waarheid, 4 juli 1947, Amsterdam.

143 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 216 S.H. Spoor, 1946-1949, nummer toegang 2.21.036.01,