• No results found

Informatie Systeem

5 Elektronische identificatie en I&R: ervaringen onderzoek en implementatie

5.1 Het IDEA project

In het door de EU gefinancierde project ‘IDEA’ (Identification Elektronique des Ani- maux), werden in totaal circa één miljoen dieren uitgerust geweest met elektronische iden- tificatiemiddelen (Smits et al., 2001 en Ribo et al.,2002). Het project werd uitgevoerd met run- deren, schapen en geiten in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal. In Nederland deden ca 400 melkvee-, vleesvee-, stieren- en zoogkoeien-bedrijven mee waarop in totaal 34.000 oormerken, 34.000 bolussen en 12.000 injectaten werden getest. Het doel van het IDEA project was de bruikbaarheid van elektronische identificatiemiddelen te testen als onderdeel van een systeem voor het automatische identificeren en traceren van runderen.

In het in de praktijk uitgevoerde onderzoek werd ervaring opgedaan met het meest voor de hand liggende toekomstscenario waarin veehouders zelf de elektronische identificatiemid- delen bij hun dieren aanbrengen. Enkelen honderden kalveren zijn op de bedrijven waar ze werden geboren voorzien van een elektronische oormerk of injectaat in het oor of een bo- lus in de maag. De stierkalveren met elektronisch identificatiemiddel werden tot de slacht gevolgd. Daarnaast zijn bij dieren op een vleeskalveren-, een zoogkoeien- en een vlees- stierenbedrijf elektronische identificatiemiddelen aangebracht. Deze dieren werden van het moment van aanbrengen tot de slacht gevolgd.

5.1.1 Ervaringen bij het inbrengen

De elektronische identificatiemiddelen (EIM) werden in Nederland gedeeltelijk door de veehouders zelf ingebracht. Dit in tegenstelling tot de andere in het EU project deelne- mende landen, waar dit werd gedaan door gespecialiseerde projectmedewerkers. Onder de huidige regelgeving brengen de veehouders in Nederland vrijwel alle identificatie- middelen (conventionele oormerken) bij hun dieren zelf aan.

In een enquête werd de veehouders gevraagd naar hun oordeel over het aanbrengen van de verschillende EIM. Het inbrengen van injectaten bij nuchtere kalveren werd door de vee- houders als moeilijk gekwalificeerd. Meestal waren twee personen nodig om een injectaat correct aan te brengen. Het inbrengen van bolussen werd in eerste instantie ook als moei- lijk beoordeeld, later ondervond men hierbij minder problemen. In het algemeen kreeg het aanbrengen van oormerken het hoogste rapportcijfer, hetgeen betekent dat veehouders

hiermee de minste moeite hadden. Bij zoogkoeien was er geen verschil in beoordeling tussen aanbrengen van een oormerk en het inbrengen van een bolus.

Het inbrengen van bolussen ging de meeste veehouders redelijk goed af. De meeste pro- blemen deden zich voor bij het inbrengen van bolussen bij nuchtere kalveren. Het is een aantal keren voorgekomen dat een bolus in de slokdarm bleef steken. Er zijn zeven kal- veren gestorven tijdens of kort na het inbrengen van een bolus. Door sectie is vastgesteld dat het inbrengen van een bolus de doodsoorzaak was. Het verlies van bolussen bleef beperkt tot circa 1%. Op een aantal bedrijven zijn bij dieren met een injectaat prikwondjes en ontstekingen van de injectieplaats geconstateerd. Een enkel injectaat is daardoor uit- gezweerd of verwijderd. Het verlies van injectaten is in de eerste weken na aanbrengen tamelijk hoog, circa 4%. Omdat het elektronisch oormerk naast het I&R oormerk moest worden aangebracht, zijn op een aantal bedrijven problemen voorgekomen met verdikte oren. Dit werd veroorzaakt doordat het oormerk niet op de juiste plaats kon worden in- gebracht. Door het lager in het oor aanbrengen van de oormerken konden deze problemen worden voorkomen. Bij dieren met oormerken werd in enkele gevallen uitgescheurde oren geconstateerd. Het verlies van elektronische oormerken bleef beperkt tot 0,2%.

5.1.2 Ervaringen bij het uitlezen

De identificatie middelen werden voor en na het aanbrengen, na een dag, een week, een maand, zeven maanden en bij afvoer van dieren uitgelezen.Op de deelnemende bedrijven werd daarvoor een handreader gebruikt. In een aantal slachterijen werden de dieren (of karkassen), die voorzien waren van EIM automatisch met stationaire uitleesapparatuur gelezen.

Het uitlezen was bij injectaten en oormerken relatief eenvoudig doordat de positie van EIM bekend is. Bij de bolus is dat niet het geval, waardoor vooral bij de oudere dieren een snelle lezing met een handreader wordt bemoeilijkt. Zo bleek het uitlezen van bolussen bij afleve- ren van melk- en zoogkoeien minder succesvol te verlopen dan bij vleeskalveren. Dit ver- schil kan worden verklaard doordat de vleeskalveren een kleinere maag hebben dan de grotere runderen. Bij vleesstieren was het uitlezen met een handreader zonder speciale voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een behandelbox, vaak gevaarlijk. Getracht werd dit op te lossen door de antenne op de reader te verlengen. Bij oormerken gaf dit betere resul- taten, maar bij bolussen was dit geen bruikbare oplossing. De antennes werden soms kapot geslagen door de stieren.

In de slachthuizen waren de oormerken in de slachtlijn gemakkelijk uit te lezen en te ver- wijderen. Dit vraagt eigenlijk geen extra werk. Injectaten gaven de slechtste resultaten. Bij de bolussen was er verschil tussen de drie types, die werden toegepast. Twee typen hadden

vergelijkbare resultaten als bij de oormerken, het derde type kwam qua resultaten overeen met de injectaten.

Het terugwinnen en uitlezen van injectaten vraagt extra inzet van slachthuispersoneel. De oren met injectaat moesten worden verwijderd en voor de antennes worden gehouden. Te- vens trad in het slachtproces verlies op van te diep ingebracht injectaten, onder andere bij het hoorntjes kappen, bij het afsnijden van de kop en oren en bij het onthuiden. Om zeker te zijn dat er geen injectaten in het karkas achterbleven, werd aan het einde van de slachtlijn een extra controle met een scanner uitgevoerd. Het terugwinnen van bolussen in de kalve- renslachterijen bleek goed uit te voeren, maar vraagt een aantal extra handelingen bij de verwerking van de magen. Bij de grote runderen worden de pensen steeds minder vaak verwerkt en komen de bolussen in het destructie proces terecht. In hoeverre ze daar pro- blemen opleveren is nog niet bekend. Het terugwinnen van de elektronische oormerken werd op dezelfde wijze uitgevoerd als bij de reeds gebruikte oormerken.

5.1.3 Conclusies

De conclusie van het totale IDEA project was dat het project heeft aangetoond dat er een substantiele verbetering kan worden bereikt bij de identificatie van vee door gebruik te ma- ken van elektronische middelen. Verder wordt gesteld dat de tijd rijp is voor de introductie van elektronische identificatie voor rundvee, buffels, schapen en geiten gericht op een ver- beterd identificatie, registratie en management systeem in the EU, waarbij echter aan een aantal voorwaarden dient te worden voldaan. Voor wat betreft de techniek heeft dit be- trekking op:

• een éénduidige wetgeving, die rekening houdt met de mogelijkheden en beperkingen van de nieuwe technologie;

• richtlijnen en technische specificaties voor het selecteren van geschikte identificatie middelen en uitleesapparatuur dienen op Europees niveau beschikbaar te zijn; • richtlijnen voor de toepassing, het uitlezen, het terugwinnen en het vernietigen van

identificatie middelen dienen beschikbaar te zijn op Europees niveau;

• woordenlijsten met vertalingen en communicatie standaarden dienen beschikbaar te zijn voor een effectief beheer van de verzamelde dierinformatie.

De specifieke conclusie van het in Nederland uitgevoerde onderzoek waren:

• Fabrikanten van elektronische oormerken zijn in staat oormerken te maken die vol- doende fraudebestendig zijn;

• Bij gebruik van een bolus of injectaat is een extern oormerk nodig om, in situaties waar- in elektronisch aflezen niet gaat, de identiteit van het dier altijd vast te kunnen stenen; • Injectaten raken in het slachtproces regelmatig beschadigd, waardoor niet alle terugge-

• Alleen de elektronische oormerken kunnen probleemloos bij 100% van de dieren op jonge leeftijd worden aangebracht. De mogelijkheid om het identificatiemiddel handma- tig af te kunnen lezen in situaties waarin elektronisch aflezen niet gaat is een groot voor- deel van de elektronische oormerken. De identificatie met elektronische oormerken sluit goed aan bij de huidige identificatiepraktijk.

5.2 The National Livestock Identification scheme