• No results found

Het derde deel

In document ElizabetHartloop Tobias (pagina 63-78)

Eerste Uitkomst.

Jonge Tobias. Raguël. Azarias.

Ragu.

Zo heeft dan Isrels God, Nephtaly niet geheel Verwoest, nu Tobias gespaard is onder veel Getal van die haar hals in 't juk der slavernyen Neerbukten doen de magt van Assur, Jacobs lyen De stygen Hemel hoog: wat heeft men al gezien, Heeft niet Zamaria, drie jaren durven biên Zyn muren voor de spits der woedend' Assarieren: De tyd doen Tobias en ik de zegevieren

Der Neneviten zag, ons handen t'zaam geknogt, Met ketenen geboeid, ofm' ons ten offer brogt.

J. Tob.

Doen ging Zamaria, en wy met haar verloren.

Azar.

Uit oorzaak dat voor God, Baal Pejor wierd verkoren. Hoe kon die Majesteit, die met zyn goddelyk ligt Het duister zelfs doorstraald, verdragen dit gezigt Van al d'Afgodery: 't geschrei der Priester reijen, Vervulde Berg, en Dal om Isrel af te leijen:

Naauw hoogten, of het galmd van 't zondig snarenspel, De Dalen vlammen op en daveren door 't gerel

Der Trommelen en Schalmei, op dat men 't deerlyk karmen Der Kinderen, door de smert in Mologs gloeijende armen Te minder horen zou: het Volk van God gekeurt,

En door een sterke hand uit Faroos magt gescheurt. God leid haar op den weg, verzeld haar, laat zyn wonderen,

49

En heerlykheid haar zien; zyn stem ook onder 't dond'ren Laat hooren, en zyn Wet op steene taf'len schreef, En 't Kananyts geslagt uit hare Steden dreef; Om zo 't beloofde Land, daar Melk en Honingraten In vloeide, aan Izarël, 't geliefde Volk, te laten: Dat niet meer aan hem denkt, maar kiest een Astarot, Een zwaar gegoten Kalf van Koper voor zyn God. Dan spreekt men Izarel, dit zyn uw groote Goden, Die uit Egiptenland u lyden: kan de snoden

Meer terging doen aan God? heeft dan zyn grimmigheid Geen reden dat hy slaat die 't Hemels regt bestryd? Laat 't foeizel van Amnon, den gruwel van Egipten Haar redden uit de nood.

Rag.

Anaël die ontslipten

Den vyand zelver niet, hoe, zou den Onderdaan Bevryd zyn, daar de Heer moet zelfs gevangen gaan? Elk zag d'Afgodendienst doen 't alles was verloren, Doen riep men wel tot God.

Azar.

Te laat wil hy niet horen: Had Hozia zyn hart geoffert met gebeên In ware boet tot God, dees Stad had niet geleên: Heeft niet het sterk gebed van Hiskia verdreven Een Heir van Assyriers: des Engels zwaard, geheven Op zo veel duizend Man, die 't blinkend zwaard aan gord; In eenen nagt, als door de Blikzem neêr gestord.

Wat magt was hem te klein om Iz'rel te behouwen, Maar 't wrevelig Jodendom en durft hem niet vertrouwen Op God, die haar zo veel gered heeft uit de nood: De vuile Afgodery is d'oorzaak dat de dood Hem na sleept, vol elend.

Ragu.

Regtvaardig zyn d'oordelen

Niet houden, daarom heeft hy ons hier nu verspreid Tot slaven der Mediers, nog blinkt zyn goedigheid Als 't ligt in duisternis: God geeft ons Goed en Haven In 't Land ons vreemd'lingschap, myn huis is vol van slaven En dienaars, die myn goed, dat God myn mild'lyk

Bestieren: waar voor ook myn ziel zo lang zy leeft, Hem eeuwig loven zal.

J. Tob.

't Begin der ballinschappen

Was een met u en ons, maar ongelyk de trappen: Eerst rees myn Vader meer als Neef, dewyl het Hof Hem heften, maar zubyt werpt dwers 't geluk hem of. Maar gy bleef t' Egtbataan gerust als op uw erven, Daar 's Konings ongena ons deê onlukkig zwerven. Berooft van eer en staat, nog scheen geen Nyd vernoegt, Eer by ons ongeval nog blindheid wierd gevoegt, Bleef Vaders ramp voldaan.

Azar.

Zeg liever God heeft reden Gehad, dat Tobias dit alles heeft geleden.

Ragu.

God straft noit zonder reên; maar zou dan zulken Man, Die zo onstraffelyk is als imand wezen kan

Dus lyden om zyn schuld? wat staat ons niet te vreezen; Wyl dit van ons, meer als van hem, verdient zou wezen: Zo dunkt my dat dees zaak by hem geen plaats en heeft, Maar wel het dwars geval, dat meest de deugd weerstreeft

Azar.

God werkt ook door 't geval.

Ragu.

Wat reên zou die Alwyzen,

En zo regtvaardig God, dan hebben die hem pryzen En eeren, dat hy die vervolgen zou met smaad,

Daar d'ondeugd veeltyds meer, als deugd, de straf ontgaat: Zo zou het Hemels regt, voor ons wel onregt schynen.

51

Azar.

Geenzins, maar God bezoekt vaak dien hy mind met pynen En rampspoed, om een proef te nemen of 't geduld, Door oeffening in deugd, genoegzaam is doorzuld Om alles uit te staan waar meê hem God wil plagen: Kan hy 't met lydzaamheid, als van Gods hand, verdragen, Zyn zegen werd vernieuwd als aan de vrome Jop:

Vernedert, en daar na, tot loon zyns deugd de top Van heil en gunst bereikt.

Ragu.

Al had hy al 't vermogen

Des Werelds, wat vermaak kan 't geven nu zyn oogen Het dag ligt niet en zien?

Azar.

'k Verzeker zyn gezigt:

De Jonge Tobias zal aan zyn Vader 't ligt

Dat hy hem eertyds gaf, aan hem ook weder geven.

J. Tob.

Dan zal myn Vader weer als op een nieuw herleven.

Rag.

Wat middel is hier toe?

J. Tob.

't Is een geheimenis,

By voorval my ontdekt, daar 't mee te helpen is.

Rag.

Ik ben nieuwsgierig om dit groot geheim te weten: 'k Zal egter wagten, want 't is tyd om wat te eten.

Binnen.

Tweede Uitkomst.

Jonge Tobias. Azarias.

J. Tob.

Myn waarde Vriend, hoe voel ik my aan u verpligt Voor 't geen gy aan myn doet: d'aloude vriendschap zwigt Voor onze zuiv're band, verknogt in weinig dagen: U roep ik tot myn hulp, ei! wilt dog onderschragen Den aanvang van myn min: dat goddelyke beeld, Daar alle lieffelykheid zo zoet in 't wezen speeld,

Dat hart en ziel vervuld.

Azar.

Ik sta tot u gebieden,

Beveeld uw zaak aan my, en d'uitval zal geschieden Naar wensch, want Raguël is tot u zeer gezind, Hy noemt u staag zyn Zoon, en ook zyn tweede kind:

't Schynd dat de naam van Neef hier haast niet meer zal leven: Gy, d'eenigst' uit de Stam, doet u meer eere geven:

Gy staat zo zeer in gunst van d'Ouders, dat ik agt Haar te bewegen.

J. Tob.

Gaat dan Azarias, wagt

Dog niet, of ik bezwyk, geen nagt en laat my rusten Voor dat ik met myn Nigt, in egtverbond met lusten Mag ingewikkelt zyn: zeg dog de Vader aan,

En Moeder, hoe ik haar myn liefd' toedraag; en maan Haar neiging door 't gestreel van uw geschikte reden: Een welbespraakte tong als d'uwe werd geen bede Geweigert hoe 't mag zyn; een woord met zierlykheid Te bord gebragt, zyn zaak gewis ook wel bepleit Daar 't minste werd verwagt.

Azar.

Zyn uw verliefde zinnen Bewust aan Ragu'ls Kind?

J. Tob.

't Lief voorwerp van myn minnen Is nu nog al te loos en gaat nog als voor mom; Zy is altyd verzeld dat maakt myn driften stom. Zaagt gy ook heden niet aan tafel hoe myn oogen Op Zaraas schoon gezigt steroogend opgetogen Als d'hemel van myn ziel? ik liet de lekkerny Der uitgekozen spys voor liefdens malvazy,

Die 'k uit haar oogjes dronk: myn zugjes deê de stralen Diez' op myn steels wys schoot, uit d'held're blikjes halen. 't Was of zy antwoord gaf op minnens stomme reên, En meer en kon ik niet, wyl zy noit was alleen.

Azar.

53

Denkt gy nu om geen spook, of geestes dode kuren, Die gy zo hebt gevreest?

J. Tob.

'k Zie door een blind-doek heen,

De schaduw van de nagt verbaast myn niet, ô neen! Ik vrees geen Assamood al quam hy met zyn tienen, De min, die my geleid, zal my ook hulp verlienen. Vreest oit een minnend hart? al die de moed ontbreekt Moet minnen eer men ziet wat in zyn boezem steekt.

Azar.

Ik ga dan heen om nu haar Ouders te bewegen, En maken dat haar wil tot u mag zyn genegen: Daar komt ze die gy lieft.

Zara uit.

J. Tob.

Ei! voer 't dog haastig uit,

Daar in bestaat myn heil, of ongeluks besluit.

Azarias binnen.

J. Tob.

Wie zien ik daar my hier zo onverwagt ontmoeten? Die myn op 't hoogst' verpligt haar vol eerbied te groeten: Verschoond myn dog, Mevrouw, dat ik gebruiken derf Vrymoedigheid aan u, nu ik 't geluk verwerf

U hier te zien: ei! zet myn min dog niet op schroeven, Laat niet een weigerig neen myn zoete hoop bedroeven. Heeft d'Ouders keur uw trouw zo vrugteloos betragt Aan vreemden, kiest nu zelfs een Man uit uw Geslagt: Die ongewone wys zou myn wat goeds doen hopen.

Zar.

Ag! Neef, tot wat een prys zoud gy myn liefde kopen? Een leven dat zo waard uw Ouders is ten doel

Te stellen aan een geest wiens schrikkelyk gewoel De kloekste zelfs verbaast: wat kan zo onbezonnen, Verwagten als het lot van zo veele overwonnen: Waar bleef de vrugten dan uws schadelyken raad? 't Gedenken doet myn hert nog zidd'ren.

J. Tob.

Niet zyn: laat deze geest vry spouwen al zyn plagen, 'k Zal onder het gelei uws gunst hem voort verjagen. Verkiest myn voor uw lief, geen prykel is zo groot, Of ik zal gaan voor uw al waar 't ook in de dood.

Zar.

Wat zottigheid is dit uw leven willen derven Slegt op een blote hoop van minne te verwerven; Een leven ons ook waard, om dat gy zyt alleen Maar over in 't Geslagt: zou ik u wagen? neen, Laat varen dog u drift, daar 's niet dan scha te halen.

J. Tob.

Ei! laat eens deze schets zo yz'lyk af te malen, Ik blyf dog in 't geloof, dat Geest, nog Duivels magt Hem meer uitstrekken kan als buiten ons Geslagt: Zou Gods regtvaardigheid zyn Volk ook overgeven 't Verdoemelyk gedrogt? en off'ren 't dierbaar leven Aan hem; 't is buiten reên, geen Heidens Rugespan, Noch dienaars van veel Goôn is Zara tot een Man Beschoren, daarom heeft myn God nu ook doen sparen, En haar vergaan, om my voor u te doen bewaren.

Zar.

Gy grondvest op een zwak bouvallig fondament, Gedagten die de wind van minnedriften zend Waar heen het hem belieft: wie is hier zo vermeten, Die 't hoog besluit van God op Aarde meent te weten? Als die het God gelieft te gunnen waarheids geest, En gy zyt noit Profeet, Neef, dat ik weet geweest.

J. Tob.

Nogtans getuigt myn hart, 't zy door Gods geest gedreven Of niet, dat wy in d'Egt nog zamen zullen leven,

Tot spyd van Assamood, wanneer ik maar eens ja Mag horen uit uw mond.

Zar.

Al zagjes, Neef, te dra

Besluit gy, wigt het eerst, schoon ik u waar genegen, Wat raad, als Vaders aan weerzy daar waren tegen, En Moeder wou haar Kroost niet missen als 't my schynd? 't Ontzag ons Ouders dat hier kiezen moet verdwynd

55

Ons keur als 't haar bestryd: wat zou uw Vader zeggen Dat dus zyn Zoon verblind, en buiten raad ging leggen Zyn liefden op een Maagd, die hy naauw heeft gezien?

J. Tob.

Wanneer dit groot geluk uw dienaar mogt geschiên, Ben ik verzekert, noit geen aangenamer dagen, Noch blyder boodschap aan myn Vader zou behagen; Als zulk een trouwverbond: myn Moeder smold in vreugd, 't Genoegen baarden haar gewis een nieuwe jeugd. En ik verlang al zeer hoe dat myn Vriend gevaren Mag zyn, ik bad hem om 't uw Ouders t'openbaren Myn minnelyk verzoek.

Zar.

Hoe dorst gy dat bestaan?

Daar ik noit gunstig woord, nog toestem heb gedaan.

J. Tob.

Myn liefde is opperhoofd om alles hier te wagen, Een moedig Veldheer stryd om winning of om slagen.

Zar.

Beklaag u niet te laat: maar stil, zie Vader koomt, Verzeld met Azary en Moeder, laat 't Geboomd Terwyl ons schuilplaats zyn.

J. Tob.

Daar agter kan men horen

Misschien wel uit haar mond wat ons nu werd beschoren.

Binnen.

Derde Uitkomst.

Raguël. Eduna. Azarias.

Azar.

Na zo veel schyn van reên als ik u heb getoond, Is 't billyk dat de vrees uw hert niet meer bewoond; Vertrouwd alleen op God.

Ragu.

Ik weet hy kan 't verhind'ren:

Maar wyl alreê zo veel van Moeders lieve Kind'ren Gesneuveld om myn Kind, hoe ligt kon 't weêr geschiên, Om van ons jonge Neef de zelfde sprong te zien. Zou ik zo jonge bloem, een eenig Kind, doen sterven,

Met bei zyn Ouders 't ligt door droefheid laten derven? Zou 't niet een eeuwig weê en eindeloos geknaag, Als oorzaak van haar dood? dies bid ik u, ei! vraag My om dees zaak niet meer.

Azar.

Kan ik u niet bewegen?

Durft gy dan Godes Woord die uit myn mond spreekt tegen Een Menschelyk inzigt verwiss'len? ziet gy doed

Verkeerd.

Edu.

Waar meê werd dan de wreede geest verzoet?

Azar.

Door deugd en Godes wil.

Edu.

Zal hy de smaad vergeten

Die hem wierd aangedaan doen hy zyn hoop versmeten Zag door een weigering myns Dogters tot zyn Vrouw? Ging door een dolle drift van enkel liefde en rouw Voort ylen na zyn graf: zullen de jaloezyen

Die heerschen na zyn dood om geen minnaar te lyen Die hem een buit onthaalt waarom hy heeft gezugt, Nu lyden dat Toby zyn scherpe hand ontvlugt? Of zal het zeven tal zyn minne wraak vernoegen?

Azar.

Heb ik 't u niet gezeit hoe 't God altyd kan voegen, En ook die 't hem gelieft gebruiken tot een straf, Voor die door agteloosheên gaan wyken van hem af: Een buiten trouw mishaagd aan God, dit is gebleken Aan Zara, anders waar de boze Geest geweken,

Want hy heeft dog geen magt meer als hem God toe laat: Dies buigt u onder hem en volgt myn goede raad.

Ragu.

Wel aan dan, is 't Gods wil, hy zal ons hulpe bieden.

Azar.

'k Verzeker u al 't quaad zal uit uw huis weg vlieden.

Rag.

Nog eens dan op uw woord, myn Dogter zy zyn Vrouw, Ik wensch dat droeve zugt of moeijelyk berouw Noit hare Egt verstoor.

57

Azar.

Ik wensch des Hemels zegen

Haar huisgezin bedauw als met een zomer regen: Maar ziet uw huisvrouw treurt.

Edun.

Ik bid u stoort my niet,

Azary, 't is uw schuld, gy helpt myn in 't verdriet; Moet gy myn eenig kind, het steunzel van ons leven, Opoff'ren aan de lust der Ninevytze Neven?

Door u tragt Tobias my 't alderwaarste pand t'Ontvoeren; waar zyn huis geen vergelegen land Ik stond het garen toe, maar zal hy zo verkiezen Dat ik myn eenig Kind haar by zyn moet verliezen? 't Ontroerd een Moeders hart.

Azar.

Gedenkt eens weer hoe zoet

Zal't zyn als haar Geslagt uwGrootmoêr werden doet: Wie zou om zo een winst geen weinig af zyn dragen.

Edun.

't Is waar, maar laat men dog haar willekeur eens vragen.

Ragu.

Myn Lief, gy hebt gelyk, een huwelyks verbond Weegt al te zwaar om niet te horen uit haar mond Of zy genegen is: de trouw heeft vaak zyn lyden, En daar men zoet en zuur moet uitstaan dient weerzyden Geen wederwil te zyn.

Azar.

Een teder Vrouwen hart

Werd ligt beweegt, ik denk de Jongeling zyn smart Nu tegenwoordig zeer gevoelig weet te uiten, En daar medogen komt moet weigeringe stuiten. Tot blyk ik waarheid spreek, geen kamer haar bevat Als gy vermoed, maar zy zyn beiden op een pad Dat na de springbron leid.

Edun.

Zou dus myn Zaraas zinnen

Weer neigen op een nieuw om haar te laten minnen? O neen! 't is vriendschaps pligt waar meê zy hem onthaald Heeft, Tobias dit nu met liefde en min betaald:

Ragu.

Al zagjes lief, wie weet wat ons mag zyn beschoren: De laatst' en eerst' der Stam, ja d'eerste voor ons Kind, De laatste Jongeling die m' in ons Broeders vind: Die nieuwigheid baard hoop.

Azar.

God zal haar liefde geven

Tot blyk van zyn gena, en d'opkomst uwer Neven, Die uit haar huw'lyk spruit.

Ragu.

Wy twyff'len dan niet meer,

Maar bouwen op de gunst en goetheid van den Heer.

Edun.

Kom wand'len wy dan voort, misschien of zy ons tegen Mag komen metToby, myn isser aan gelegen.

Binnen.

Vierde Uitkomst.

Jonge Tobias. Zara.

J. Tob.

Dat ik u nu omhels myn Liefen waarde Bruid, Myn tong verstomd van vreugd.

Zar.

Al zagjes want 't besluit

Is nog niet uitgevoert, myn Vader laat hem neigen Op Azaris verzoek, maar niet dat ik u eigen Zou werden tegen zin, uw blydschap komt te vroeg, Ten waar dat Ouders keuren wil u zy genoeg.

J. Tob.

O neen! geenzins genoeg: maar zouden dan uw oogen En lodderlyk gezigt, afbeeldzel van medogen, Zo ongevoelig zyn, getuigt myn herte niet; 't Is tegens alle reên, een minnaar van verdriet

Doen quynen zonder vrugt, en tegens 't Godd'lyk wezen; Zyn inzigt, die de Vrouw gesteld en uitgelezen

Heeft tot een vreugd des Mans; al tergt gy nog zo veel Met wederwilligheid, den Egtenband, uw deel

59

Zal niemand zyn als ik.

Zar.

Doet my dat maar geloven,

Dan hebt gy 't ver genoeg, dog om u niet t'ontroven Van zulk een zoet gevlei als 't hopen meê brengt, gaat Dan met vernoegen heen, na schyn volgt wel de daat.

Binnen.

Vyfde Uitkomst.

Zara. Tamer.

Tam.

Is 't mogelyk Mevrouw, verlooft op dezen dag, Daar 't gisteren nog zo verr' in uw gedagten lag,

Doen geen ding minder scheen als weer te zullen kiezen.

Zar.

Daar God ook mede werkt moet wil zyn kragt verliezen: Indien Gods Oppermagt met ons niet had bemoeit, Myn maagdelyke staat wierd nimmer uitgeroeit; Toby zou ook zo dra myn weerliefd' niet genieten, Die 'k door geheime drang zo ligt hem toe liet schieten.

Tam.

Zo ymand u verdiend, is 't deze Jongeling De waardigste van al die oit uw gunst ontfing;

Aanschouwd zyn Lighaam eens, hoe ryzig opgeschoten, En 't aengezigt beschaaft, zo net, wat brave loten Spruit uit zo dubble stam, aan wederzy zo schoon.

Zar.

Hy is aan u verpligt, die hem dus op den troon Van eer en roem verheft.

Tam.

De waarheid doet my spreken;

Zyn jonkheid, het is raar, geeft ook een blykbaar teken Van wonder ryp verstand, dit ook bleek byzonder aan Zyn reden dien hy laatst tot Moeder heeft gedaan; Men hoorde met wat kragt zyn beê haar de bewegen.

Zar.

Zy droeg myn ook de trouw op 't alderzwaarste voor, Daar op vraagt Vader of ik Nineve verkoor

Voor Egbataan, ik gaf myn antwoord daar te wonen

In document ElizabetHartloop Tobias (pagina 63-78)