• No results found

Het begrip strategische alliantie

HOOFDSTUK II STRATEGISCHE ALLIANTIE VOOR LEVERINGSZEKERHEID VAN

2.1 Strategische allianties

2.1.1 Het begrip strategische alliantie

Het gedrag van staten binnen strategische allianties is een veel beschreven thema binnen de IPE. Toch geven slechts weinig auteurs aan wat zij verstaan onder de term ‘(strategische) alliantie’.105 Waarschijnlijk is de reden hiervoor dat het onderzoek in veel gevallen is beperkt tot één specifieke alliantie: de NAVO. Enkele schrijvers besteden wel aandacht aan het concept alliantie. Zo stelt Liska in 1962 dat allianties tegen, en slechts als afgeleide daarvan vóór, iemand of iets zijn.106 Olson en Zeckhauser geven enkele jaren later ook geen eenduidige definitie. Zij geven impliciet wel aan dat allianties internationale organisaties zijn die als doel hebben het behartigen van het gezamenlijk belang, ofwel het produceren van een publiek goed.107 Gelukkig wordt in latere literatuur een definiëring van het begrip gegeven, waarmee tevens de reikwijdte van de toepasbaarheid van de gebruikte theorie afgeleid kan worden. Walt definieert een alliantie als een ‘formele of informele relatie van veiligheidssamenwerking tussen twee of meer soevereine staten’.108 Snyder hanteert een iets beperktere betekenis. Allianties zijn volgens hem formele associaties van staten voor het gebruik (of niet-gebruik) van militaire krijgsmacht, in gespecificeerde omstandigheden, tegen

105

Zie bijvoorbeeld Mancur Olson Jr. en Richard Zeckhauser. ‘An economic theory of alliances’, Philp Jones. ‘Colluding victims: A public cloice analysis of international alliances’, Public Choice 132 (2007), 319-332, Todd Sandler en Keith Sandler. ‘Economics of Alliances’, Todd Sandler. ‘Alliance formation, alliance expansion, and the core’, The Journal of Conflict Resolution 43, 6 (december 1999), 727-747, John R. Oneal en Paul F. Diehl. ‘The theory of collective action and NATO defense burdens’, 373-396, of Bruce M. Russett. ‘Components of an operational theory of international alliance formation’, The Journal of Conflict Resolution 12, 3 (september 1968), 285-301.

106

George Liska. Nations in alliance: The limits of interdependence, Baltimore: The Johns Hopkins Press, 1962, 12.

107 Mancur Olson Jr. en Richard Zeckhauser. ‘An economic theory of alliances’, 267.

staten buiten hun eigen lidmaatschap’.109 In afwijking van Walt, wil Snyder stilzwijgende verbonden uitsluiten van zijn theorie door het formele karakter van een alliantie te benadrukken.110 Daarnaast stelt Snyder als aanvullende voorwaarde dat de alliantie gericht moet zijn tegen een externe tegenstander. Daarin verschillen allianties volgens hem ook van veel organisaties. Deze laatste brengen collectieve goederen voort door middel van een pakket aan regels die onderlinge competitieve aspecten van het (interne) anarchistische systeem voorkomen, terwijl allianties zijn gericht op een externe dreiging die individueel niet effectief kan worden bereikt.111 Hoewel Snyder verder in zijn definitie bepaalt dat allianties een militair doel dienen, sluit hij de mogelijkheid van allianties die worden gesloten voor andere doeleinden, bijvoorbeeld economische, expliciet niet uit.112 Een derde definitie wordt gepresenteerd door Wallander en Keohane. Allianties worden door hen bestempeld als ‘geïnstitutionaliseerde veiligheidscoalities ontworpen om capaciteiten te verenigen en strategieën te coördineren om vermeende bedreigingen tegen te gaan’.113 Net als Snyder gaan Wallander en Keohane in beginsel uit van formele organisaties en externe dreigingen afkomstig van niet-leden van de alliantie. Tegelijkertijd beargumenteren zij echter dat allianties een complexer karakter kunnen krijgen doordat ze geleidelijk aan transformeren in

security management institutions, welke ‘inclusief’ zijn georganiseerd (staten die een bedreiging of risico kunnen vormen, nemen deel aan de organisatie) en eerder gericht zijn op het tegengaan van interne veiligheidsrisico’s dan externe dreigingen.114 Hierin volgen zij Schroeder, die betoogt dat een alliantie niet alleen een manier vormt om macht te verenigen tegen een dreiging, maar ook een managementinstrument kan zijn.115 Rafferty, ten slotte, volgt Wallander en Keohane in hun definitie maar biedt een verheldering voor wat betreft de mate van formalisering.116 Volgens Rafferty zijn allianties ‘instituties, voor zover staten zich

109 Glenn H. Snyder. Alliance politics, 4. Eigen vertaling. In zijn eerdere artikel over alliantietheorie in 1990 hanteerde Snyder nog een iets uitgebreidere definitie, namelijk: ‘formal associations of states for the use (or non-use) of military force, intended for either the security or the aggrandizement of their members, against specific other states, whether or not these others are explicitly identified [nadruk toegevoegd]. Glenn H. Snyder. ‘Alliance theory’, 104.

110 Glenn H. Snyder. Alliance politics, 4.

111

Glenn H. Snyder. Alliance politics, 4.

112

Dit element in de definitie dient aldus slechts een operationeel doel. Glenn H. Snyder. Alliance politics, 4.

113 Celeste A. Wallander en Robert O. Keohane. ‘Risk, threat, and security institutions’, in: Helga Haftendron, Robert O. Keohane en Celeste A. Wallander (eds.). Imperfect unions: Security institutions over time and

space, Oxford: Oxford University Press [OUP], 1999, 22. Eigen vertaling.

114

Celeste A. Wallander en Robert O. Keohane. ‘Risk, threat, and security institutions’, 22-23.

115 Celeste A. Wallander en Robert O. Keohane. ‘Risk, threat, and security institutions’, 34. Paul W. Schroeder. ‘Alliances, 18-15-1945: Weapons of power and tools of management’, in: Klaus Knorr (ed.). Historical

dimensions of national security problems, Lawrence: University of Kansas Press, 1976.

116

Kirsten Rafferty. ‘An institutionalist reinterpretation of Cold War alliance systems: Insights for alliance theory’, Canadian Journal of Political Science / Revue canadienne de science politique 36, 2 (juni 2003), 344, voetnoot 4.

formeel en contractueel verplichten samen te werken op het gebied van veiligheidskwesties, en zij ervoor kunnen kiezen een formele organisatie te creëren om het nastreven van hun collectieve doelstellingen te faciliteren’.117 Het formele karakter van een strategische alliantie zou zich dus niet noodzakelijkerwijs hoeven te vertalen in de aanwezigheid van een formele organisatie.

Een vergelijking van bovenstaande definities toont dat er overeenstemming, althans tussen de aangehaalde schrijvers, bestaat over de typering als interstatelijke veiligheidssamenwerking.118 Er is geen overeenstemming over het al dan niet formele karakter van de samenwerking en over de eventuele omvatting van interne veiligheidsrisico’s veroorzaakt door leden. Een derde onderwerp van discussie, in het bijzonder relevant voor het onderzoek in deze scriptie, vormt de vraag of allianties ook kunnen zien op niet-militaire samenwerking. Aanwijzingen voor een positief antwoord op deze vraag worden gegeven door Snyder.119 Ook de Nederlands- en Engelstalige definities van respectievelijk de Van Dale en de Oxford English Dictionary wijzen niet op een noodzakelijk militaire context of connotatie.120 Daarentegen lijken andere schrijvers, waaronder Sandler en Hartley, en Olson en Zeckhauser, een bewust onderscheid te maken tussen allianties enerzijds en internationale organisaties met niet-militaire collectie doelstellingen anderzijds.121 Een dergelijk onderscheid gaat in tegen één van de voornaamste veronderstellingen van deze scriptie, namelijk dat strategische allianties ook kunnen zien op veiligheidskwesties die niet van militaire aard zijn. De mogelijkheid van een brede interpretatie van het term ‘alliantie’ is een vereiste voor strikte toepassing van de strategische-alliantietheorieën. In deze scriptie wordt daarom betoogt dat uitbreiding van het toepassingsgebied van de relevante theorieën mogelijk is juist vanwege aanwezigheid van een strategische alliantie op niet-militaire veiligheidsterreinen, en niet ondanks de afwezigheid van een alliantie volgens een strikte interpretatie. Deze discussie zal

117 Nadruk toegevoegd. Kirsten Rafferty. ‘An institutionalist reinterpretation of Cold War alliance systems’, 344. Rafferty definieert instituties als ‘collective patterns of practices and the formal organizations structuring them, that define the acceptable range of interactions among a set of actors and thereby shape their expectations of future interactions’. Kirsten Rafferty. ‘An institutionalist reinterpretation of Cold War alliance systems’, 344, voetnoot 4.

118 Hoewel Wallander en Keohane niet expliciet staten als relevante actoren in hun definitie hebben opgenomen, blijkt uit de directe context dat zij hun theorie wel degelijk beperken tot statelijk gedrag. Celeste A. Wallander en Robert O. Keohane. ‘Risk, threat, and security institutions’, 26.

119 Glenn H. Snyder. Alliance politics, 4.

120 De Van Dale definieert ‘alliantie’ als (1) bondgenootschap of (2) samenwerkingsverband. De Oxford English

Dictionary spreekt van een ‘[c]ombination for a common object, confederation, union offensive and defensive; especially between sovereign states’.

121 Todd Sandler en Keith Hartley. ‘Economics of alliances’, 869-870. Mancur Olson Jr. en Richard Zeckhauser. ‘An economic theory of alliances’, 275.

later in dit hoofdstuk nog aan bod komen wanneer het gaat om de mogelijkheid van een alliantie op het gebied van leveringszekerheid van gas.