• No results found

6 Analyse gemeentelijke visie

7.1 Grote overeenkomsten, kleine verschillen

Aan de hand van theoretische concepten is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een operationalisering die tot de volgende drie categorieën heeft geleid: Democratisch

gedachtegoed, gedachte en wijze van participatie, en motieven en obstakels. Aan de hand hiervan is onderzocht hoe de rol van burgers op rijksniveau en gemeentelijke niveau gaat worden gezien ten tijde van de nieuwe Omgevingswet. Het is ook nuttig om daar een

vergelijking van te maken, zodat een mogelijk ongewenste discrepantie kan worden ontdekt.

Qua democratisch gedachtegoed zitten Rijk en gemeente voornamelijk op één lijn. Beiden willen meer experimenteren met vormen van deliberatieve en associatieve democratie, waarbij overheden nog wel aanwezig zijn en samen tot beter beleid willen komen. Op het gebied van legitimiteit lijkt er op beide schaalniveaus wel sterk de nadruk te liggen op het proces zelf en het juist en volledig betrekken van actoren bij participatie binnen die

besluitvormingsprocessen. Via die focus op aspecten van input- en throughputlegitimiteit is de outputlegitimiteit ook eerder aanwezig. Feedback komt vooral meer op gemeentelijk niveau terug, maar dat is ook logisch aangezien zij het dichtst bij burgers staan en zich daardoor ook eerder direct zullen moeten verantwoorden. Qua democratische waarden zitten MASTERSCRIPTIE MAX NIEKUS 10112413: BURGERS IN DE

Rijk en gemeentes ook voornamelijk op één lijn. Er lijkt een sterke focus te zijn op vooral de inclusiviteit en representativiteit in de beginfase van het proces om zo draagvlak en

wederzijds begrip te creëren. Beide omschrijven deze concepten als zeer belangrijk voor hoe het proces verloopt en wat de uiteindelijke uitkomsten zullen zijn.

Wanneer er naar meer praktische methodes van participatie wordt gekeken, is er gekeken naar de niveaus op de participatieladder en de participatiegedachte die achter burgerbetrokkenheid zitten. Op rijksniveau werd er aangegeven dat deze vormen in principe helemaal worden overgelaten aan decentrale overheden, als burgers maar enigszins participeren in het

besluitvormingsproces. Gemeentes vullen dit ook op deze manier in en zien voornamelijk nog een consulterende of adviserende rol voor burgers, waarbij co-creatie ook meer een goede optie wordt. Daadwerkelijk beslissen over projecten is voor veel gemeentes vaak nog een stap te ver, omdat ze hun autoriteit niet helemaal willen opgeven. Qua participatiegedachte sluiten beide overheden aan op de gelaagdheid van participatiegedachtes die eerder in het onderzoek zijn beschreven. Elke participatiegedachte komt nog terug, soms ligt de nadruk meer op het initiatief vanuit overheden, soms op initiatief vanuit burgers, maar altijd is er sprake van formele inspraak. Gemeentes hebben daarbij wel overheidsparticipatie als concept volledig omarmd en zien die energie die daarvoor nodig is bij burgers ook in hun gemeente.

Zowel het Rijk als gemeentes zijn erg gemotiveerd om burgers te activeren en zien dezelfde motieven om dit te doen. Vooral op het gebied van draagvlak wordt de nadruk gelegd, omdat dit leidt tot zowel begrip tijdens het proces als tevredenheid over het uiteindelijke resultaat. Overheden willen burgers daarmee het vertrouwen van burgers in overheden laten toenemen. Ook lokale kennis en nieuwe alternatieven worden als belangrijk daarvoor gezien. Op het gebied van obstakels verschillen beide overheden enigszins. Binnen de Rijksoverheid wordt er sterk de nadruk gelegd op de cultuurverandering die nodig is om participatie goed te laten verlopen. Bij gemeentes wordt dit ook vastgesteld, maar zien vooral de gevolgen van het verkeerd inrichten van processen, doordat er ook al verkeerde ervaringen zijn opgedaan.

Een belangrijk aspect dat bij burger- en overheidsparticipatie naar voren komt, is dat er vertrouwen tussen alle partijen moet zijn om samen een goede leefomgeving te creëren. Overheden moeten elkaar vertrouwen en burgers moeten overheden vertrouwen. Het beeld dat echter ontstaat uit de analyse is dat er steeds de nadruk wordt gelegd op andere partijen. Kernbegrippen hierbij zijn ‘loslaten’, ‘vertrouwen’ en ‘decentraal, tenzij’. Lokale overheden

MASTERSCRIPTIE MAX NIEKUS 10112413: BURGERS IN DE

moeten constant zelf de keuze maken hoe ze burgers vroegtijdig willen betrekken, ze krijgen handvaten aangereikt via bijvoorbeeld de code maatschappelijke participatie, maar het is aan gemeentes zelf om dat proces verder in te vullen. Dit kan vervolgens wel een effect hebben op burgerparticipatie bij projecten. Wat kunnen ze verwachten en waarom wordt er bij één project voor meer participatie gekozen dan bij andere projecten? Op gemeentelijk niveau lijkt de nadruk te liggen op de sterke rol van burgers in het toekomstige omgevingsbestel. Daarbij is een wederzijds vertrouwen nodig tussen burgers en overheden om samen tot goede

oplossingen te komen.

Concluderend liggen de gedachtes van beide overheden dicht bij elkaar en zijn er vooral overeenkomsten te vinden. Dit is echter niet verwonderlijk door de grote bewegingsruimte die de Rijksoverheid laat aan decentrale overheden om invulling te geven aan participatie. Per gemeente zijn er echter wel een aantal verschillen tussen hoe participatie vorm wordt gegeven. Sommige gemeentes kiezen al vaker voor meer actieve vormen van betrokkenheid van burgers. Op een aantal punten leggen het Rijk en gemeentes de nadruk wat anders, zoals de uitdagingen die participatie met zich meebrengt, maar dat is waarschijnlijk te verklaren door op welk schaalniveau ze werken en op welke manier ze daardoor in aanraking komen met participatie bij projecten en de ervaringen die ze daarbij hebben opgedaan. Ondanks dat het nog even duurt tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet lijken de gemeentes die aan de pilots hebben meegedaan bezig te zijn met betere burgerbetrokkenheid. Sommigen waren daar al mee bezig (of zijn al verder), anderen zien het als het perfecte moment om het aan te grijpen en er iets mee te doen. Nu is het de zaak om deze ervaringen door te vertalen naar gemeentes die weinig doen of moeite hebben met participatie.