• No results found

Greta werd beurtelings bleek en rood

In document L.T. Meade, Koningin Rosa · dbnl (pagina 110-114)

‘Kom, geef gauw je antwoord -’ zeide Bella, ‘daar komen de anderen; bedenk, dat

ik geen vier weken meer heb, en, als ik het doe, moet ik het goed doen. Niemand

moet er iets van merken. Zij zal in ongenade vallen en heengaan om nooit meer terug

te kunnen keeren. Later kan zij haar goeden naam terug krijgen, maar voor een poos

is die voor haar verloren, bezwalkt, door het slijk gesleurd. Niemand zal achterdocht

koesteren, - jij zult het niet gedaan hebben. Het zal haar eigen schuld zijn.’

‘Je bent mijn booze geest, vrees ik, maar -’

‘Het komt er niet op aan, wat voor een geest ik ben, als je maar toegeeft, dat ik er

een ben. Nu, moet ik het doen, ja of neen?’

‘Och, laat ik mij vandaag nog bedenken. Je weet niet, wat het voor mij beteekent.’

‘Tot vanavond zal ik wachten - niet langer. Als je mij vanavond zegt: “bemoei je

er maar niet mee,” dan zal ik het niet doen. Rosa zal haar eigen wegje gaan, dat haar

toegang zal verleenen in jullie paradijs: de tegenwoordigheid van je moeder.’

‘O, je maakt mij nog gek!’ riep Greta. ‘Nu, na de buitenpartij zal ik je antwoorden.

Daar komen een paar meisjes den hoek om, die ik spreken moet. Houd mij nu niet

langer op.’

Weg was zij. Bella keek haar na, tot zij verdwenen was. Een glimlach krulde haar

lippen.

‘Ik geloof, dat het zoo goed gaat,’ zeide zij bij

zich zelf. Ik heb altijd verlangd Greta Dallenger in mijn macht te krijgen. De anderen

tel ik niet, die zijn beneden mij. Eveline is een goed meisje, en de jongeren zijn nog

kinderen. Maar Greta, die heeft karakter; zij zal eens een knappe vrouw zijn. Meer

dan dat - zij zal mooi en - onmetelijk rijk zijn. En ik - ik ben arm, ik zal mijn brood

moeten verdienen. Nu ben ik nog op school, maar als ik die verlaat, wat dan? - Ik

heb mijn plan gemaakt: ik zal lang bij Greta komen logeeren, steeds meer en meer

invloed over haar krijgen, haar eindelijk overhalen haar familie te verlaten en met

mij in Londen te gaan wonen - ik als huishoudster en tot gezelschap, en zij als mijn

genadige gebiedster. O, Greetje, zoo gaat het naar mijn zin! Ik laat je niet meer los

- in het geheel niet. Alles wel beschouwd, zijn die Koninginnen Rosa nog wel ergens

goed voor. Hé, daar komt zij juist aan, zoo netjes, zoo lief en onschuldig, met zoo'n

hemelschen blik in haar oogen, alsof zij al niet meer op de aarde behoort. Hoe komt

zij daaraan? Is zij vlekkeloos op de wereld gekomen? Misschien zal er meer op haar

gezicht te lezen zijn, als ik met haar heb afgerekend.’

Bella stak langzaam de breede eetzaal over. Rosa sprak met een paar meisjes;

Hugo Merriman en zijn zuster, met een vriendinnetje, volgden haar. Het troepje ging

onwillekeurig uit elkaar, Bella liep nu met Hugo voorop en de drie meisjes bleven

iets achter.

‘Vindt je het ook geen mooie, oude plaats?’ zeide Hugo, Bella verrukt aanziende.

‘Maar waarom heeft mijnheer Ross in vredesnaam die waarschuwende vlaggetjes

uitgestoken?’

‘Dat weet ik niet - of - ja, het is waar ook, Greta heeft het mij gezegd: wij mogen

daar niet komen.’

‘Och kom! En waarom niet?’

‘Het is verboden terrein. Een andere reden weet ik niet.’

‘Maar het geheel ziet er toch zoo sterk uit.’

‘Ga jij altijd op het uiterlijk af?’

‘Nu, misschien wel,’ antwoordde hij, haar met zichtbaar welgevallen aanziende.

Zij bloosde. Iedereen, wiens blik scheen te zeggen: ‘Ik vind je mooi,’ won dadelijk

de gunst van Arabella Carson. Zij zag haar metgezel eens oplettend aan. Greta had

haar, weliswaar, geen onbepaald verlof gegeven haar boos opzet tegenover Rosa ten

uitvoer te brengen, maar daar zij vast besloten was haar wil door te drijven en dat

verlof te verkrijgen, vond zij het tijdverlies, geen gebruik van dezen langen, vrijen

dag te maken. Als Rosa er op de eene of andere manier toe gebracht kon worden,

mijnheer Ross te mishagen, zou zij al een heel eind op weg zijn. De vraag was maar,

hoe? Plotseling zeide Bella nu: ‘Zou je mij een dienst willen bewijzen, Hugo?’

‘Wat bedoel je?’

‘Och, ik zou enkelen van dit partijtje een poets willen bakken. Het is natuurlijk

maar gekheid - een doodgewone grap. Ik zou het zoo prettig vinden.’

‘Ik geef niet om doodgewone grappen,’ zeide Hugo, ‘maar ik wil je wel helpen.

Wat zal het zijn?’

‘Wel, de meesten van ons weten, dat wij die trappen en dien muur niet mogen

beklimmen. Nu zou ik zoo graag willen, dat Rosa de trappen eens opliep, aan de

andere zijde weer naar beneden kwam, en de oude kanteelen over stak, vóór zij

vernomen heeft, dat het gevaarlijk is. Toevallig weet ik, dat zij er nog onkundig van

is. Zij kan het gerust doen, want werkelijk gevaar is er niet. Greta heeft mij verteld,

dat mijnheer Ross

haar dit gisteravond gezegd heeft. Ik heb er mijn redenen voor om te wenschen, dat

zij dit doet.’

‘Je wilt haar in moeilijkheden brengen? Dat vind ik niet heel aardig.’

‘Och, dat nu niet. Je weet, dat zij veel verbeelding heeft.’

‘Zoo - Dat is mij nooit opgevallen.’

‘Nu, het is toch zoo. Ik wil haar eens op de proef stellen. Ik wil, dat zij de ruïne

beklimt, zonder te weten, dat het verboden is, en dat zij dan later, als zij bemerkt

kwaad gedaan te hebben, naar mijnheer Ross gaat, om het te vertellen. Als zij zoo

braaf is, als zij schijnt, zal zij dat doen. Nu, wil je mij hierin helpen?’

Bella's laatste woorden deden hem het plan minder bedenkelijk vinden. Mooi vond

hij het nu wel niet, maar toch ook niet bepaald verkeerd; het was altijd interessant

iemand op de proef te stellen, en Rosa vooral.

‘Maar,’ zeide hij, ‘zij zal toch wel vragen, wat die vlaggetjes beteekenen?’

‘Ja, dat is juist de moeilijkheid. In een groot uur zal er niemand in de eetzaal zijn.

Ik zal Rosa terugroepen en het op de een of andere manier zien klaar te spelen - ik

weet nu nog niet, hoe - dat zij met ons meegaat, langs de kanteelen. Wij zeggen er

in het eerst niets van. Na het dineetje is mijnheer Ross voornemens voor die

gevaarlijke punten te waarschuwen.’

‘Wat moet ik dan nu doen?’

‘Je moet de vlaggetjes onzichtbaar maken. Zie je dien heester? Als je ze nu zoo

wat een voet verder zet, zijn zij niet te zien. Jij neemt het eene en ik het andere.’

Hugo liep vlug de ruïne op en trok een vlaggetje weg.

‘Ik zal vanavond tweemaal met je dansen,’ zeide

zij. ‘Niemand danst beter dan ik. Wat zullen wij een knap paar zijn! Ik heb de helft

van de andere jongens bedankt voor de eer, maar met jou wil ik het bal openen, en

dan zal ik je er nog een - ja, twee bijgeven, als je mij in mijn plan helpt en er geen

woord van zegt.’

‘Het is een aardige fopperij, en ik wil heel graag met je dansen,’ zeide Hugo.

Daarop verzette Bella het eene en hij het andere vlaggetje, en juist was het gedaan,

toen Rosa de eetzaal wilde binnengaan.

‘Waar is Greta?’ vroeg zij. ‘Ik kan haar nergens vinden.’

Bella glimlachte.

‘Moet je ze hebben?’

‘Ja.’

‘Ga haar dan op de kanteelen zoeken. Zij wilde zoo graag het uitzicht daar genieten.

Maar haast je wat. Wij zullen je aan den anderen kant opwachten, daar kunnen wij

dan naar het cricket-veld gaan. Wij zullen vóór het eten een spelletje doen.’

De niets kwaads vermoedende Rosa sloeg den naasten weg in naar de kanteelen.

In document L.T. Meade, Koningin Rosa · dbnl (pagina 110-114)