• No results found

GKf-fotografen aan het woord in

In document Engagement en de GKf (pagina 33-39)

34

In het kader van deze scriptie wilde ik een aantal GKf-leden interviewen en hen ondervragen over de GKf.

Tijdens het onderzoek stuitte ik op de naam Jose- phine van Bennekom, dochter van fotograaf Kors van Bennekom (geb.1933).

Bij een bezoek aan haar komen verschillende map- pen met informatie te voorschijn.

Eén van de mappen bevat een groot aantal inter- views met verschillende GKf fotografen van het eerste uur.

In die interviews doen een aantal bekende leden krasse uitspraken over de eigen organisatie en het vak van fotograaf. De interviews komen allemaal uit midden jaren tachtig en moeten dan ook in dit perspectief worden gezien.

De interviews zijn gehouden door Josephine van Bennekom en Tineke de Ruiter. De interviews staan

in samenvatting in bijlage 1.

Hieronder een impressie van deze interviews. Daar- bij geef ik letterlijke uitspraken cursief weer. Verder doe ik in mijn eigen woorden verslag van wat er in de interviews wordt gezegd. De uitspraken die ik heb uitgekozen zijn gebaseerd op dingen zoals, hoe de leden bepaalde ontwikkelingen hebben ervaren, grappige of krasse uitspraken die zij doen en op het tijdsbeeld wat zij met zich meedragen. “…het is een verrekte moeilijk vak, het is een rotvak…” (Sem Presser ’85)

Bij het nalezen van de interviews uit 1985 maar ook na het onderzoek wat vooraf is gegaan aan hoofdstuk 2, vallen een aantal zaken direct op. Ten eerste dat de Tweede wereldoorlog en de opbou- wperiode daarna, een belangrijk gegeven was voor het ontstaan van de GKf.

Dit wordt door onder meer Oscar van Alphen verwoord in het interview uit 1985, waarin hij stelt dat de GKf voor hem een onderkomen bood, een houvast gaf en hem stimuleerde om zich verder te ontwikkelen.

Ook de andere leden uit de begintijd, zoals Eva Besnyö, Emmy Andriesse en Carel Blazer uiten zich in dezelfde trant. Naar- mate de GKf groeit, zou dit wel gaan veranderen.

De GKf was dus na de oorlog begonnen met de al genoemde fotografen: Emmy Andriesse, Carel Kors van Bennekom

Interviews

35

Blazer, Eva Besnyö, Maria Austria en Jonker. Jonker, Albert Helman en Austria kwamen uit de Particam (camera) groep, een clubje fotografen uit de oorlog. Particam was al in de oorlog actief geweest en zou nog een tijdje na de oorlog blijven bestaan, het was veelal theaterfotografie wat zij deden.

Ook kwamen er dus, zoals genoemd een aantal uit de Ondergedoken Camera. Uit het interview met Aart Klein blijkt dat hij niet meteen vanaf het begin lid was van de GKf. Klein werd in eerste instantie afgewezen voor het lidmaatschap. Na een jaar of vier, vijf wordt hij alsnog toegelaten als lid.

Een tweede opvallend punt in de interviews is de eindeloos doorgaande discussie over de vraag of fotografie kunst is of niet. Aart Klein: “…ik ben sterk tegen een praatje bij een plaatje...”

Er werden sterke uitspraken gedaan over of een

foto überhaupt wel thuis hoort in een museum en hoe je deze dan moet presenteren. Zo waren Klein en de meeste fotografen, zeker die van het eerste uur, het er in principe over eens dat fotografie geen kunst is, ‘maar als iemand het wil inlijsten en ophangen vind ik dat prima’ (Oscar van Alphen, 1985).

Van oorsprong waren de GKf fotografen echte re- portage fotografen. Ze hadden altijd hard gewerkt om zichzelf te kunnen onderhouden en moesten het hebben van opdrachten.

Toen de eerste fotografen van de Gerrit Rietveld Academie kwamen en meteen in de ‘kunst’-fo- tografie wilden beginnen was dit dus even slikken voor de oude GKf-ers .

Van Alphen vertelt in zijn interview over de Rietveld Academie en ontwikkelingen in de moderne tijd (1985) zoals videoclips enz. Dat er veel is verand- erd met betrekking tot beeld, maar dat de GKf er niet genoeg in mee is gegaan.

Dolf Kruger heeft weer andere kritiek. Hij richt zich meer op het feit dat mensen die van een kunstacademie af komen en fotografie hebben gestudeerd, meteen in het ‘kunst’-hokje worden ge- plaatst. Hij heeft er bezwaar tegen dat het meteen kunst moet zijn. Hij verwacht dat fotografie nooit echt beeldende kunst wordt, je kunt het zo behan- delen, maar het is het niet.

Zijn ideeën over de GKf zijn wel veranderd in de loop van de tijd. Toen er kunstfotografen bijkwa- men veranderde er veel vertelt hij: “Tot dan toe hadden de meeste GKf-fotografen nog wel zo iets als betrokkenheid bij het maatschappelijke leven. Nou, toen ontstonden er wel heftige discus- Particam foto

36 sies over de kunstfotografie en de reportagefo-

tografie.”

Lid worden van de GKf ging in de beginjaren heel anders dan nu. Voor de verplichte ballotage kwam je met je portfolio langs bij een van de leden thuis. Alle foto’s werden dan op de grond uitgespreid en alle aanwezige leden liepen er vervolgens tussend- oor en overheen.

In principe waren alle leden betrokken bij het balloteren. Voorwaarden die werden gesteld aan het lidmaatschap waren onder andere dat je links moest zijn. Dat was zeker in de beginperiode een absolute voorwaarde.

Besnyö weet niet meer zo goed wie het zei, maar kan zich de uitspraak: ‘de enige goede fotografie, is linkse fotografie,’ nog goed herinneren.

En verder was het vanzelfsprekend dat alleen fo- tografen die in de oorlog ‘goed’ waren geweest lid konden worden. De politiek heeft dus vooral in de beginjaren van de GKf een duidelijke rol gespeelt in de verenging. Maar zelfs in de jaren ‘80 zetten de linkse fotografen binnen de GKf de toon. De reportages over bedrijfsbezettingen zijn hier een voorbeeld van.

De manier van ballotage veranderde in de jaren vaak, maar was lange tijd een gegeven bij het lid worden.

Toch is de ballotage ook een periode weg gew- eest. De reden hiervoor was dat de vereniging wilde groeien om zo een belangrijkere plaats in de maatschappij veroveren.

In 1974 is onder Pieter Boersma de ballotage

afgeschaft, maar werd in 1976 weer ingesteld. Kors van Bennekom wilde ongeveer rond 1970 de vereniging sterk laten groeien. De GKf zat erg krap bij kas, de contributie was erg laag en werd bovendien door weinig leden betaald.

Met thema avonden, bulletins ledenvergaderin- gen-met-eten-na, ludieke acties, tentoonstellingen en federatie feesten trachtte het GKf bestuur de betrokkenheid van de leden te vergroten en meer leden te winnen.

Omdat de GKf inmiddels wel uit 50 leden bestond moest er heel wat geregeld worden. Door te groe- ien zou er meer geld via contributie binnen komen en zou er een bureau opgezet kunnen worden. Ook vond later Frans de La Cousine het een té Amsterdamse club, er moesten meer leden komen uit de rest van Nederland. Je kon ook best een heel goede fotograaf zijn zonder uit Amsterdam te komen. Toch ging het houden van de ledenver- gadering in andere provincies de meeste leden te ver. Ze vonden het te duur en te veel tijd kosten. “We waren zo’n kleine elite groep, dat moeten we niet willen zijn. We werden ook met de nek aangekeken, zo van dat zijn die aristocraten van de fotografie of zo iets, en toen zeiden we: laten we er een hele boel mensen inhalen. En toen hebben we gelijk, ja twintig leden aangenomen of zoiets, en van een aantal was dat volgens mij niet terecht. Maar het was echt de bedoeling. Wij zijn klein, we hebben daardoor weinig zeggingskracht, de mensen hebben daardoor een heel ander idee over ons, ze vinden ons veel te exclusief dat is echt niet de bedoeling en daardoor zijn we gaan uitbreiden en toen kwamen er later ook niet materi-

37

ele kwesties bij.” Besnyö

Groeien als vereniging riep uiteraard vragen op over het behouden van de fotografische kwaliteiten binnen de GKf.

De criteria waarom iemand werd toegelaten zijn al- tijd een beetje vaag gebleven, vaak kwam het neer op intuïtie en gevoel, vertelt Frans de La Cousine die in 1976 lid werd en gelijk ook in het bestuur van de GKf kwam. In 1981 werd hij voorzitter en heeft zich in die functie lange tijd ingezet voor het ontwikkelen van kwaliteitsnormen en criteria voor de ballotage. Het is hem uiteindelijk nooit gelukt. Frans de La Cousine:“Als je die niet formuleert naar binnen, voor jezelf, met wat voor verhaal moet je dan naar WVC gaan en naar de Kunsten Federatie? Als je niet weet wat je wilt en wat er moet gebeuren, wat wil je dan gaan claimen? Dan kun je iedere keer wel weer aan de bel trekken van wij zijn er ook, maar je moet wel kunnen zeggen wie je bent”.

Ook Sem Presser’s beeld van de GKf is dat er nooit echt een doelstelling of een karakter naar

voren is gekomen, maar dat er wel sprake was van een algemene sfeer van sociale belangstelling. Ook hij komt met het verhaal over het linkse ge- dachtegoed van de GKf, waar hij zich persoonlijk altijd tegen heeft verzet.

“Als je als fotografen je organiseert dan moet je de politiek er buiten laten. Want politiek is politiek. Niemand is lid geworden van de GKf met de vraag; wat is je politiek overtuiging. Je kan dus niet zomaar, namens alle leden een politiek standpunt innemen.”

In alle interviews wordt de fotografen voorgelegd of ze onderling concurrentie voelde.

Iedereen zegt in eerste instantie nee, maar toch zaten er onderhuids vaak wel wrijfpunten.

Het duidelijkste voorbeeld hiervan was de verhoud- ing tussen Carel Blazer en Cas Oorthuys. ‘Carel vond dat Cas niet fair was…’, vertelt Eva Besnyö in haar interview: ‘…in die concurrentiestrijd heeft Carel hem dat ontzettend kwalijk genomen want wij hebben in de oorlog en voor de oorlog altijd Cas proberen te ondersteunen. Omdat hij een gezin had in en na de oorlog. Twee gezinnen zelfs en daardoor hebben we ook altijd geprobeerd hem dingen…. Ik heb hem opdrachten verschaft.’ In de interviews komt wel naar voren dat de fo- tografen geregeld voor de zelfde opdracht bij een opdrachtgever kwamen. Binnen de GKf probeerde ze om het geen rol te laten spelen tijdens vergade- ringen of gemeenschappelijke projecten.

38

Kors van Bennekom

Kors van Bennekom vertelt evenals de anderen dat de GKf-leden van oorsprong linkse mensen waren. Het was een elitair clubje en het waren de enige fotografen in Nederland die wat te fotograferen hadden. Ze waren naar hun eigen gevoel in die tijd dé fotografen.

Ook Oscar van Alphen beaamt dit, de GKf was toch een linkse organisatie, maar Van Alphen vindt dat ze soms wel eens wat te ver gingen. Vooral bij Blazer zat de oorlog erg diep.

Toch waren de leden niet vies van geld verdienen, vertelt hij. In dat opzicht viel het linkse wel mee. Veel van de leden werkten ook voor commerciële opdrachtgevers.

In het GKf-bulletin nr. 1, van juli 1987 schrijft Jan Coppens een artikel over de GKf en de ge- schiedenis. Het artikel is onderdeel van een pole- miek in het GKf-bulletin en het blad FOTO, tussen hem en Josephine van Bennekom en Tineke de Ruiter.

Coppens geeft in dit artikel een eigen interpretatie van de geschiedenis van de fotografie.

In het stuk over de jaren vijftig zegt hij: “vanaf rond 1950 krijgen we aardige, rustige, onschadelijk lijkende reportage fotografie die zo goed als niets laat zien. Niets over bijvoorbeeld woningnood of een Oost-Europees vluchtelingen probleem. Daar- naast zien we hoe de fotografie opnieuw gehan- teerd worde als een kunstzinnig uitdrukkingmiddel, als een ‘fotografie omwille van fotografie’. Hieraan doen ook de GKf-fotografen mee.”

Dit verbaast Coppens waarbij hij verwijst naar een uitspraak van Wim Brusse die namens de GKf- fotografen in 1950 op een congres in Eindhoven oproept tot:“blijvend doordrongen zijn van het opsporen en openen van nieuwe perspectieven in de algemene strijd om omvorming van onze eigen wereld.”

Deze uitspraak van Brusse was een van de weinige keren dat de GKf zo expliciet een mening venti- leerde. In allerlei artikelen kom je wel vaak de men- ing van individuele leden tegen, maar het wordt nooit echt duidelijk waar de GKf nu staat. Zoals De La Cousine ook als constateerde.

39

Hoofdstuk 4:

In document Engagement en de GKf (pagina 33-39)