‘Dertig gulden voor hout?’ roept de majoor Vorster. ‘Er is een strikt bevel, dat in
deze prachtige, fonkelnieuwe kazerne geen cent mag worden uitgegeven voor de
legering. En dat is zeer goed te begrijpen, want iedere verandering is een persoonlijke
belediging aan het adres van de geniale bouwmeesters. Officieel staat vast, dat dit
bouwwerk onberispelijk is. Bovendien zou je heel de staatsbegroting in de war sturen
met je dertig gulden, je zou de regering ten val brengen.’
‘O, dat maakt geen verschil, majoor... En majoor, hebt u -?’
‘Ik heb niets en houd in godsnaam op met vragen. Ik weet, dat er geen kleding is,
geen wapens, geen richtmiddelen, geen karren, geen seinmiddelen, geen lepels en
geen vorken. Al twee nachten heb ik ààkelig gedroomd van lepels en vorken. Er is
zelfs een brief, waarin staat, dat we moeten ophouden met vragen!’
‘Dat is het eenvoudigste van alles.’
‘En voor ik het vergeet: er mogen geen geweerrekken bijgeplaatst worden.’
‘Prachtig, majoor. Ik heb plaats voor de helft van m'n karabijnen. Met de andere
helft verhogen we op verblijdende manier de rotzooi.’
‘Ja, niets aan te doen. De genie schijnt te hebben ontdekt, dat hier en daar de
buitenmodel-rekken tegen de kamerschotten waren gespijkerd.’
‘Ik was helemaal niet van plan om te spijkeren, majoor.’
‘Er wordt niet gesproken van spijkers maar van geweerrekken, meneer Beumke.
Ze zijn sluw genoeg om te vermoeden, dat je losse rekken vroeg of laat toch
vastgenageld worden. En overigens kan het den heren in Den Haag geen bal schelen,
waar we met de geweren blijven.’
‘Juist majoor, maar dit geldt waarschijnlijk niet voor de geweerrekken, die er al
staan? Koen en Ludanus en Langeveld hebben namelijk van die mooie, ongespijkerde
rekken, die tamelijk stabiel tegen de schotten leunen.’
‘O - 'ns kijken!’ Aan den anderen kant wordt een krakende brief in onverstaanbaar
neuriën doorgelezen. ‘Nee, er staat alleen, dat er geen rekken bijgeplaatst mogen
worden. Maar dat -’
‘Dànk u wel, majoor, dan zal ik u niet langer lastig vallen. Dag majoor.’
‘Uh... wacht 'ns even!’
Maar Beumke heeft snel de telefoon neergelegd... ‘Hout, sacré-mille, hoe kom ik
aan hout?’
‘Kapitein, er zijn drie hoofdkussens verdwenen tijdens het vullen,’ meldt de
sergeant Verdaasdonk.
‘O kapitein!’ onderbreekt de luitenant Jol. ‘Het bataljon heeft al drie keer gevraagd
om het tableau van de eerste oefenweek.’
‘Kapitein, telefoon voor u.’
‘Hallo? Ja Karel?’
‘Zeg, misschien kun je hout krijgen van onzen weldoener.’
‘Van onzen wie?’
‘Ja, het bataljon heeft hier in de stad een soort ere-president of beschermheer. Dat
is een meneer Vriesdonck, directeur van de gist-en-spiritus. Een zeldzaamheid, die
wat over heeft voor Jan Soldaat. Hij heeft ook de grondstoffen geleverd voor het
sintelbaantje op het sportterrein achter de kazerne. Als de sneeuw gesmolten is, kun
je 't zien.’
‘Dan wordt hij onverwijld besprongen. Dank je wel. Daag!’
Beumke kijkt op zijn horloge... Die fabriek is een vervloekt eind weg, aan den
anderen kant van de stad. Telefoneren is wel wat astrant voor een bedelaar. Er zal
niets anders opzitten...
‘En wat voor nieuws heeft de foerier?’
Hoedekenskerke stond onbeweeglijk te wachten. Nu licht hij zijn neus een
centimeter hoger. ‘Ik ben weer naar het kledingmagazijn geweest, kapitein, maar ik
heb niets kunnen krijgen en ik vrees, dat er zelfs geen overalls genoeg zijn.’
De administrateur de Wit leunt achterover in zijn stoel. ‘En het bataljonsbureau
heeft nog steeds geen indelingslijsten, kapitein. Nu zitten we duimen te draaien en
als de lichting hier is, moet alles ineens gebeuren.’
‘Jullie krijgen me toch niet gek. Eerst moet ik hout hebben. Wààr zijn m'n
handschoenen? Quinten, als de majoor naar me vraagt, ben ik aan 't hout sprokkelen.
Verdaasdonk, wat was dat met die vullingsbussen?’
‘Vullingsbussen, kapitein? Hóófdkussens! D'r zijn er drie verdwenen bij het vullen.’
‘Gestolen? Schrijf dan 'n proces-verbaal... Quinten, houd de kamers op slot en
anders laat je de korporaals toezicht houden. Wij zijn een volk van strandjutters en
gauwdieven, van jongsaf opgeleid met rijwielplaatjes en missiebusjes als
leermiddelen... Jol, wees zo goed en timmer dat tableau in elkaar. Wie heeft er 'n
fiets voor me?’
Het is een krampachtige tocht. Er zit dooi in de lucht en de wegen schijnen nog
gladder. Twee maal schuift zijn achterwiel weg, maar hij komt gelukkig op zijn
voeten terecht. Het aandoenlijke praatje voor den directeur heeft hij al gereed en nu
moet hij denken aan een oud verhaal van zijn oom Leonard-zaliger, die gezagvoerder
was op een Indië-boot. Eens lag hij ergens in een haven vlak naast een Turks
oorlogsschip en de commandant, een soort admiraal met veel goud op zijn mouw,
kwam eens bij de Hollanders aan boord geklommen. Zij dachten, dat het een
beleefdheidsvisite was en zetten hun beste beentje voor. Neen, hij kwam enkel vragen,
of ze misschien een beetje witte lak konden missen, nam het potje dankbaar in
ontvangst en marcheerde eigenhandig ermee af. Even later liet de admiraal als dank
een halve staaf ijs bezorgen, niet vermoedend, dat de Hollanders toen al een
In document
Anton Roothaert, De vlam in de pan · dbnl
(pagina 77-80)