Diefstal van een hond, den compagnieshond, als Lanslot het goed begrepen heeft.
De eigenaar heeft een klacht ingediend en de marechaussee is geweest, maar de
schurk was met verlof. Langeveld was waarnemend bataljonscommandant en weet
er alles van. Hij zegt, dat die Quinten bij hem moet komen, vóór de marechaussee
hem te pakken krijgt. Dan heeft de schelm kans, dat hij niet de verkeerde leugens
vertelt.
Beumke is al opgesprongen. Langeveld! Waar kan hij Langeveld vinden?
‘Wacht nu tot morgen, zenuwknobbel. 't Is bij half twaalf!’
Maar Beumke is al naar de telefooncel. Langeveld is in De Kroon, juist van plan
op te stappen. Hij komt wel even om den hoek gelopen.
Even later zit hij bij hen en zal een klein afzakkertje nemen. Ja, hij kent het verhaal.
Verduiveld goeie mop. Als ze dwaas genoeg zijn om het tot een dagvaarding te laten
komen, kan het een vrolijk zaakje worden.
‘Precies,’ zegt Beumke. ‘En dat vrolijke zaakje moeten
we juist niet hebben. Jij denkt natuurlijk al aan een vrijen dag om te gaan pleiten,
aan de stukken, die je daar van de tafel zult slaan, en aan het verslag in de kranten
met het daverend gelach, de uitbundige vrolijkheid, de grote opschuddingen en de
nodige incidenten... Zie je dat, Michel? Zijn ogen glinsteren al bij het vooruitzicht...
Alles op kosten van een fatsoenlijken sergeant, die de stukken betaalt.’
‘Nou, voor dien sergeant hoef je geen zorgen te hebben.’
‘Dàt is de vanoudsbekende melodie. Ik ben ook een paar keer in behandeling
geweest bij jouw soort beroeps-optimisten. Kun je dezen wraakroependen onzin niet
voorkomen?’
‘Ik kan gelukkig niet verhinderen, dat de justitie stommiteiten uithaalt. Hoe meer
hoe liever... Stuur dien sergeant maar bij me. En als morgen de politie er vroeger is
dan ik, mag hij onder geen voorwaarde toegeven, dat hij het dier heeft meegenomen
met het oogmerk om het zich toe te eigenen.’
‘Wacht even,’ zegt Beumke en neemt zijn notitieboekje. ‘Oogmerk... Toeëigenen...
En verder?’
‘Integendeel, hij heeft zich over dat dier, dat ziek was en aan de wrede elementen
prijsgegeven, ontfermd om het van een wissen ondergang te redden.’
‘Je praat net als Quinten.’
‘Het was dus een geval van zaakwaarneming,’ gaat Langeveld voort. ‘Een zuiver
civiele aangelegenheid en hiermee valt de bodem uit de strafzaak... Ten tweede: Toen
jullie Schurfie hersteld was, heeft de sergeant hem de vrijheid weergegeven. Honden
plegen trouw te zijn en daarom mocht hij aannemen, dat het dier zelf zijn haardstede
zou terugvinden. Kijk, dit is ons zwakke punt. Hij had den hond desnoods bij
deurwaarders-exploit moeten aanbieden en sommeren tot aanvaarding tegen
voldoening van de inmiddels gemaakte kosten.’
‘Stik.’
‘Juist. Bovendien gaan we tot een tegenoffensief over. We doen aangifte van
dierenmishandeling. Een uitvoerige klacht, waarvan afschrift aan de
Dierenbescherming, die graag voor de nodige publiciteit zorgt. Maar hiermee zijn
we nog niet uitgeput. Subsidiair mocht Quinten aannemen, dat de zaak kennelijk
werd verlaten -’
‘Blieft u?’
‘Verlating. Derelictio. Op het bezit werd kennelijk geen prijs meer gesteld, dus
de sergeant mocht zich de zaak toeeigenen.’
‘Wèlke zaak?’
‘Dien hond natuurlijk!’
‘O, nu wordt het helder. Ik heb hier genoteerd, dat Quinten onder geen voorwaarde
het oogmerk mocht hebben om zich het hondje toe te eigenen.’
Langeveld grijpt zich met beide handen in het haar. ‘Je begrijpt er niets van! Dat
is ons subsidiair verweer!’
Beumke wendt zich tot Lanslot. ‘Goed begrepen, Michel? Quinten is onder alle
voorwaarden wit, maar subsidiair is hij zwart.’
‘Precies,’ beaamt de advocaat. ‘Als het openbaar ministerie kan bewijzen, dat hij
zwart is, trekken we terug op een tevoren gereedgemaakte stelling en zeggen: Goed,
meneer, laat Quinten zwart zijn. Maar hij heeft dan ook het goed recht om zwart te
zijn... Begrepen?’
‘Nee.’
Langeveld doet, alsof hij zich het zweet afveegt. ‘Als de auditeur-militairen niet
slaagt in het bewijs, dat Quinten het oogmerk had zich het dier toe te eigenen, is er
geen diefstal. Akkoord? Slaagt hij wel, dan hóéft het nog geen diefstal te zijn, want
die toeëigening moet bovendien wederrechtelijk zijn. In dat geval beweren we dus,
dat
Quinten het recht had om het beest mee te nemen, omdat het verlaten was.’
‘Hemelse goedheid, wat een gekronkel! Noem je dat rechtspraak?’
‘Heb jij een beter systeem bij de hand?’
‘Jà!... Ieder gezond mens zal zeggen, dat de vent, die zijn ziek hondje moedwillig
laat doodvriezen, een schoft is. En dat Quinten een pluim heeft verdiend. En als de
schoft dan nog de brutaliteit heeft om jullie stomme rechtsmachine aan 't draaien te
zetten tegen iemand als Quinten, heeft hij recht op een pak ransel. Met de
hondenzweep. En dan laten we nog buiten beschouwing, dat Schurfie, die thuis
mishandeld werd, nu een best leven heeft en de harten verblijdt van ruim honderd
en vijftig jonge soldaten in tijden van oorlogsgevaar. Het is om te geeuwen zo simpel!
En daarom laat je dezen rel berechten door een eerlijk en eenvoudig man, die er geen
subsidiaire oogmerken op na houdt... Maar voor zover je op dit gebied nog normaal
kunt denken, Langeveld: wat is jouw mening over de mentaliteit van dezen
hondenmepper?’
‘Tja, hij past precies in onze rechtsorde. En ons recht is een product van de Franse
revolutie, de revolutie van den kleinen burgerman, die heel juist wordt aangeduid
met het woord particulier, want dat ís hij. Eerst moest zijn persoontje worden veilig
gesteld tegen de overheid en verder was er maar één heiligdom: zijn particulier bezit.
Hij had zich vrijgevochten van de landheren, maar tegen den nieuwen staat bleef hij
even vrolijk doorvechten, onder het devies: Blijf van me lijf! Zijn persoon, noch zijn
bezit mogen worden lastig gevallen. Hij waant zich alleen op zijn particulier eilandje
en de staat is eigenlijk zijn enige vijand met belasting, dienstplicht en alle andere
inbreuken op de zoete rust van zijn zelfaanbidding. De voordelen van een
In document
Anton Roothaert, De vlam in de pan · dbnl
(pagina 148-151)