• No results found

geometrisch centrum neergezet, nam in het midden van het vertrek de grootste ruimte in. Maar de meeste aandacht trok een olifant van een buffet vol houten kronkeltjes

en zuiltjes, waarop een pendule stond, door krullerige kandelabers geflankeerd, met

kaarsen die nog nooit hadden gebrand. Er hingen enkele schilderijen aan de wand,

portretten van een man en een vrouw uit vorige generaties, van elkaar gescheiden

door een landschap, een gezicht op Mexico's beroemde twee vulkanen, die een ieder

wel van plaatjes kent.

Toen ik een ogenblik alleen gelaten werd, bekeek ik de pendule nader. Er stonden

boven op de marmeren klok twee bronzen goden in de suikerbakkersstijl: een

hermafrodiet-achtige Mercurius en een Diana, met de ene borst ontbloot, zedig op

een kleine afstand van elkaar. Mercurius luisterde aan een hoorn en de jachtgodin

sprak door de wijde opening van net zo'n hoorn, die met de andere was verbonden

door een krinkeling van bronzen draden. Aan hun voeten lag, gegoten op het voetstuk,

een magneet met wikkelingen om de polen, ook van brons. En in het voetstuk stond

met ferme letters gegraveerd: ‘Hallo-hallo.’ Het was heel duidelijk een kwasi-klassieke

allegorie op het telefoneren! Met een onbedwingbare lach op het gezicht stond ik dit

moois nog te bewonderen, toen achter mij de deur weer openging en professor Amaral

terugkwam. Hij had een blad bij zich, waarop een fles en glazen, kwam gemoedelijk

bij mij zitten, maar bleek door zijn vele vragen, waar of ik vandaan kwam, waar ik

hier in Mexico mijn intrek had en hoe ik had gereisd, niet zonder achterdocht. Pas

nadat ik uitvoerig op zijn wel bescheiden maar toch zeer nadrukkelijk insisteren alle

mogelijke informaties had gegeven, scheen hij zeker van zijn zaak en zei: ‘Ik denk

dat don Salustiano blij zal zijn dat u er is.’

‘Als ik hem ergens mee van dienst kan zijn,’ antwoordde ik, ‘kan hij volkomen

over mij beschikken.’ Er was niets of niemand waaraan ik mij dat moment meer

toegewijd gevoelde. En hij knikte vaderlijk: ‘Goed zo. Dat siert u. Don Salustiano

en zijn zaak zijn het waard, dat zelfs een vreemdeling zich daarvoor inspant.’ Met

veel nadruk zei hij ‘vreemdeling’ en ondanks zijn beminnelijkheid trof mij dit wat

onaangenaam.

‘Ik vrees alleen, dat ik te weinig weet van Mexico, de wegen en de middelen hier,’

bracht ik in het midden.

Maar met een gebaar alsof hij vliegen wegjoeg, zei hij: ‘In dit land zijn het alleen

maar de slaapwandelaars die nooit struikelen. De onnozelen alleen, die overwinnen.

Wij die weten, zien zóveel, dat het ons onophoudelijk verwart en doemt tot

machteloosheid. Want wij, de Mexicanen van vandaag, hebben te vechten tegen al

de schimmen en nakomelingen van Tolteken en Azteken, tegen heel het werk en de

nalatenschap van de Veroveraars en Spaanse avonturiers, de kolonisten die dit land

veranderden en de verraders van ons eigen land die hen daarbij geholpen hebben,

tegen de creool en de mesties, tegen onszelf, die nog niet duidelijk beseffen wat wij

willen, waar wij heengaan, wat ons einddoel is. Gij in Europa hebt uw Wagner, hebt

uw Parsifal, de reine dwaas. Dat is de man die hier mankeert.’

‘En zou ik moeten spelen voor de boerenjongen Parsifal bij zulke ridders van de

Tafelronde als de charro's zijn? Dat loopt op niets uit,’ riep ik uit, - in eigen ogen

wel de allerlaatste om de rol te spelen van een Reine Dwaas.

‘U krijgt natuurlijk uw instructies,’ suste Amaral. Hij had iets van Amfortas of

zo'n andere oude sagen-koning, en hield telkens weer zijn achter de twee kleine

brilleglazen zeer bewegelijke blikken onderzoekend, scherp op mij gericht. ‘U bent

nog jong,’ vervolgde hij, ‘dat is een voordeel. De teleurstellingen die zeker niet zullen

uitblijven, zullen u niet uit het veld slaan.’

‘Niet zo lang ook don Salustiano hoop heeft,’ zei ik, en hij knikte zijn goedkeuring

bij die woorden.

Kort daarop ging weer de deur voorzichtig open, op een kier. Professor Amaral

riep: ‘Kom maar binnen,’ en een kleine, wat gezette man, in keurig donkerblauw

costuum trad heel parmantig in de kamer. Ik had werkelijk een paar seconden nodig,

voor ik hem herkende, zozeer had zijn uiterlijk zijn strak, gebruind gezicht veranderd.

Tussen toen en nu, - ach, welk een afstand...

‘Ha, Alberto!’

‘Don Salustiano!’

Op de Mexicaanse wijze sloegen wij, in halve omhelzing, elkaar op de rug, met

kleine klopjes die elk vreugde, ontroering, hartelijkheid beduidden. Van mijn kant

tenminste, en van de zijne zeker ook, al was zijn blik, zijn kop met gladgekamde

haren, zijn postuur, verborgen in colbert met boord en das, mij ietwat vreemd.

‘Het spijt me, dat ik je zo'n overlast bezorgd heb,’ was de eerste volzin die hij zei,

en iets verlegens sprak uit heel zijn vroeger toch zo fiere, zelfbewuste houding.

‘Maar daar is geen sprake van! Het was toch overeengekomen!’ riep ik uit.

‘In de nood leert men zijn vrienden kennen,’ zei hij simpel en schoof aan de tafel

bij. Professor Amaral schonk hem een glas in en hij dronk mij toe: ‘Welkom in

Mexico! Dat het je niet berouwen mag!’

‘Hij zal wel slagen,’ zei professor Amaral, terwijl hij mede aanstiet. En meteen

vroeg hij aan don Salustiano, op de toon van een vertrouweling: ‘Hoe was het

vandaag? Heb je iets bereikt?’

‘Alleen dat Albertito is gekomen. Maar dat is voldoende, zou ik denken.’

Het verkleinwoord voor mijn naam, dat don Salustiano voor de eerste maal sinds

ik hem kende, in zijn mond nam, drukte heel zijn vreugde en vriendschap uit. En het

ontroerde mij meer dan de langste welkomstspeech, de uitbundigste begroeting.

‘Het is hopeloos,’ vertelde hij. ‘Die schurken hier, die bende. Als ik elke morgen

niet met opzet mijn revolver wegsloot in mijn kast, zou ik al lang mijzelf vergeten

hebben met die kerels. Ambtenaren, bah, er is geen smeriger gespuis. Coyote's

-prairiehonden, jakhalzen - en wolven zijn het! Nauwelijks een behoorlijk schot waard.

En je moet zelf tijger zijn om deze schoeljes aan te kunnen.’

‘Juist,’ sprak Amaral. ‘Een tijger... of een slang. Slim en voorzichtig als een slang.

En daar jij evenmin als ik een tijger bent, rest ons niets anders.’

‘De adelaar van Mexico,’ bracht ik in het midden. ‘Zou die niet...’

‘Die adelaar is vleugellam,’ zei don Salustiano. ‘Uitgetrokken zijn zijn pennen.’

‘En geketend zit hij op de cactus der corruptie,’ vulde de ander aan. ‘Hij houdt de

slang nog vast, maar...’

‘Niet zo lang meer,’ zei don Salustiano, en trok met het onhandige gebaar van een

buitenman zijn das recht. ‘Maar laat ons geen tijd verliezen en zakelijk zijn. De

beschouwingen zullen wij overlaten aan geschiedschrijvers zoals jij, mijn beste

Amaral. Ik moet mijzelf tot handelen bepalen.’

Daarna begon hij mij op de oude toon die ik van hem gewoon was, in te lichten

hoe de zaken stonden. Een decreet dat jarenlang bestaan had, maar nooit toegepast

was, om de grote landerijen waarvan een gedeelte braak lag, onder kleine boeren,

indianen en peones, te verdelen, was men plotseling, met willekeur gaan toepassen.

Dat is: bij de ene wel en de andere niet. Het toppunt van de willekeur was echter,

dat men ongebruikt en braak ging noemen, wat niet was beploegd, beplant of in

cultuur gebracht. Bijvoorbeeld prairiegrond en grasland, ongeacht of deze grond

gebruikt werd voor enorme kudden vee, als die van zulk een groot-bedrijf, met zoveel

variatie, als de Rancho der Tien Mysteries. Braak is braak, zo redeneerde men in die

gevallen, waarin de eigenaar niet werd beschermd door zijn invloedrijke vrienden

in de stad, door machtige politici uit zijn omgeving of door schaamteloze omkoperij,

wat trouwens altijd samenging. Was integendeel zo'n landgoed eigendom van iemand

met veel vijanden, het voorwerp van de afgunst van een gouverneur of machtige,

dan werd de wet desnoods met overdrijving, met geweld van wapens, met de grootste

onrechtvaardigheden toegepast.

Het spreekt vanzelf dat de hacendado's die getroffen werden door zoiets, in opstand

kwamen. En wanneer in een bepaalde streek hun aantal sterk genoeg was, sloegen

zij de handen ineen, rebelleerden, en er volgde opstand, revolutie. Altijd waren er

ook wel politici, en wat nog meer betekende, een reeks van ontevreden generaals,

zij die niet tot de groep behoorden die toevallig aan de macht was, die profijt

verwachtten van een dergelijke omwenteling, en dus de zijde kozen van de

opstandelingen. Dikwijls was in de historie op die wijze al een andere regering en

een nieuwe macht in Mexico ontstaan. Maar even dikwijls ook was zulk een opstand,

of pronunciamiento zoals dat hier heette, jammerlijk mislukt. Doch hoe de strijd ook

uitviel, altijd was de wraak der winnenden verschrikkelijk en bleef het grondbezit

in handen van maar enkelen: de overwinnaars. De indianen en peones waren steeds,

hoe ook de revolutie afliep, kinderen van de rekening geweest, en slechts wanneer

verdeling van het land op grote schaal en algemeen, met veel credieten, voorlichting

en hulp voor de arme boer zou worden toegepast, kon het van nut zijn en rechtvaardig

heten. Tot zó lang was iedere verandering een domheid en een daad van willekeur.

Zo was het oordeel van don Salustiano vroeger geweest en luidde het ook nu. Hij