• No results found

Gelijktijdige verplichting tot informatie en raadplegingsprocessen waarborgen Indien de koppelingsclausule van art 11 lid 3 sub e WEOR ontbreekt zal het hoofdbestuur het

4. E UROPESE MEDEZEGGENSCHAP IN INTERNATIONALE CONCERNS

4.3 Versterken en uitbreiden van de Europese medezeggenschap bij internationale concerns?

4.3.4 Gelijktijdige verplichting tot informatie en raadplegingsprocessen waarborgen Indien de koppelingsclausule van art 11 lid 3 sub e WEOR ontbreekt zal het hoofdbestuur het

informatie- en raadplegingsproces zoveel mogelijk gelijktijdig plaats moeten laten vinden (art. 11 lid 8 WEOR). Het gelijktijdig starten van twee verschillende informatie- en raadplegingsprocessen is gecompliceerd.143 De VAAN beschrijft dat een begin van een oplossing in de waarborging van de rechten van de (C)OR bij gelijktijdige processen kan worden geboden. In de WEOR en de WOR kan worden bepaald dat zodra het Europese hoofdbestuur de EOR heeft geïnformeerd over grensoverschrijdende aangelegenheden die belangrijke gevolgen hebben voor de Nederlandse vestiging(en), een gelijktijdige informatieverplichting ontstaat ten aanzien van de (C)OR voor het hoofdbestuur. Dit zal een duidelijker inzicht geven voor het hoofdbestuur. Bovendien kan op deze manier art. 24 lid 1 WOR worden nagekomen door ondernemer. 144 Dit zou een versterking zijn van de medezeggenschapspositie op subholdingniveau, aangezien de subholding geen inzicht heeft in de informatie en besluitvorming op topholdingniveau ten aanzien van de Nederlandse ondernemingen. In paragraaf 2.3.2 is gekeken de reikwijdte van art. 24 lid 1 te vergroten door de leerstukken medeondernemerschap en toerekening. Dit zal echter een zwaardere toets zijn voor een verplichting tot informatieverschaffing dan via de weg van de WEOR. Bovendien

141 Laagland 2015, p. 2. 142 Laagland 2015, p. 5. 143 Verburg 2007, p. 390. 144 De Blécourt e.a. 2009, p. 42.

heeft de (C)OR de mogelijkheid toepassing van de WEOR af te dwingen in de beroepsprocedure van art. 26 WOR.145

4.4 Conclusie

De huidige Europese medezeggenschap vult de leemte op topholdingniveau bij internationale concerns niet geheel. Zo brengt de EOR wel een bepaalde mate van versterking voor de informatierechten ten aanzien van de subholding, maar kunnen de informatierechten worden ingeperkt door het hoofdbestuur. Het raadplegingsrecht van de EOR lijkt tot op heden meer op een recht tot overleg dan een recht tot invloed door het gebrek aan een beroepsrecht. Verder biedt de WEOR geen mogelijkheid de EOR vennootschappelijke medezeggenschap toe te kennen. Daar komt bij dat het voor hoofdbestuurder gecompliceerd zal zijn gelijktijdige informatie- en raadplegingsrechten tussen de EOR en de (C)OR te waarborgen bij het ontbreken van een koppelingsclausule. Met enkele wijzigingen in de WEOR en de WOR zoals het invoeren van een beroepsrecht en vennootschappelijke medezeggenschap in de WOER of een verplichting tot het gelijktijdig informeren van de EOR en de (C)OR in de WOR en WEOR, zouden deze leemtes grotendeels worden gevuld.

Op de volgende pagina is een grafisch overzicht te zien van alle besproken medezeggenschapsrechten in internationale concerns:

145 Holtzer 2014, p. 224.

C

ONCLUSIE

De onderzoeksvraag van deze scriptie luidde: ‘Hoe kan de medezeggenschapspositie van de (Europese) ondernemingsraad in internationale concerns worden versterkt?’. In deze scriptie is gekeken naar de knelpunten in de toepassing van medezeggenschapsrechten in internationale concerns en zijn verschillende mogelijkheden besproken om de positie van de (Europese) ondernemingsraad te versterken in internationale concerns. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen medezeggenschap op nationaal niveau in de vennootschappelijke medezeggenschap van Boek 2 BW en de ondernemingsrechtelijke medezeggenschap in de WOR. Op Europees niveau is gekeken naar de mogelijkheden tot versterking van de medezeggenschapspositie in de WEOR.

Medezeggenschap in WOR in internationale concerns

In Nederlandse- en buitenlandse internationale concerns wordt zeggenschap uitgeoefend op een hoger niveau dan medezeggenschap plaatsvindt. De medezeggenschapsrechten die voortvloeien uit de WOR zijn niet van toepassing op de buitenlandse topholdings door het territorialiteitsbeginsel. Nederlandse topholdings vallen ook buiten de werking van de WOR doordat zij gebruik maken van de Nederlandconstructie. Bovendien heeft de COR gebrek aan legitimiteit om op topholding niveau medezeggenschap uit te oefenen, aangezien buitenlandse werknemers niet worden vertegenwoordigd in het medezeggenschapsorgaan. Hierdoor ontstaat een leemte in de medezeggenschapspositie van de (C)OR op de topholdingniveau. Om de reikwijdte van wezenlijke invloed bij het adviesrecht van de (C)OR op subholdingniveau te vergroten tot het niveau van daadwerkelijke zeggenschap, zou het advies- en overlegrecht kunnen worden versterkt door de leerstukken medeondernemerschap en toerekening te codificeren en de buitenlandclausule af te schaffen. Het informatiegebrek van COR bij de subholding zou kunnen worden gecompenseerd door in de WOR vast te leggen dat de topholding zorg dient te dragen voor het nakomen van de verplichtingen van de ondernemer (subholding). Hierbij zou een zwaartepunttoets kunnen worden gehanteerd bij toepassing van deze informatieverplichting voor Nederlandse internationale concerns.

Tenslotte is de COR in de uitoefening van de medezeggenschapsrechten in de WOR een belangrijk orgaan in een concernverhouding door de exclusieve bevoegdheid ten aanzien van aangelegenheden van gemeenschappelijk belang. De rechten van de OR van een

dochteronderneming kunnen in gedrang komen indien de COR niet evenwichtig is samengesteld. Tot op heden is de samenstelling van de COR slechts onderhevig aan de rechterlijke toets. Dit leidt tot verschillende uitspraken. Een voor de hand liggende oplossing zou zijn richtlijnen op te stellen voor een getalsmatige representatieve samenstelling van de COR.

Vennootschappelijke medezeggenschap in internationale concerns

Het structuurregime is niet van toepassing op topholding niveau bij buitenlandse internationale concerns door de beperkte territoriale werking van de Nederlandse wet. Nederlandse internationale topholdings, waarvan de meerderheid van de werknemers in het buitenland werkzaam is, worden tevens ontzien van het structuurregime aangezien zij worden vrijgesteld van het structuurregime. Dit is een knelpunt in de toepassing van vennootschappelijke medezeggenschapsrechten aangezien op het hoogste niveau van zeggenschap, waar het centrale beleid wordt gevormd, geen (indirecte) medezeggenschap plaatsvindt. Mogelijkheid tot versterking van het structuurregime zou daarom het afschaffen van de vrijstellingsregeling voor internationale (Nederlandse) topholdings kunnen zijn. Vervolgens zouden internationale topholdings verplicht zijn het verzwakte structuurregime in te stellen. De Nederlandse internationale concerns worden echter alleen gebonden door deze maatregel. Verder is geconstateerd dat bij internationale concerns vaak gebruik maken van de Nederlandconstructie. Op subholdingniveau wordt het verzwakte structuurregime toegepast waardoor dochtervennootschappen hiervan worden vrijgesteld. De Nederlandconstructie kan worden ontmanteld indien de vrijstellingsregeling voor dochtervennootschappen wordt afgeschaft indien de internationale topholding reeds is vrijgesteld.

In concernverhouding bestaat het risico dat de subholding te veel wordt gekleurd door het concernbelang in plaats van het vennootschappelijke belang. Dit brengt de invloed en rol van de RvC bij structuurvennootschappen in gevaar. Mogelijkheden tot versterking van het structuurregime zouden kunnen zijn aan het goedkeuringsrecht van de RvC externe werking toe te kennen en duidelijkere richtlijnen op te stellen wat betreft de aanwijzing van concernfunctionarissen in de RvC bij structuurvennootschappen.

Naast het feit dat het spreekrecht territoriaal is begrensd, is geconstateerd dat het spreekrecht als vennootschappelijk medezeggenschapsrecht van geringe betekenis is bij (internationale) concerns. Het spreekrecht zou kunnen worden versterkt indien de toepassing van het

spreekrecht wordt uitgebreid tot de B.V. Voor de toepassing van de toerekeningsregeling zou naast de zwaartepunttoets dienen worden gekeken naar de betrokkenheid van de dochtervennootschap per besluit. Tenslotte zou de AV een motiveringsverplichting op kunnen worden gelegd op het moment dat hij van het standpunt van de (C)OR afwijkt.

Europese medezeggenschap in internationale concerns

Ondanks de verschillende mogelijkheden in versterking van in de Nederlandse wet blijven deze oplossingen begrensd door het territorialiteits- en legitimiteitsbeginsel. De leemte op topholdingniveau zal daardoor voor een groot deel onaangetast blijven bij zowel Nederlands als buitenlandse internationale concerns. In het laatste hoofdstuk is geconcludeerd dat de Europese medezeggenschapsrechten tot op zekere hoogte de leemte in de medezeggenschapspositie op topholdingniveau zou kunnen compenseren door middel van het contractmodel van de WEOR. Vaak zal het niveau van medezeggenschap echter niet te vergelijken zijn met de Nederlandse medezeggenschapsrechten. Het raadplegingsrecht van de EOR zou kunnen worden versterkt indien de EOR een beroepsrecht zou worden toegekend vergelijkbaar met art. 26 WOR. Verder biedt de WEOR tot op heden geen grondslag om de EOR vennootschappelijke medezeggenschapsrechten toe te kennen. Een uitbreiding en versterking van de Europese medezeggenschapspositie zou daarom kunnen worden gerealiseerd indien een de WOR minimumvereiste voor Europese vennootschappelijke medezeggenschap aanbiedt. Tenslotte kunnen de gelijktijdige informatie- en raadplegingsprocessen van de EOR en (C)OR zorgen voor een gecompliceerde toepassing van de medezeggenschapsrechten voor het hoofdbestuur. De rechten van de (C)OR zouden beter kunnen worden gewaarborgd indien in de WEOR en WOR een verplichting zou creëren voor het hoofdbestuur om de (C)OR gelijktijdig met de EOR te informeren over maatregelen gericht op de Nederlandse onderneming.

In totaal zijn 14 arrangementen gevonden waardoor de medezeggenschapspositie van de ondernemingsraad kan worden versterkt in internationale concerns. Het zou onrealistisch zijn te beargumenteren dat al de mogelijkheden tot versterking zullen worden geïmplementeerd door de wetgever. Het aantal oplossingen geeft echter weer dat de huidige leemte in de medezeggenschapspositie bij internationale concerns aan versterking toe is in vergaande of minder vergaande mate. In sommige gevallen zijn oplossingen gevonden die niet slechts bruikbaar zijn voor internationale concerns maar tevens gericht zijn op de toepassing van medezeggenschap in Nederlandse concerns.

De medezeggenschapspositie in internationale concerns blijft een aandachtspunt, mede in het licht van de huidige ontwikkelingen. Vanuit de literatuur komt er een steeds duidelijker geluid dat de (medezeggenschaps)positie van werknemers in internationale concerns versterkt moet worden.146 Het zou goed zijn als deze zorgen door de Nederlandse en Europese wetgever onderkent worden en zij in dit kader een volgende stap zullen maken.

146

Zie onder andere de verschillende dissertaties van Verburg 2007, Zaal 2014, Holtzer 2014 en verwacht Meyer 2017.

L

ITERATUUR