• No results found

Geldelijk beheer. (*)

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0154 2727 (pagina 93-135)

VERSLAG het beheer van Nederlandsen Indie en van den staat waarin het zich bevindt, over het jaar 1854

L. Geldelijk beheer. (*)

I . ALGEMEEN BEHEER.

In de eerste plaats verdient hier vermelding het tot stand komen, ten gevolge van een Koninklijk besluit van 4 November 1854, n°. 4 0 , van eene vijfde directie van algemeen burgerlijk bestuur. In het vorig Verslag (pag. 98) is reeds aange-toond, dat het Indisch bestuur destijds, onder nadere goedkeuring des Konin^s, er toe was overgegaan, den directeur der producten en civile magazijnen te ont-heffen van de intendentie over 's landsgebouwen en werken, niet staande onder militair beheer, en die intendentie op te dragen aan eenen chef, regtstreeks on-dergeschikt aan den Gouverneur-Generaal. Deze tijdelijke maatregel werd in 1854 goedgekeurd, en bij het aangehaald Koninklijk besluit {Indisch Staatsblad van dat jaar n°. 100) werd in art. 1 (overeenkomstig de Indische voorstellen) bepaald, dat tot uitoefening van het bestuur en toezigt over den waterstaat en 's lands burger-lijke openbare werken in Nederlandseh Indie, niet staande onder militair beheer, ter hoofdplaats Batavia wordt opgerigt een Bureau van openbare werken, aan het hoofd waarvan wordt geplaatst een chef, met den rang van inspecteur van den waterstaat en den titel van „Directeur der openbare werken."

( ) Dit tot dusver in de verslagen gebruikt opschrift, ontleend aan den werkkring der Generale Directie van Finantien (over welken zie het Verslag van 1S49, bladz. 109 en 110), is behouden, daar de Generale Directie dit jaar nog in wezen bleef. Hare intrekking had eerst in het volgende jaar plaats, krachtens een Koninklijk besluit van 6 Pebruarii 1855 (Indisch Staatsblad n°. 23.)

Bij art. 2 van dat besluit is het corps van den waterstaat in Nederlandsen Indie vastgesteld als volgt:

een inspecteur, op een jaarlijksch tractement van . . . een hoofdingenieur, „ „ „ „ „ . . . drie ingenieurs der ]ste klasse, ieder op een jaarlijksch tractement \ zes „ „ 2de „ „ ,. „

tien „ „ 3de „ „ „ „

veertien adspirant-ingenieiirs, ;, „ ,, „ „ zes opzigters der 1ste klasse, „ „ „ „ „ tien „ „ 2de „ „ „ „ „

zestien „ „ 3de „ „ „ „ „ „ vijftien élève-opzigters, „ „ „ „ ., een hoofdcommies, ,, „ ,, ., een eerste commies „ „ „ „ een tweede „ „ „ „ „ drie derde commiesen ,, „ „ „ „ voor Europesche en inlandsche mandoors, 's j a a r s . . . .

„ klerken, 's jaars

„ bedienden „ . . . ^

„ schrijfbehoeften „

„ reis- en verblijfkosten voor de ingenieurs en opzigters

ƒ 18,000.00 12,000.00

0,000.00 6,000.00 3,900.00 3,000.00 2,100.00 1,620.00 1,080.00 600.00 5,400.00 3,600.00 2,640.00 1,800.00 5,000.00 15,600.00 1,860.00 5,580.00 14,8 i 0.00 Ingevolge art. 3 wordt bij het IVde hoofdstuk der begrooting van uitgaven van Nederlandsch Indie (gebouwen en waterstaat, personeel) als vaste post uitgetrokken eene som van ƒ 289,000.

Art. 4 en volgg. regelen nader de positie der waterstaats-ambtenaren en hunne benoeming en uitrusting uit Nederland.

Uit de toelichtingen, welke bij de Indische voorstellen waren gevoegd, bleek, dat door het aannemen dezer organisatie werkelijk ƒ 37,500 's jaars meer dan tot dusver zal worden uitgegeven. Deze som scheen, bij de toenemende belangrijkheid van dien tak van dienst, en bij de gunstige uitkomsten die een beter beheer, ook uit een finantieel oogpunt, kan doen verwachten, geen overwegend punt van be-zwaar te kunnen uitmaken.

Het personeel voor de directie der cultures heeft eenige wijziging en vermeer-dering ondergaan. Op de dringende vertoogen van den directeur is namelijk, bij besluit van 4 Augustus 1854, n°. 1, dat personeel gesteld op éénen hoofd-commies, twee 1ste commiesen, twee 2de commiesen, twee 3de commiesen, be-nevens / 3 6 0 'smaands voor klerken en oppassers. De hieruit voortgevloeide meerdere uitgaaf van / 6 0 0 'smaands is gevonden door de bepaling,-dat het hoogste tractement van de inspecteurs der cultures voortaan zal bedragen ƒ 1000 's maands, welke bepaling eene bezuining tot een gelijk bedrag ten gevolge heeft.

Tevens is buiten werking gesteld de magtiging, verleend bij besluit van 10 No-vember 1846, n°. 1, om bij de directie der cultures eenen ambtenaar van de lan-delijke inkomsten en cultures te detacheren.

Over de in het vorig Verslag (pag. 98) vermelde commissie tot het doen van een onderzoek omtrent de suikercultuur, zal onder die rubriek, hoofdstuk „ Nij-verheid" worden gehandeld.

Onder de beschikkingen, leidende tot bespoediging en vereenvoudiging der dienst, is in het vorig Verslag, te dezer plaatse (bladz. 97), onder n°. 2, genoemd het besluit van 2 Maart, 1853, n°. 1, betreffende het belasten van een solide com- • missiehuis te Batavia met de inkoopen, voor welke het in 's lands belang wordt

geacht geene uitbestedingen te houden. Zie hieromtrent thans de afdeeling „ Voor-ziening in de materiele behoeften van het helieer"

I I . MUNTWEZEN. — JAVASCHE BANK,

Bij publicatie van 21 Augustus 1854, opgenomen in hét Indisch Staatsblad onder n°. 62, werden afgekondigd: de wet van 1 Mei 1854 {Nederlandsch Staatsblad n°. 75) tot regeling van het muntwezen in Nederlandsch Indie; het Koninklijk besluit van 24 Mei 1854, n°. 1, krachtens hetwelk die wet in werking is getreden op den Isten September van dat jaar, en de verder daarmede in verband staande wetten en besluiten. Over de maatregelen tot uitvoering der muntwet zal, na de afzon-derlijke verslagen die daarvan jaarlijks geschieden, hier niet behoeven te worden gehandeld. Daar, in gevolge art, 14 der aangehaalde wet, alle thans in Neder-landsch Indie wettig omloopende betaalmiddelen voorloopig op den bestaanden voet gangbaar blijven, kwam in de betaalmiddelen zelve gedurende dit jaar nog geene verandering, met uitzondering van de demonetisatie der gouden stukken van tien en vijf gulden, welke reeds vóór de bekendwording der wet plaats vond, ten ge-volge van eene publicatie van 17 Mei 1854 {Staatsblad n°. 38).

Ten vervolge op het Verslag van 1853 kan overigens ten aanzien van de betaal-middelen het onderstaande worden medegedeeld.

Even als in dat jaar, heeft het recepissen-stelsel ook in 1854, met uitzondering van eenige bezittingen buiten Java, geene bezwaren van belang opleverd. Die be-zwaren bestonden in de bedoelde buitenbezittingen (Celebes, Borneo en Palembang) in de omstandigheid, dat aldaar in de binnenlanden, even als ook op meer andere plaatsen in den Indischen Archipel, bij eenigzins belangrijke betalingen, voortdu-rend nog moest gebruik gemaakt worden van hard zilver. Naar mate intusschen, bij den voor Indie gunstigen maar voor Nederland ungünstigen stand van den wis-selkoers, meer zilvergeld tot dekking van het gewone jaarlijksch tekort der Indische administratie van hier werd uitgezonden, leverde die omstandigheid minder ODgerief op.

Van de in het vorig Verslag bijzonderlijk vermelde moeijelijkheden, welke te Makassar werden ondervonden, ten gevolge van het verbod tegen den invoer van kopergeld op Java, iverd bij het Indisch bestuur niets meer vernomen.

Omtrent elk der betaalmiddelen afzonderlijk wordt het volgende medegedeeld, behoudens het later te vermelden in de volgende afdeeling „ Staat der kassen."

Recepissen.

Het geldelijk bedrag der onder ultimo December 1853 aangemaakte recepissen, welke in omloop en voorradig waren, en dus ongerekend de vernietigde recepissen', bedroeg blijkens het vorig Verslag eene som van ƒ 32,499,885

Gedurende het jaar 1854 zijn geene recepissen aangemaakt; maar

daarentegen aan versletene en vervalschte vernietigd 956,600

zoodat, volgens deze berekening het bedrag der gecreëerde

rece-pissen kon gesteld worden op 31,543,285

Van dit bedrag was toen in omloop eene som van / 24,300,000

en onder ultimo December 1854 26,600,000

De emissie was dus gedurende 1854 vermeerderd met. . . . f 2,300,000

Deze vermeerdering had plaats gevonden in January 1854, met / 200,000 in February 1854, met • • ' 800,000

in Maart 1854, met 1,000,000 en krachtens een besluit van 17 Maart, n°. 1, met 300,000

Te zamen als boven . . ƒ 2,300,000

Bij dit besluit was, om in dringende behoefte aan dat betaalmiddel te voorzien, magtiging verleend om een millioen gulden aan nieuwe recepissen uit te geven tegen depot van zilver. Ingevolge de dezerzijds bij de toezending der muntwet gegevene voorschriften, werd die magtiging echter, voor zoover daarvan nog geen gebruik was gemaakt, wederom ingetrokken, en tevens aangeteekend, dat geene nieuwe recepissen meer mogen worden uitgegeven tegen depot van zilveren specie.

Voor de onder ultimo December 1854 in wandeling gebragte . ƒ 26,000,000

aan recepissen was op dat tijdstip gedeponeerd:

aan zilver / 13,516,911

„ koper 10,822,738

„ recepissen 336,501 / 24,676,150

of . . 1,923,850

mindere dan de bovenbedoelde som van f 26,600,000

Deze minderheid was een gevolg, in de eerste plaats, van de verzending naar Nederland van kopergeld, tot alliage van fijn zilver, tot een bedrag van ƒ 21,000

en tot aanmunting van het nieuwe kopergeld, ten bedrage van. 1,539,400 en voorts van bevolene, doch onder ultimo 1854 nog niet

be-werkstelligde mutatien bij sommige depots, ad 363,450 Als boven . . ƒ 1,923,850

Van de onder ultimo 1854 uitgegevene som aan recepissen van ƒ 26,600,000 bevonden zich toen in 's lands kassen . . . . ƒ 6,476,677

en in de depots u36,o01 6,813,178

Zoodat voor een bedrag van / 19,786.822 buiten 's lands kassen onder de gemeente in omloop was.

Kopergeld.

Blijkens het Verslag van 1853 was onder ultimo van dat jaar bij 's lands kassier aan duiten (de gulden berekend tegen 120 duiten) aanwezig.

afgezonderd voor recepissen / 15,543,636

in kas 4>4 9 0>7 6 3

ƒ 20,034,399 Bij het einde van 1854 was afgezonderd. . . ƒ 10,822,738

in kas 5>3 1 6'4 6 5

16,139,203

en dus minder dan op ultimo 1853 • • / 3,895,196 Hiervan aftrekkende het bedrag, dat naar Nederland verzonden

• „j . . . 1,560,400

is, ad i ' '

blijft minder . . f. 2,334,796 welke som alzoo op dat tijdstip meer onder de gemeente in omloop was dan bij het einde van 1853. . » « u i v i

Het verschil in de cijfers van ultimo 1853 en van ultimo 1854 is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de omstandigheid, dat een aanzienlijk bedrag aan kopergeld uit de depots was geligt, tegen deponering van zilver, waartoe het Indisch bestuur o-emeend had, den Directeur-Generaal van Knantien, in geval van behoefte, de be-voegdheid te kunnen laten. Op het eind van het jaar werd daarom de aandacht van^het Indisch bestuur nader op dit punt gevestigd.

Gouden en zilveren munt.

Onder ultimo 1853 was aan gouden en zilveren munt in 's lands kassen aanwezig

een bedrag van / 3>0 9 2>5 6 9

en afgezonderd voor recepissen 8,113,029 ƒ 10,205,598

Bij het einde van 1854 was aan zilveren munt in 's lands kas-sen aanwezig eene som van • • ƒ 1,831,151 en afgezonderd voor recepissen • 13,516,911

- 15,348,062

of . . / 5,142,464 méér dan onder ultimo 1853. Bovendien kwam nog achtervolgens in Indie aan eene som van ƒ 10,000,000 aan stukken van 2% gulden, welke, bijzonderlijk bestemd zijnde tot uitvoering der muntwet, naar mate zij bij 's lands kas werd ontvangen, afzonderlijk is gedeponeerd.

1

Agio.

JP faJ^^Z,** JT \°U m 6 n' W j v e r w i s s e l i nS der onderstaande muntspe-cien, daarvoor ontvangen de daarneven gestelde hoeveelheid duiten, als:

te te te Batavia. Samarang. Soerabaija.

Voor den Nederlandschen gulden 120 123 125

„ een twee-en-een-halven-gulden-stuk . . 300 304 310

„ een drie-gulden-stuk 360 360 360

„ een gouden Willem 1200 1218 1200

" e e n h a l v e dito 6 0 0 609 600

„ een recepis van / 1 119 1 2 0 1 3 0

„ een gouden Spaanschen doublon . . . 5220 5280 4800

„ een Mexicaanschen dito 4800 4800 4800

» e e n gouden dukaat 720 800 840

„ een Spaanschen mat 355 370 350

„ een Mexicaansche dollar 342 355

„ eene sicca-ropy ^20

„ een vijf-franc-stuk 250 245

Daar uit de vroegere percentsgewijze opgaven van verlies of winst bij onderlinge verwisseling van gouden, zilveren en koperen munt en recepissen, zoo als zii ffi stelijk in het vorig Verslag werden medegedeeld, niet blijkt welke soort van sou-den of ziïveren munt daarbij tot grondslag heeft gestrekt, is eene vergelijke dier opgaven met de thans gegevene niet wel mogelijk? o™)™* ™*

Wisselkoers.

De koers waartegen het Indisch bestuur zijne wissels op het Departement van T T n T Z j) p, Zef l m B"n d e n n a dagteekening afgaf was: in Maart 103 pet., dat is ƒ 103 Nederlandsch courant voor ƒ 100 recepissen, in April 100 en 103 in Mei

* L TJ „ , ' •m-nJ u l l j ,t 0 t e n m e t S ePt e mber 104, in October 104 en'lOS, in o ï e r V J j l n,D e 0rb e r ™ P^:. D e hoeveelheid der afgegeven wissels wórdt onder Staat der kassen vermeld. Bij een besluit van 4 October werd ingetrokken het m het yong Verslag te dezer plaatse vermeld besluit van 30 Junij 1853 vol-gens netwelk de aanvragen om gonvernements-wissels telkens aan den Gouverneur-generaal moeten worden onderworpen. Thans werd aan den Directeur-Generaal van iinantien magtigmg verleend om onmiddellijk op die aanvragen te beschikken.

Javasche Bank.

Omtrent de verrigtingen der Javasche Bank gedurende haar boekjaar 185V, het A ™ S ? ' I «K -en A-a}6t teV, a ]Se m e e n e vergadering van deelhebbers op den 19den April 1855 ingediende verslag de volgende opgaven ontleend.

Voordeelen.

Escompto's f 158,657.86

Beleeningen . . 39,289.52 Deposito's crediten enz 3,257.74 Buitengewone beleeningen 6,840.00 Provisien voor onderscheidene commissien 22,087.17

Pakhuishuur (zuiver) . . 5,268.75

Agio met specie 5,089.22 Eenten op het reservefonds 19,813.76

Onverdeelde winst van vroegere jaren 28.47

Totaal voordeelen . . ƒ 260,332.49

Lasten.

Vaste onkosten aan personeel der Bank . . . ƒ 49,926.00 Wisselvallige inkomsten der Bank en agentschappen 2 2,3 9 7.61 Gratificatien aan de Nederlandsche

Handelmaat-schappij , voor het bijhouden der registers van

bankactien in Nederland 600.00 Afschrijving op gebouwen en meubilair . . . 1,077.67

Afschrijving op hopelooze schulden 178.00

Totaal uitgaven . . 74,179.28

Het voordeelig saldo bedroeg alzoo . . ƒ 186,153.21 Hiervan moest echter nog worden afgetrokken eene gratificatie

verleend aan de weduwe van den secretaris der Bank C.Lingemaw 2,000.00

Zoodat de behaalde voordeelen werkelijk hebben bedragen . . ƒ 184,153.21

Volgens art. 73 van het octrooi moest een derde van^deze winst of ƒ 61,384.40 strekken tot zamenstelling van het reservefonds, hetwelk bij de

sluiting van het 26ste boekjaar een saldo aanwees van . . . . 341,892.19 en dus nu gebragt werd op ƒ 403,276.59 terwijl de overige twee derde gedeelten, ten bedrage van ƒ 122,768.81, na aftrek, om in geene breuken te vervallen, van ƒ 768.81, welke op het volgende boekjaar zijn overgeschreven, aan de deelhebbers in de Bank zijn uitbetaald met ƒ 30.50 per actie, of &ym pet.

De staat van de Bank op dat tijdstip (31 Maart 1855) was als volgt:

Bebet.

Aan gebouwen en meubilair

„ specie in de kassen .

„ recepissen . . . .

„ beleeningen en voor-schotten op specie .

„ acceptatien in porte-fueille

„ diverse debiteuren

Totaal .

ƒ 83,700.00 2,386,117.30 1,794,425.34 385,047.37 2,348,364.19 547,269.79

ƒ 7,443,923.99

Credit.

Per kapitaal. . . ..

reservefonds winst en verlies 1S5% onverdeeld . . . bankbiljetten in om loop

onafgehaalde dividen den

diverse crediteuren Totaal .

/2,000,000.00 341,892.19 186,153.21 4,455,550.00 12,420.25 447,908.34 /7,443,923.99

Onder de maatregelen, welke genomen zijn tot voorbereiding van de uitvoering der muntwet, behoorde, blijkens het afzonderlijk verslag daarvan, voor zooveel het jaar 1854 aangaat bij brief van 12 Februari] 1855 ingediend, de aanbeveling aan

den Gouverneur-Generaal, om zorg te dragen dat de Bank de uitgifte harer bil-jetten niet uitbreidde zoolang niet een aanzienlijk bedrag recepissen zou zijn inge-trokken. Toen de Gouverneur-Generaal, naar aanleiding hiervan, bij een besluit van 27 October aan de Bank eene uitnoodiging rigtte, om de laatst door haar bekend gemaakte uitgifte van bankbiljetten in geen geval verder uit te breiden zonder nader overleg met den Gouverneur-Generaal, door tusschenkomst van den Directeur-Generaal van Knantien, bedroeg die uitgifte iets meer dan ƒ 5,200,000.

Blijkens de bovenstaande opgave was op ultimo Maart 1855 slechts in omloop / 4,455,550.

In de escompto's had een aanzienlijke achteruitgang plaats, daar geëscompteerd was in de eerste 9 maanden van het boekjaar 1852/53 voor . . ƒ 4,086,923.00

1853/54 1854/55

3,261,685.00 1,963,795.00 Buiten de Bank werd echter in 1854 veel geëscompteerd, daar gedurende 9 maanden van het boekjaar 1854/55 door verschillende maatschappijen en personen te Batavia aan .acceptatien ter ineassering werd gezonden voor een beloop van ƒ 1,114,748; een cijfer hetwelk de directie hoogstens op een derde schatte van hetgeen buiten de Bank geëscompteerd werd. De directie bragt daarom hare rente op particuliere escompto's te Batavia van 7% op 6 pet. terug, in de hoop van hierdoor een grooter gedeelte daarvan tot zich te trekken. Die vermindering van renten had bij het einde van het boekjaar nog niet lang genoeg gewerkt om daar-van reeds toen de uitkomst te kunnen opgeven.

III. STAAT DEK KASSEN IN INDIE.

In 's lands kassen (buiten de depots) was op het eind van elk quartaal, met in-begrip van de gelden onderweg, aanwezig:

_ 4 * »

Ultimo Maart 1854.

Op Java en Madura. .

„ de buitenbezittingen Totaal . . Ultimo Junij 1854.

Op Java en Madura. .

„ de buitenbezittingen Totaal . . Ultimo September 1854.

Op Java en Madura. .

„ de buitenbezittingen Totaal . .

Ultimo December 1854.

Op Java en Madura. .

„ de buitenbezittingen.

Totaal. .

Blijkens het vorig Verslag was op ultimo December 1853 aanwezig:

Op Java en Madura. .

„ de buitenbezittingen.

Totaal op uit. Dec. 1853 Op ultimo Dec. 1854,

als vroeger . . . .

De indische kas werd gedurende 1854 aangevuld als volgt:

door wissels van den Gouverneur-Generaal op den Minister van Koloniën tot een bedrag van ƒ 4,569,621 Nederlandsen courant, waarvoor, ten gevolge vanden onder het hoofd „Muntwezen" hierboven opgegeven stand van den wisselkoers, slechts werd verkregen ƒ 4,424,897

door wissels aan de orde van den Gouverneur-Generaal, getrok-ken door de Nederlandsche Handelmaatschappij op hare Eactorie

te Batavia, tot een bedrag van (*) 3,500,000 door twee particuliere wissels op een huis te Batavia, afgegeven

tot een bedrag van. 300,000 door deze wissels en die der Nederlandsche Handelmaatschappij

was in Nederland een koers van 103 per cent te goed gedaan;

door uit Nederland gezonden specie, waarvan ƒ 3,900,000 be-stemd voor de dienst van 1853 en / 3,200,000 bebe-stemd voor de

dienst van 1854, gezamenlijk tot een bedrag van 7,100.000 Te zamen . . ƒ 15,324,897

De gunstige stand der kas, hoofdzakelijk het gevolg van de ruime wisseltrek-king in de laatste maanden van het jaar, heeft het mogelijk gemaakt, de nog loo-pende beleeningen bij de Javasche Bank, tot een gezamenlijk bedrag van/1,180,000 geheel af te lossen, en zulks niettegenstaande de buitengewone uitgaven, welke de expeditie in de Wester-afdeeling van Borneo na zich heeft gesleept, en de vele aanvragen om fondsen, welke door den goed geslaagden oogst der producten, en vooral der koffij, van nagenoeg alle autoriteiten waren ontvangen. In Januarij 1854 is ook de laatste der 1852 uitgegeven promessen ingewisseld.

I V . ALGEMEENE BOEKEN.

In het begin der maand September zijn afgesloten de algemeene boeken van Nederlandsch Indie over 1852.

V . BEGEOOTING.

Ten opzigte van dit onderwerp wordt in de eerste plaats verwezen naar de bij-lagen litt. D tot O, aantoonende:

Lit. D. de raming der ontvangsten en uitgaven van de Indische administratie over 1854, in Indie;

„ E. idem in Nederland;

„ F. de (werkelijke) ontvangsten en uitgaven der Indische administratie in Indie over 1854;

„ G. idem in Nederland.

Tevens wordt bijgevoegd : onder lit. H de raming der ontvangsten en uitgaven van de Indische administratie over 1855, in Indie, en onder lit. I idem in Nederland.

Eindelijk volgt hieronder een overzigt van de finantiele uitkomsten, die elk der buitenbezittingen volgens de algemeene boeken heeft opgeleverd in de jaren 1839—1852.

(*) In 1853 had de Factoric op de gebruikelijke wijze in's lands kas te Batavia gestort ƒ 4,000,000 niet /400,000, zoo als in het vorig Verslag, ten gevolge van eene schrijf- of drukfout, voorkomt.

GOUVERNEMENT DER WESTKUST VAN SUMATRA.

LAMPONGS.

JtlOUW.

BANKA MET BLITON.

Jaren.

SAMBAS.

ZUID- EN OOSTEK-AFDEELING.

Nadeelig verschil. ƒ 256,631 / 256,631

MENADO.

Voord eelig vers.

!

OVERIG GEDEELTE VAN CELEBES EN SUMBAWA.

1839 Nadeelig verschil. f 3,740,074 ƒ 3,740,074

TERN ATE.

AMBOINA EN ONDERHOORIGHEDEN.

Jaren.

BANDA EN ONDEBHOORIGHBDEN.

Jaren.

1839 1840 1841 1842 1843 1844 1845 1846 1847 1848 1849 1850 1851 1852

Totaal.

Voordeelig vers.

Baten.

ƒ 685,304 552,286 787,383 21,660 22,552 1,162,786 1,182,944 733,539 1,087,401 17,665 1,115,623

36,8n4 31,691 652,754 ƒ 8,090,442

ƒ 4,7ï

Lasten.

ƒ 157,208 165,583 154,768 168,049 173,676 173,738 176,165 129,893 201,406 1,069,919 190,741 162,544 171,493 202,560 ƒ 3,297,743 )2,699

Verschil.

Voordeelig.

ƒ 528,096 386,703 632,615

S )

989,048 1,006,779 603,646 885,995

J î

924,882

ï>

450,194 ƒ 6,407,958

Nadeelig.

»

ƒ 146,389 151,124

3 Ï Î J 3 »

J î

1,052,254

3 Ï

125,690 139,802

i )

ƒ 1,615,259 ƒ 4,792,699

RECAPITULATIE.

1839—1852.

N A A M

B U I T E N B E Z I T T I N G .

1 Gouvernement der à l Westkust . . . lg j Zuid- en

Ooster-af-\ deeling . . . .

V 1

,2 { Overig gedeelte van O ' Sumbawa . . . Jg j Amboina en

onder-•* / hoorigheden . . 3 f Banda en

onderhaa-lt righeden. . . .

Over het jaar 1853 waren de boeken, bij de opmaking van dit overzigt, nog niet afgesloten.

V I . BRONNEN VAN INKOMSTEN.

De opbrengst der onderscheidene bronnen van inkomsten blijkt uit de bijlagen litt. F en G van dit Verslag. Met uitzondering van eenige weinige, zal men zich dus, even als vroeger, hier bepalen tot het vermelden der verdere bijzonderheden op de bronnen van inkomsten betrekking hebbende.

§ 1. Verpachte belastingen, en monopolien.

Blijkens het Verslag over 1853 zijn in dat jaar voor Java en Madura vastgesteld een nieuw Reglement voor de verpachting van 's lands middelen in het algemeen (Staatsblad n°. 86) en een nieuw Reglement voor de opiumpacht (Staatsblad n°. 87), beide ingaande met den lsten Januarij 1854; en bij publicatie van 16 October 1853 (Staatsblad nis. 88 en 89) waren voorts vastgesteld de voorwaarden voor den afstand dier middelen in 1854. Het getal verkoopplaatsen voor opium op Java en Madura is, krachtens art. 2 van het reglement in Staatsblad van 1847, n°. 42, door den directeur der middelen en domeinen voor 1854 gesteld op 2331, of 53 minder dan voor 1853. De pachtvoorwaarden voor de bezittingen buiten Java en Madura bleven voor 1854 onveranderd.

De gewone middelen hebben in dit jaar opgebragt:

op Java en Madura ƒ 1,889,389:00

op de buitenbezittingen 345,632:36 ƒ 2,235,020:36

Over 1853 was de opbrengst 2,310,912:60 dus minder over 1854 . . ƒ 75,892:24

Be opiumpacM heeft over 1854 opgebragt, op Java en Madura:

aan pachtschat ƒ 2,151,072:00

aan opium 41,280 katties, à ƒ 100 de katti 4,128,000:00 Bovendien zijn in 1854 nog verstrekt aan sieram 7380 katties,

à / 25 de katti 184,500:00 maakt . . ƒ 6,463.572:00

op de buitenbezittingen . . . . , 638.440:00 Totaal . . ƒ 7,102,012:00

De opbrengst over 1853 bedroeg op Java en

Madura aan pachtschat / 1,697,340:00 40,860 katties, à ƒ 100 de katti. . . . 4,086,000:00

7,085% „ „ 25 „ „ . . . . 177,137:60

op de buitenbezittingen 637,070:00 maakt . . . f 6,597,547:60 dus meer over 1854 / 504,564:60 Om tot eene j uiste vergelijking te komen, moet hiervan evenwel

worden afgetrokken de inkoopprijs van 714% katti amfioen, in

1854 meer dan in 1853 verstrekt, bedragende p. m 10,717:36 zoodat het zuiver voordeelig verschil blijft . . ƒ 493,747:24

Nieuwe beschikkingen ten aanzien der verpachtingen voor het vervolg of der daaraan onderworpen artikelen waren de volgende :

1°. de publicatie van 8 October 1854 (Staatsblad n°. 75), waarbij is afgekondigd een algemeen Reglement voor de verpachting van 's lands middelen op de Nederlandsch-Indische bezittingen buiten Java en Madura;

2°. de publicatie van 22 September 1854 (Staatsblad n°. 70), inhoudende een Reglement voor de opiumpacht in de benedenlanden ter Westkust van Sumatra;

3°. de publicatie van 21 December 1854 (Staatsblad n°. 94), waarbij na verkre-gen magtiging des Konings, is opgeheven het verbod teverkre-gen den invoer van opium

3°. de publicatie van 21 December 1854 (Staatsblad n°. 94), waarbij na verkre-gen magtiging des Konings, is opgeheven het verbod teverkre-gen den invoer van opium

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0154 2727 (pagina 93-135)