6. BIT stap 2: Begrijp de context
6.2 Inzicht in gedrag en motivatie doelgroepen
6.2.1 Studenten/scholieren
Uit divers onderzoek en ervaringen blijkt dat het mobiliteitsgedrag van studenten -‐ en dus hun bevattelijkheid voor bepaalde spitsmijd-‐maatregelen -‐ niet zo zeer bepaald wordt door het type onderwijs dat zij volgen als wel door:
• Leeftijd36
Volgen met name voortgezet onderwijs = VMBO/MAVO/HAVO/VWO en MBO (BOL/BBL)
Volgen vooral MBO (BOL/BBL) en hoger onderwijs = HBO/WO
Geen OV-‐studentenkaart (BOL vanaf uiterlijk
1-‐1-‐17 wel) Wel OV-‐studentenkaart (BBL niet)
Mogen geen auto rijden Mogen wel auto rijden Wonen meestal thuis en gaan naar een
school in de buurt. Als de afstand dat toe laat, komen zij vooral met de fiets naar school. Wel is een trend zichtbaar dat ouders hun kinderen meer en meer willen
beschermen en het gevaarlijk vinden als ze met de fiets gaan. Ze brengen hun kinderen naar school of kiezen voor het openbaar vervoer
Studenten van allochtone afkomst komen vooral met het openbaar vervoer naar school Trend tot schaalvergroting heeft geleid tot scholen met een regiofunctie, waardoor studenten afstanden niet meer (kunnen) fietsen en met het openbaar vervoer komen39
De financiële positie van studenten (en van veel van hun ouders) staat al enige tijd onder druk. Studenten moeten steeds meer
bijverdienen om te kunnen studeren.40 Door het afschaffen van de basisbeurs met ingang van 1 september 2015 (uitwonende student ontvangt €280 minder beurs per maand, thuiswonende studenten gaan er €100 op achteruit)41 bestaat de kans dat bachelor-‐
studenten langer thuis blijven wonen, een hogeschool/universiteit in de buurt kiezen en met het openbaar vervoer naar school gaan42
Masterstudenten kiezen (nog) wel vaker voor een specifieke universiteit (vooral in West-‐
Nederland) en gaan daar op kamers
36 Als ook minderjarige MBO-‐ers de OV-‐studentenkaart krijgen, blijkt wellicht dat niet leeftijd, maar het al dan niet bezitten van de OV-‐kaart de belangrijkste discriminerende variabele is
37 Studenten van allochtone afkomst en internationale studenten fietsen over het algemeen niet naar school. De Haagse Hogeschool denkt voor hun internationale studenten aan het geven van workshops fietsen en verbetering van fietsverhuur-‐aanbod. Ook de veiligheid van fietsen in donkere en stille uren is een aandachtspunt
38 Met name reformatorisch gelovigen hechten belang aan reformatorisch onderwijs. Er zijn niet veel reformatorische scholen in Nederland. Dat betekent dat deze leerlingen langere reisafstanden afleggen.
Dit leidt ook tot hoge reiskosten en lang niet alle ouders/studenten kunnen dit opbrengen
39 De persoonlijke OV-‐chipkaart kent een vaste leeftijdskorting voor mensen < 18 jaar: 30% tot 40%
afhankelijk van regio en reisproduct
< 18 jaar > 18 jaar Contacturennormen (gaat door de wet
Modernisering onderwijstijd veranderen per augustus 2015)43
VMBO44
Er bestaan geen wettelijke voorschriften voor het aantal contacturen in het hoger
onderwijs. Universiteiten en hogescholen mogen zelf bepalen hoe zij het onderwijs inrichten. Er zijn wel afspraken over de
40 www.kences.nl/assets/files/2013/WebversieFT2013.pdf: informatie over huurprijzen studentenhuisvesting en financiën studenten hoger onderwijs
41
42 Naar verwachting heeft verandering van het leenstelsel weinig effect op deelname aan hoger onderwijs
43 Het kabinet wil de huidige urennorm per leerjaar en per leerling vervangen door een urennorm per opleiding. Scholen mogen zelf grotendeels bepalen hoe ze deze uren verdelen over alle schooljaren. Het minimale aantal dagen waarop leerlingen naar school gaan, verandert niet. Met de wet Modernisering onderwijstijd ontstaat meer ruimte voor maatwerk en flexibiliteit. Bijvoorbeeld voor het bestrijden van achterstanden of juist voor het stimuleren van excellentie. Het wetsvoorstel treedt waarschijnlijk per 1 augustus 2015 in werking: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/schooltijden-‐en-‐
onderwijstijd/nieuws/2014/05/16/nieuwe-‐wet-‐maakt-‐meer-‐maatwerk-‐en-‐flexibele-‐indeling-‐van-‐de-‐
lesuren-‐mogelijk.html
< 18 jaar > 18 jaar Klas 1 en 2: minstens 1.040 uur
Klas 3 : minstens 1.000 uur
Klas 4 (examenjaar): minstens 700 uur
HAVO
Klas 1 en 2: minstens 1.040 uur Klas 3 en 4: minstens 1.000 uur Klas 5 (examenjaar): minstens 700 uur
VWO
Klas 1 en 2: minstens 1.040 uur Klas 3, 4 en 5: minstens 1.000 uur Klas 6 (examenjaar): minstens 700 uur
BeroepsOpleidende Leerweg
BOL-‐studenten zitten nu 850 uur op school.
Dit wordt:45
Klas 1: minimaal 1.000 uur Klas 2 t/m 4: minimaal 850 uren
BeroepsBegeleidende Leerweg
BBL-‐studenten gaan meestal 1 dag per week naar school en werken 4 dagen. BBL-‐
studenten hebben vaak ’s avonds les
studielast. De studielast voor een studiejaar bedraagt 1.680 uren studie
Het aantal contacturen verschilt per opleiding en studiejaar. Voor het eerste studiejaar van de bacheloropleiding is afgesproken dat het aantal contacturen in 2015 tenminste 12 is.
Deze afspraken zijn gemaakt in het kader van de prestatieafspraken voor het hoger
onderwijs. Er geldt ook steeds vaker
aanwezigheidsplicht voor de studenten; geen college volgen betekent geen tentamen doen
Veel universiteiten en hogescholen zijn als campus georganiseerd en verleiden de studenten met een bibliotheek met ruime openingstijden (gaat naar 24/7; rond
tentamenperiodes staan er files voor de bieb
’s ochtends), studiewerkplekken, fitness-‐
ruimte, koffiehoek, restaurant om langer op de campus te verblijven. De campus wordt een ontmoetingsplek. De gedachte hierachter is dat meer sociale controle tot
betere/snellere studieresultaten leidt
Meisjes maken meer gebruik van faciliteiten dan jongens. Studenten van allochtone afkomst maken meer gebruik van de faciliteiten dan autochtone studenten Mediaconsumptie:46
Alle 12-‐ tot 18-‐ jarigen waren in 2012 actief op internet. 93% Van hen was actief op social media.47 Ze gebruiken met name Facebook.
Steeds meer jongeren gebruiken social media waarop ze beelden kunnen delen (SnapChat, Pinterest, Instagram)48
Mediaconsumptie:49
Alle 18-‐ tot 25-‐jarigen waren in 2012 actief op internet en bijna allemaal (98%) gebruikten ze social media.50 Met name LinkedIn en Facebook. Steeds meer jongeren gebruiken social media waarop ze beelden kunnen delen (Pinterest, SnapChat, Instagram)
46 Uitzondering: reformatorisch gelovigen (mogen geen tv en meestal ook geen internet gebruiken)
47 CBS, Bevolkingstrends, oktober 2013
48 www.marketingfacts.nl/berichten/nationale-‐social-‐media-‐onderzoek-‐2014
49 Uitzondering: reformatorisch gelovigen (mogen geen tv en meestal ook geen internet gebruiken)
50 CBS, Bevolkingstrends, oktober 2013
Gebruik social media51
Mannen en vrouwen maken vrijwel even veel gebruik van sociale media. Ook naar opleidingsniveau zijn er geen wezenlijke verschillen. Niet-‐westerse allochtonen maken wel meer gebruik van sociale media dan autochtonen (82 tegen 68%). Hierbij speelt mee dat niet-‐westerse allochtonen gemiddeld jonger zijn dan autochtonen. Vrouwen gebruiken vaker sociale netwerken als Hyves, Facebook en Twitter dan mannen (59 tegen 53%), en lager opgeleiden vaker dan hoger opgeleiden (63 tegen 50%).
Mannen gebruiken vaker professionele netwerken zoals LinkedIn dan vrouwen (26 tegen 17%), en hoger opgeleiden doen dat veel meer dan lager opgeleiden (41 tegen 8%).
Het gebruik van sociale media wordt het sterkst beïnvloed door leeftijd (en door geloof in geval van reformatorisch gelovigen). Geslacht, herkomst en opleiding zijn niet of nauwelijks van invloed. Ook internetvaardigheid heeft een relatief grote verklaringskracht voor het gebruik van sociale media.
6.2.2 Onderwijsinstellingen
Beter Benutten 2 benoemt het onderwijs als één van de thema’s in het verbeteren van de bereikbaarheid in Nederland. Door het akkoord dat het kabinet eind mei 2014 met de fracties van D66, GroenLinks, VVD en PvdA over het leenstelsel en de OV-‐studentenkaart heeft
gesloten, wordt van scholen verwacht dat ze hun roosters zo aanpassen dat studenten minder druk leggen op de OV-‐spits.’52 Een mooi uitgangspunt voor samenwerking, voor win-‐win.
51 CBS, Bevolkingstrends, oktober 2013
52 www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/05/28/studievoorschot-‐maakt-‐investering-‐tot-‐1-‐miljard-‐
mogelijk.html
Voordat adviseurs een school benaderen om mee te denken over die win-‐win, bereiden ze zich heel goed voor.53 Hoeveel studenten van welke onderwijsinstellingen zorgen voor de drukte in het openbaar vervoer (en in welke mate)? Welke scholen (c.q. vestigingslocaties) hebben de meeste trein/busreizigers in de spits op de betreffende lijn? Om hoeveel reizigers gaat dit? En in welke mate kunnen maatregelen (via die scholen) dus mogelijk bijdragen aan een betere bereikbaarheid in de regio? Kortom: op welke onderwijsinstellingen richten de Beter Benutten-‐
adviseurs hun energie?
Met een beetje geluk is hier al onderzoek naar gedaan en/of reikt het Rijk relevante informatie aan. Op www.slimstuderenslimreizen.nl is ook het nodige te vinden. Is deze (openbare) informatie onvoldoende, dan kan de Beter Benutten-‐adviseur een eerste selectie maken op basis van omvang van de school in het ‘probleemgebied’.
Nadat is bepaald hoeveel en welke studenten van welke scholen/vestigingen (waarschijnlijk) ’s ochtends de druk op het OV-‐systeem leggen, maken de adviseurs per relevante
school/vestiging een grove analyse om te achterhalen welke scholen het meest interessant zijn bij de aanpak van het mobiliteitsprobleem. Zo wordt voorkomen dat ze veel tijd steken in een school/vestiging die in de praktijk nauwelijks leerlingen op de betreffende weg of in de betreffende OV-‐lijn heeft zitten.
Openbare bronnen helpen een beeld van de context schetsen
De Beter Benutten-‐adviseurs kunnen via openbare bronnen vrij eenvoudig achterhalen hoe groot een school is en welke vestigingen ze heeft. Bijvoorbeeld via de websites van scholen en scholenkoepels:
www.vo-‐raad.nl www.mboraad.nl
www.vereniginghogescholen.nl www.vsnu.nl
Om meer achtergrondinformatie te krijgen, zijn ook startpagina’s interessant:
http://voortgezetonderwijs.startpagina.nl http://vmbo.startpagina.nl
http://mbo.startpagina.nl http://hbo.startpagina.nl
http://universiteiten.startpagina.nl
Er bestaan ook startpagina’s voor alle provincies: http://provincie.startpagina.nl en van diverse grote steden: http://steden.startpagina.nl. En vergeet niet de onderwijswebsite van het Rijk: http://www.rijksoverheid.nl/themas/onderwijs-‐en-‐wetenschap. Het kan ook handig zijn om te ‘snuffelen’ op de website van de lokale media (via http://kranten.startpagina.nl en http://lokaleomroep.startpagina.nl om informatie te krijgen over de belangrijkste
onderwerpen waar relevante partijen mee bezig zijn. Zo komen de adviseurs goed beslagen ten ijs als zij gesprekken met de scholen aangaan om de context van de verandering helemaal te leren doorzien.
53 Deze aanpak is ook aan te bevelen voor andere personen die contact willen leggen met opleidingsinstituten in het kader van het beïnvloeden van het mobiliteitsgedrag van studenten.
Voor de grove analyse kunnen adviseurs gebruik maken van openbare bronnen. En met wat geluk kennen zij mensen die antwoorden op vragen kunnen geven:
• Wat voor type onderwijsinstelling is het
• Wat voor soort onderwijs wordt gegeven (noodzaak aanwezigheid op de locatie)
• Hoeveel vestigingen zijn er en hoe is het instituut georganiseerd? Wie gaat waarover?
Welke ingangen/contactpersonen zijn er binnen scholen? Wat weten we van hen?
• Wat is het verzorgingsgebied
• Wat is de onderwijsvisie (bijvoorbeeld stimuleren aanwezigheid op locatie)
• Hoe ziet de studentenpopulatie er uit naar leeftijd (wel/geen OV-‐kaart), geslacht, etniciteit en wat is hun reisgedrag (herkomst)
• Is er een leerlingen/studenten-‐overschot of juist tekort (in dat laatste geval gevoelig voor maatregelen die concurrentiepositie vergroten. Voor de mate van concurrentie is
natuurlijk relevant of er sprake is van een ‘unieke’ opleiding)
• Heeft de school een bereikbaarheidsprobleem? Hoe belangrijk vindt de school dit probleem (bijvoorbeeld voor hun concurrentiepositie, vanuit MVO-‐overwegingen)? Gaat het om bereikbaarheid via weg, OV en/of parkeren
• Is de school bezig met MVO
• Loopt er een bijzonder abonnement via de school of vervoerder
• Hebben ze een eigen gebouw of huren ze per vierkante meter (laatste biedt kansen vanuit effectief gebouwenbeheer).
Dus: voordat de Beter Benutten-‐adviseur een school benadert om mee te denken over
mogelijke win-‐win, bereid hij/zij zich heel goed voor. De adviseur moet weten bij wie hij/zij het beste kan binnenkomen, hoe de besluitvorming in elkaar zit, wie belangrijke beïnvloeders zijn, wat hun kenmerken en behoeften zijn, in welke fase van gedragsverandering ze zitten
(variërend van ‘nog niet geïnformeerd’ tot ‘actiebereid’) en wat de ‘sense of urgency’
(urgentiebesef) is. Het kan ook handig zijn als de adviseur al wat aanbiedingen ‘in de achterzak’
heeft. Bijvoorbeeld omdat al met de betreffende vervoerder(s) en concessiegevers mogelijkheden zijn verkend; wat hebben die er voor over als het spitsprobleem wordt opgelost?
De ene school is de andere niet als het gaat om spits en bereikbaarheid. Scholen verschillen bijvoorbeeld naar ligging, omvang, sfeer, gezindte…. Uit ervaringen met mobiliteitsprojecten tot nu toe, blijkt vooral het type school relevant te zijn, de leeftijd van de studenten en de faciliteiten die (nu) worden geboden. Grofweg onderscheiden we:
Voortgezet onderwijs54 Hoger onderwijs55 Veel verplichte contacturen (zie blz 16) en dit
aantal groeit nog. Dit dwingt scholen om de bestaande ruimte optimaal te benutten. Nu staan panden na 15.00 uur vaak leeg omdat docenten op een later tijdstip geen les willen geven
Universiteiten willen bezetting van hun panden optimaliseren en meer colleges buiten 9-‐17 uur geven. Dat kost natuurlijk extra geld (personeel, beveiliging,
verwarming enz); over die indirecte kosten maken instellingen afspraken met het Rijk56 ROC’s zijn gebonden aan een bepaalde stad
(vestigingsplaatsbeginsel; uitzonderingen mogelijk op basis van het
Hogescholen zijn gebonden aan een bepaalde stad (vestigingsplaatsbeginsel;
uitzonderingen mogelijk op basis van het
54 VMBO, HAVO, VWO, MBO (BLL/BOL)
55 HBO, WO
56 Désirée Valten, interne notitie SSSR, 29-‐11-‐2013
Voortgezet onderwijs54 Hoger onderwijs55
doelmatigheidsbeginsel) doelmatigheidsbeginsel)
Universiteiten zijn niet gebonden aan een bepaalde stad. Zo heeft bijvoorbeeld de Universiteit Leiden een University College in Den Haag
ROC’s zijn vaak heel groot en hebben veel locaties (bijvoorbeeld het Rotterdamse Albeda College: 90) met een dure
infrastructuur. Opleidingen zorg en techniek bijvoorbeeld kosten veel geld vanwege de apparatuur die ze nodig hebben om onderwijs te kunnen geven
Enerzijds groeien de instellingen, anderzijds is er een ontwikkeling richting ‘colleges’
vanwege de menselijke maat! (bv University College Roosevelt in Middelburg www.ucr.nl
= community/city campus)
Bij de ROC’s beginnen de lessen op alle locaties tegelijkertijd omdat docenten op meerdere locaties lesgeven.
De roosters zijn redelijk dwingend. Het positieve gevolg van deze omstandigheid is dat een roosterwijziging aan het begin of het einde van de dag direct tot een ander vervoerpatroon leidt. De leerlingen hebben maar te volgen wat de roostermaker bepaalt Verzuim wordt niet getolereerd en als een student (iets) te laat is, mag hij meestal de klas niet meer in. Ook al is dit het gevolg van vertraging van het openbaar vervoer
Steeds meer onderwijsinstellingen proberen de studenten zoveel als mogelijk op de
‘campus’ te houden. Dus minder
afstandsonderwijs, meer probleemgestuurd onderwijs (werkgroepen), meer binding met elkaar, met docenten, met de universiteit. De gedachte hier achter is dat meer sociale controle tot betere/snellere studieresultaten leidt. Het gaat nog verder: studenten hebben soms aanwezigheidsplicht anders mogen ze geen tentamens maken
Een gevolg is dat studenten bijvoorbeeld gewoon ’s ochtends om 9 uur in de bibliotheek zitten om te studeren, ook al hebben ze die dag geen of op een later tijdstip college. Toch zijn de drukste tijden tussen 11 en 15 uur
Ook al is er een centraal roosterprogramma, faculteiten beslissen uiteindelijk zelf over hun lestijden. Zo kan het gebeuren dat er grote groepen eerstejaars maandagochtend om 9 uur college hebben
De tentamenperiodes zijn sterk gespreid. Elke faculteit bepaalt dit ook zelf
Naarmate een school zich meer onderscheidt, wordt het verzorgingsgebied groter.
Studenten van gereformeerde scholen komen veelal met het openbaar vervoer naar school
Hogescholen en universiteiten die unieke studies aanbieden, trekken studenten uit het hele land. Zij maken gebruik van het
openbaar vervoer of wonen op kamers in of nabij hun studiestad
Over het algemeen bepalen docenten (nog steeds) de roosters
De medewerkers van de onderwijsinstellingen zijn een verhaal apart. Uit een rondje langs bestuurders57 blijkt dat docenten veelal alleen op maandag, dinsdag en donderdag fysiek op de onderwijsinstelling aanwezig willen zijn, en dan het liefst tussen 11.00 en 15.00 uur. Woensdagmiddag en de vrijdag(middag) willen met name veel docenten niet werken omdat ze dan thuis zorgtaken hebben. Vaak hebben docenten ook meerdere werkgevers.
In het hoger onderwijs spelen twee tegengestelde bewegingen. Enerzijds: wetenschappelijk medewerkers hebben de neiging om thuis te werken en de directeuren proberen hen ook op de universiteit te krijgen (alleen al vanwege de contacturen-‐eis). Anderzijds is er Het Nieuwe Werken, dat thuiswerken faciliteert (en soms juist stimuleert).
Op vrijdag zijn trouwens relatief weinig colleges. Volgens de docenten omdat studenten donderdagavond stappen en vrijdag niet naar colleges willen. Misschien ligt de reden wel in het feit dat de docenten op vrijdag vrij willen hebben? Tegelijkertijd zijn er ook instellingen waar wel ’s avonds en in het weekend les wordt gegeven.58 Dit wijst erop dat verandering van roosters mogelijk is. Maar docenten hebben een sterke rechtspositie; lesgeven in de avond betekent bijvoorbeeld geen lesgeven in de ochtend erop. En overal is een tekort aan goede docenten; als er (te) hoge eisen (bijvoorbeeld qua werktijden) aan hen gesteld worden, vertrekken ze naar een andere school.
De vraag is echter hoe lang deze situatie blijft bestaan gezien de ontwikkelingen:
• Onderwijsinstellingen staan onder financiële druk en moeten hun gebouwen efficiënter gebruiken
• Toenemende concurrentie tussen scholen: student centraler
• Aantal verplichte contacturen stijgt
• Akkoord leenstelsel en OV-‐studentenkaart
• Beter Benutten 2
Een scholengemeenschap in Oost-‐Nederland kiest een duidelijke lijn: studenten zijn leidend, docenten zijn volgend. Als docenten dit niet willen, kunnen ze vertrekken.
In Noord-‐Nederland gaat een scholengemeenschap een pilot draaien om de roosters aan te passen. Hier zal extra aandacht gaan naar de docenten als enablers van de verandering.
De praktijk leert dat de (nieuwe) student het bestaande aanbod accepteert en zijn/haar leven hierop aanpast. Universiteitsstudenten waarbij vanaf de eerste dag de tentamens ’s avonds worden aangeboden, ontwikkelen vanaf het begin van hun studie een andere dagindeling.
57 Désirée Valten, interne notitie SSSR, 29-‐11-‐2013
58 Verslag bijeenkomst Bereikbaar Haaglanden, Studenten in verkeer en vervoer, 29-‐10-‐2013
6.2.3 Ouders
Ouders hebben over het algemeen nog best veel invloed op hun kinderen. Ook als die ouder zijn dan 18 jaar.
< 18 jaar > 18 jaar
Enkele colleges in het Noorden hebben aangegeven dat deze scholieren minder op de fiets komen dan zou kunnen omdat de ouders het veiliger achten dat ze met de bus komen. De trend wordt steeds sterker om deze leerlingen een beschermde omgeving te bieden.
Oost-‐Nederland: Deels (besloten) busnet
Een scholengemeenschap beschikt over een deels eigen (besloten) busnet dat wordt gefinancierd uit de abonnementsgelden van de ouders. Deze case staat uitgebreid beschreven op www.slimstuderenslimreizen.nl.
Noord-‐Nederland: Raamcontract OV-‐bureau
Om de financiële last bij de ouders te verlichten is een
scholengemeenschap een raamcontract aangegaan met het OV-‐
bureau. De school neemt een deel van het betaalrisico over en krijgt een korting die ze 1 op 1 doorberekent aan de ouders. Deze case staat uitgebreid beschreven op
www.slimstuderenslimreizen.nl.
6.2.4 M edestudenten, vrienden
6.2.5 Belangenorganisaties /verenigingen van studenten
6.2.6 Organisators van studentenfeesten, banken (studentenrekening), verzekeraars, (studentenverzekering), uitgevers van studentenbladen 6.2.7 Overheid (lokaal, provincie, rijk)
6.2.8 Politiek (lokaal, provincie, landelijk)
6.2.9 Openbaar vervoer-‐bedrijven
In 1998 werd het beheer van het Nederlandse stads-‐ en streekvervoer gedecentraliseerd van de rijksoverheid naar de provincies en plusregio's. Met de invoering van de Wet
personenvervoer 2000 op 1 januari 2001 is marktwerking geïntroduceerd. Het openbaar vervoer in Nederland wordt sindsdien per regio of per verbinding na een bepaalde periode opnieuw aanbesteed. De winnende vervoersmaatschappij krijgt een concessie: een pakket van lijnen en/of andere vervoersdiensten die een OV-‐autoriteit (lees: provincie of plusregio) onder
bepaalde voorwaarden exclusief toekent. De concessie is meestal opgeknipt in de volgende jaarlijkse periodes. Aan een concessie zijn rechten en plichten verbonden. Soms moet een vervoerder voor een concessie betalen, soms krijgt een vervoerder er geld voor.59
Oost-‐Nederland: vervoerder beloont scholen die spitsmijden met touringcar-‐uren (voor excursies of schoolreizen)
Een ROC gebruikt niet de laatste, maar de eerste uren van de dag als overleg-‐ en reserve-‐uren. Hierdoor maken minder studenten gebruik van het openbaar vervoer in de ochtendspits (24% van de studenten start na 8.30 uur). Als beloning krijgt de school per klas kosteloos een bus aangeboden. Tevens krijgen de locaties schermen met reisinformatie. Mooi bijkomend voordeel voor de scholen: betere benutting van de klaslokalen. Deze case staat uitgebreid beschreven op www.slimstuderenslimreizen.nl.
NB: is overigens niet overal een trigger aangezien veel ROC's kennelijk rijke leerlingen hebben die zonder problemen voor excursies betalen
NB: is overigens niet overal een trigger aangezien veel ROC's kennelijk rijke leerlingen hebben die zonder problemen voor excursies betalen