• No results found

Hoe de geboortedag van mejuffrouw Marie Bokkerman verder gevierd werd, en welke triumfen mevrouw Tinman Todding behaalde

Reeds eenigen tijd had de ingenieur Mr. Arthur Coole, des gastheeren zeer

gewaardeerde opzichter over de suikerfabriek te Tji-Koening, aanzoek ontvangen, om eens op de eene of andere wijze deel te nemen in het algemeen gesprek. Juffrouw Serpensteyn had met een gelaat, waarop de voegzaamste bescheidenheid te lezen was, zich eerst beziggehouden met-Louise te doen eten. Het kind had zich goed gedragen, en van tijd tot tijd werkelijk iets gebruikt. De gouvernante had dan gepoogd, steelsgewijze een blik van den heer Andermans op te vangen, om dezen opmerkzaam te maken op de deugd van zijn dochtertje. Slechts eens was dit gelukt. Andermans had juist naar Louise gezien, toen het kind om n a s s i (rijst) vroeg, en met een goedkeurend knikje had hij gevraagd:

‘Is Louise gehoorzaam, juffrouw?’

Waarop de gouvernante met hare officiëele, vriendelijke stem antwoordde: ‘Zeer lief en gehoorzaam, meneer! niet waar Louise?’

Mevrouw Bokkerman had toen opgemerkt, dat Louise zoo stil en fatsoenlijk was, waarop Andermans fluisterend antwoordde, dat juffrouw Serpensteyn zulk eene flinke gouvernante was, waarop wederom vrij lang een halfluid gesprek gevolgd was over de redenen, waarom genoemde dame hare conditie bij den heer Ruytenburg had verlaten. Daarna scheen het, dat de gastvrouw het volkomen met den heer Andermans eens werd, want zij knikte zeer goedhartig tegen het kind, en poogde de gouvernante iets aangenaams te zeggen, terwijl ze hare lijfmeid last gaf de ‘jiprau’ (Maleische

bastering van juffrouw) een glas fijnen a n g g o e r a s e m (rijnschen wijn) in te schenken.

Juffrouw Serpensteyn had onder dit alles zooveel zedige nederigheid aan den dag gelegd, dat mevrouw Bokkerman fluisterend moest opmerken:

‘Ik zie aan alles, zij b e t o e l (wezenlijk) zeer geschikt!’

‘En daarom heb ik maar verder niet op al die praatjes gelet!’ - herneemt Andermans - ‘want die Pénurot is een halve gek!’

Wat er verder volgde, werd onder een der luidruchtigste lachbuien van den gastheer bedolven, en daar Andermans uitgenoodigd werd naar een verhaal van mevrouw Tinman Todding te luisteren, zoo bleef het gesprek daarbij.

Daar er nu aan alle zijden van den kring eenige meerdere opgewektheid begon te heerschen, terwijl het dessert werd opgedragen, en er telkens champagne werd ingeschonken, had juffrouw Serpensteyn het oogenblik geschikt gevonden, om eens een woord te spreken tot Mr. Coole.

Mr. Arthur Coole was een zeer lang en zeer welgemanierd jong Engelschman, die maar zeer weinig gebroken Hollandsch sprak, en zich daarom niet zeer op zijn gemak bevond. Zijn zeer lichtblonde knevel en w h i s k e r s maakten eene grappige

tegenstelling met de bruine tint en het blauwzwart hair van zijne buurvrouw, mejuffrouw Bokkerman No. 4. Hij had zich, als naar gewoonte, in zijn gesprek tot haar slechts van zeer korte phrasen bediend en tot antwoord even korte en bijna even gebroken uitdrukkingen vernomen. Het onderhoud tusschen de beide jongelieden had daardoor niet in levendigheid gewonnen. Juffrouw Serpensteyn, die met haar voorkomen van stille modestie alles opmerkte, die daarenboven gehinderd werd door het succes van mevrouw Tinman Todding, juffrouw Serpensteyn had den jongen Engelschman aangezien, en hem gevraagd:

‘Worden er in Engeland bij diners veel toosten ingesteld, meneer Coole?’

De ingenieur, die haar niet volkomen verstond, antwoordde met een lichten blos: ‘Yes! We eten die t o a s t1)

bai de thee des avonds, niet bai de diner!’ ‘Ik bedoel, of er veel gesproken wordt bij 't dessert, als de eene of andere gezondheid wordt gedronken.’

‘Och! yes! Ik begrijp u! Uwe meening is of er veel toosten gedronken zain in Engeland! Oh, yes, een goed deel, bij elke diner!’

‘Dan moesten we eens drinken op de gezondheid van eene der dames.’ Mr. Coole greep zijn glas, en zag juffrouw Serpensteyn aan. De gouvernante meesmuilde, en riep de aandacht van Marie Bokkerman in:

‘Juffrouw Marie, u moest uw buurman eens zeggen, dat hij op uwe gezondheid een toost instelde!’

Mr. Arthur Coole begreep de zaak nu ten volle. De jarige dochter des huizes had den moed niet, om aan juffrouw Serpensteyns verzoek te voldoen, maar de jonge Brit boog zich beleefd voor haar, en zei:

‘A l l o w m e !.... P a r d o n .... Mag ik op uw gezondheid drinken, Miss Bokkerman?’

Marie knikte en maakte het veelzeggend geluid: ‘Hm, hm!’

‘Daar moet bij gesproken worden!’ riep juffrouw Serpensteyn glimlachend -‘want juffrouw Marie is jarig!’

Mr. Coole lachte zeer vriendelijk, en deed juist of hij de zaak begreep.

‘En dan moet meneer tikken met meneer zijn mes tegen meneer zijn glas, net als papa!’ - riep Louise Andermans.

De daad bij het woord voegend, greep de kleine een mes en tikte, zoo luid zij konde, tegen het glas van Mr. Coole. Welk eene uitwerking dit tikken teweegbracht op den gastheer

1) Geroosterd brood.

en Andermans, die eene lange vertelling van mevrouw Tinman Todding met salvo's van lachen afwisselden, bleek bij het einde van 't eerste hoofdstuk.

Toen er alzoo getikt was, had men dadelijk het oog op Mr. Arthur Coole gevestigd, en aanstonds beleefd gezwegen. De jonge Engelschman glimlachte, boog, glimlachte nog eens, hief zijn glas op en glimlachte voor de derde reis. Eindelijk hemde hij met zekere zenuwachtigheid en boog zich naar de gastvrouw.

‘L a d i e s a n d g e n t l e m e n !’ - klonk het. - ‘Ik vraag main excuus voor de slechte Hollandsch - but ik liefde alleen in Engeland en in e n g l i s h I n d i a ! Ik ben nog niet gewoond met Hollandsch praten.... en maak een goed deel m i s t a k e s .... but.... maar... but I p r o p o s e t h e h e a l t h o f M i s s M a r y Bokkerman!’

Luid gejuich en algemeene geestdrift volgden op deze, althans zeer hartelijk gemeende woorden. Voortdurend glimlachend en buigend tegen ieder der leden van 't gezelschap, dronk Mr. Coole zijn glas leeg in de stellige overtuiging, dat hij het reeds aardig ver in het Hollandsch spreken gebracht had. Maar mejuffrouw Serpensteyn had het doel van haar maatregel bereikt. Het verhaal van mevrouw Tinman Todding bleef afgebroken, daar Andermans nu zijn glas opnam en den ouders der jarige een feestdronk toebracht. Daarna volgde een zeer lange toost van den gastheer op al de aanwezigen, die door de gedurige repetitie van hetzelfde denkbeeld: ‘als 't u aangenaam is bij mij te zijn, ik ben hoogst gevleid door uwe tegenwoordigheid te Tji-Koening!’ veel langer duurde, dan vereischt werd.

Gedurende deze oratie bleef juffrouw Serpensteyn zeer zedig op haar bord kijken, tot op het oogenblik, dat Louise haar vrij luid te kennen gaf, dat ze eens wilde rondloopen. Fluisterend gebood ze het kind te wachten, totdat de heer Bokkerman een passend slot voor zijn toost zou gevonden hebben. Daarna sprong Louise van haar stoel, om bij Mainah, die in een binnenvertrek den kleinen Pieter moest bewaken,

nog eene aardige dosis m a n i e s s a n (confituren) te eten. Maar mevrouw Tinman Todding, geboren Slijkers, was in 't geheel niet gesticht door de wending, die de gesprekken namen, en verhaalde daarom aan Mr. Arthur Coole, dat ze aan boord van de m a i l ook dikwerf in de gelegenheid geweest was de Engelsche heeren te bewonderen, bij gelegenheid van langere of kortere speeches. Mr. Coole antwoordde met zooveel Engelsch, dat Jane zich aanstonds in de gelegenheid gesteld zag, om haar kostschool-Engelsch uit te kramen, tot nieuwen aanstoot van juffrouw Serpensteyn, welke het in deze taal niet zeer ver gebracht had.

Intusschen had de gastvrouw den maaltijd besloten door op te staan, welk voorbeeld aanstonds door de groote heeren, en door al de dames gevolgd werd. Tinman Todding en Coole schenen nog een oogenblik te willen blijven zitten. Doch de heer Bokkerman troonde ook hen mee, en het gezelschap begaf zich in even statigen optocht weder naar de veranda. De heer Bokkerman was in een zeer opgeruimde stemming, en schertste met iedereen. Zoodra men in de voorgaanderij was aangekomen, greep er eene kleine scheiding plaats tusschen heeren en dames. De dames van den huize klampten Henriëtte aan, om piano te spelen in een zijvertrek, en spoedig klonk eene vroolijke melodie naar de buitengaanderij. Mevrouw Bokkerman kwam echter spoedig terug met juffrouw Serpensteyn, en deed haar naast zich plaats nemen, om eens te toonen, dat ze de ‘juffrouw’ van den heer Andermans eene bijzonder ‘geschikte’ persoon vond. De heeren, behalve Outshoorn, die zich bij de piano vervoegd had, vormden een kring om mevrouw Tinman Todding, welke dame hoe langer hoe grappiger werd, en zelfs, na eene uitdaging van den gastheer, hare bekwaamheid toonde in het rooken van manilla's.

Zoo geviel het, dat de gastvrouw zich zeer rustig kon onderhouden met de gouvernante, en daar de eerste nog al spraakzaam en weinig karig met woorden was, werd het gesprek weldra zeer intiem.

‘Mevrouw Buys heeft vele groeten verzocht’ ging juffrouw Serpensteyn voort -‘en mevrouw Ruytenburg ook’.

‘U ziet mevrouw Ruytenburg nog?’

‘Zeer veel, mevrouw! Misschien weet u, dat ik eenige onaangenaamheden met den heer Ruytenburg heb gehad?’

‘Hm, hm! Andermans vertelt mij van die p e r k a r a (zaak)!’

‘Eigenlijk was de zaak een twist tusschen dien dollen Pénurot en uw schoonzoon van Spranckhuyzen!’

‘Praat niet van dien g l a d a k !’ (schavuit)

‘Zal u mij het niet kwalijk nemen, als ik u eens de waarachtige waarheid daarvan vertel?’

‘Ja, t j o b a (komaan!) vertel eens wat van die geschiedenis! Ik hoor er eigenlijk niet veel van. Want Bokkerman zwijgt maar - en Lucy ook. Jij weet van Lucy, zij altijd boven bij de Woodlands?’

‘Juffrouw Serpensteyn boog zich met een zeer geheimzinnig, zeer eerbiedig en zeer glimlachend gelaat naar mevrouw Bokkerman toe, en begon zeer snel te fluisteren.

‘Dat wist ik, mevrouw! Maar laat ik u eens kort vertellen, hoe de zaak eigenlijk staat. Lucy is wat heel eigenzinnig!’

‘Hm, hm!’

‘Zoo zijn in 't begin onaangenaamheden gekomen tusschen de jongelui....’ Juffrouw Serpensteyn bedacht zich. Ze was op het punt om mevrouw Outshoorn aan te vallen, maar herinnerde zich ter goeder ure, dat dit te Tji-Koening niet zeer diplomatisch zou zijn. Daarom hernam ze snel:

‘Nu komt er nog een tweede zaak bij. In Batavia zijn zoo veel c o t e r i e ë n ....’ ‘Zoo veel wat?’

‘Zoo veel gezelschappen, die elkaar vijandig bebabbelen en belasteren, mevrouw! Nu is meneer Ruytenburg in de c o t e r i e van de Van Weely's en de Dubois gekomen, en die hebben zoolang gewerkt, dat er een algemeen vooroordeel tegen den heer van Spranckhuyzen is ontstaan....’

‘Maar hij b e t o e l ook s a t o e (een) g l a d a k !’

‘Neen mevrouw! Dat zeggen de Van Weely's alleen! Er is wat tegen hem aan te merken, want hij heeft zich zeer onvoorzichtig met allerlei zaken bemoeid....

‘Zwijg maar van hem! Outshoorn heeft goed gestraft, s o e d a h !’

‘Daar weet ik eigenlijk niet veel van, maar men heeft mij zeer stellig verzekerd, dat er op Concordia twist is gekomen tusschen de heeren na een bal. U weet, daar wordt zeer veel gebruikt, en dan let men zoo nauw niet meer op zijne woorden....’

‘S o e d a h ! Jij zou mij vertellen van die andere p e r k a r a met Pénurot!’

‘Toen uwe dochter Lucy in Batavia logeerde bij mevrouw Buys, hè? Nu, daar ben ik overal bij geweest. Lucy heeft me dikwijls gezegd, dat zij medelijden had met Van Spranckhuyzen, daar ieder zoo tegen hem ingenomen was, en dat ze juist bij mevrouw Buys kwam logeeren, omdat die de lastertaal der Van Weely's niet geloofde....’

‘Ja, maar die p e r k a r a ....’

‘Och, daar was een jongmensch, die vroeger onder de vrienden van Van

Spranckhuyzen behoorde, die later de schoonzoon van Van Weely werd, die heeft tegen Van Spranckhuyzen geïntrigeerd!’

‘Hm, hm!’

Mevrouw Bokkerman knikt, maar volgt het verhaal der juffrouw niet met alle noodige aandacht. Zij heeft hare oogen gevestigd op de groep der heeren, die aan het eind der voorgaanderij rondom de vrouw des controleurs in vroolijk gesprek staan geschaard. Zij bemerkt, dat mevrouw Tinman Todding haar Engelschen vriend, Mr. Arthur Coole, in 't nauw brengt en daarenboven staat een jongen met koffie vóór haar. Mevrouw Bokkerman is eene zeer goedhartige, zeer gastvrije en zeer weinig ontwikkelde n o n n a , die zeer zeker het buskruit niet zou uitgevonden hebben, als ze in de dagen

van Bartholt Schwarz zaliger geleefd had, en als deze het aan haar had overgelaten. Haar hoogste genoegen is, om hij elke gelegenheid eens van harte te lachen en te zorgen, dat alle huiselijke zaken met buitengewone orde worden geregeld en bestuurd. Zij beroept zich in groote en kleine moeielijkheden des levens op het beter oordeel van haar echtgenoot.

Juffrouw Serpensteyn heeft hare gastvrouw al lang gewogen. Zij heeft al eenige dagen op Tji-Koening doorgebracht, en heeft hare berekeningen gemaakt. Zij heeft een klein plannetje gevormd, dat ter gelegener tijd zal blijken. Zij begint hare mijnen aan te leggen, en nu neemt ze het eerst de gastvrouw à f a i r e . Maar mevrouw Bokkerman bemoeit zich met hare koffie, en wiegelt heen en weer, terwijl zij met haar hoofd de maat volgt van Henriëttes akkoorden, die voortdurend in vroolijken cadans door de voorgaanderij mischen. Juffrouw Serpensteyn glimlachte in zich zelve en beijverde zich, om mevrouw Bokkerman nog een kop koffie te bezorgen. Daarna brengt zij het gesprek op het oude terrein terug, en weet zij de aandacht der groote dame te winnen door een allerbehendigst verhaal voor te dragen, waarin Van Spranckhuyzen en zij zelve als slachtoffers der Bataviasche c a n c a n s worden voorgesteld. Zeer langen tijd weet zij mevrouw Bokkermans aandacht te prikkelen, trots het voortdurend lachen en luid spreken der anderen, en zeer vertrouwelijk fluistert zij vol ijver aan het oor der gastvrouw.

‘Geloof maar, ik zeg altijd, k a s i a n Lucy! Maar Bokkerman zal nooit goedvinden, nooit....’

Juist toen de echtgenoote van den landheer dit vergoelijkend antwoord op het lange verhaal der gouvernante gegeven had, kwam er eene algemeene beweging onder de heeren, die de drie dames Bokkerman van de piano hadden weggetroond, en die mevrouw Outshoorn om een wals hadden gebeden.

Er zou gedanst worden.

Aanstonds stond juffrouw Serpensteyn op. Ze had een

bijzonder zwak voor dansen. En ze wenschte wel eens te weten, of zulke deftige heeren, als Andermans, Bokkerman en Outshoorn nog dansen konden. Mevrouw Bokkerman schaterde het uit, toen ze haar corpulenten echtgenoot, met mevrouw Tinman Todding gearmd, in 't rond zag loopen, en toen Andermans met hare oudste dochter volgde. Outshoorn verscheen daarna met de jarige Marie, Tinman Todding met Anna. Midden in 't vroolijk schaterlachen der gastvrouw werd deze gestoord door Mr. Arthur Coole, die, uiterst beleefd buigend, vroeg, of hij ‘de p l e a s u r e ’ mocht hebben van haar ten dans te geleiden. Mevrouw Bokkerman excuseerde zich, maar verwees hem naar de gouvernante. Juffrouw Serpensteyn wilde wel eens walsen, en nam met een allervriendelijksten glimlach den arm van den blonden Brit aan.

En Henriëtte speelde maar dapper door uit het zijvertrek, en zag van tijd tot tijd om naar buiten, of zij de dansers ook gewaarwerd, glimlachend, als zij haar echtgenoot of den landheer bespeurde. Deze eerste wals had als het ware het ijs gebroken. Augustus Bokkerman wilde, dat de verjaardag van zijne jongste dochter feestelijk zou gevierd worden, hij zond zijne jongens allerwege met champagne rond, en ontdekte eensklaps in het zijvertrek bij de veranda een kamerorgel, dat eene française, eene polka en een galop speelde. Tinman Todding nam er de proef van, en draaide ijverig rond tot satisfactie van al de heeren en dames. Daarna werd eene française gearrangeerd, waarbij de gastvrouw aan den arm van Andermans als v i s -à-v i s stond tegenover haar echtgenoot en Henriëtte - waarbij juffrouw Serpensteyn met terneergeslagen blikken de figuren volgde, daar zij niet uitgenoodigd was om mee te dansen, en haar best deed, om vriendelijk te kijken, als haar oog toevallig naar mevrouw Outshoorn verdwaalde - waarbij eindelijk de jeugdige Mr. Arthur Coole verschillende ‘m i s t a k e s ’ maakte, daar hij het nog niet zeer ver gebracht had in ‘hollandsche quadrilles,’ 't geen mejuffrouw Betsy hem in ernst vrij kwalijk nam, omdat zij

eene fout in eene française onvergeeflijk achtte, een waarachtig p é c h é m o r t e l . Een kwart uurs later, nadat de danslust een weinig bevredigd en 't duidelijk gebleken was, dat er meer volharding bij de dames dan bij hare cavaliers gevonden werd; nadat de beide groote-heeren, geheel verbaasd over hunne vlugheid en hijgende naar hun adem, zich in een paar luierstoelen hadden doen nederzakken, werd er onwillekeurig een groote kring gevormd en plaatste ieder zich, waar hij het liefst wilde. De twee groote-heeren en mevrouw Bokkerman vormden met den controleur Tinman Todding en diens vrouw een groep, waarbij zich ook Mr. Arthur Coole en eindelijk ook juffrouw Serpensteyn aansloot. De jonge dames van den huize hadden Outshoorn en zijne Henriëtte in beslag genomen, en weldra staafde haar luid gelach, dat ze zich op de aangenaamsle wijze vermaakten met Outshoorns mededeelingen omtrent den bestendigen g u e r i l l a , welken hij met zijn ambtgenoot William Woodland van Goenong-Agong te voeren had. De drie dochters van den huize waren volkomen op de hoogte der quaestie. Zij wisten, dat de driftige en wantrouwende Woodland in 't geheim zeer jaloersch was op de hooge gunst, welke Outshoorn van de zijde des landheers ondervond, maar nog meer op de degelijke kennis en de onmiskenbare bekwaamheid van den jongen controleur. Want Mr. William Woodland was wel een bloedverwant der Bokkermans, maar geenszins een geestverwant van Outshoorn. En daar men elkander soms in ambtsbetrekkingen ontmoette, daar men steeds uiterlijk zekeren oppervlakkigen, vriendschappelijken toon moest onderhouden, welke evenwel van Outshoorns zijde niets geveinds bevatte, zoo kwam het somtijds tot kleine botsingen en onaangenaamheden, die met de hoogste belangstelling te Tji-Koening werden opgevangen. Dat Outshoorn zich de zaak weinig aantrok, dat hij haar steeds van de vermakelijkste zijde wist voor te stellen, bleek uit de salvo's van lachen, waarmee zijn mededeelingen werden ontvangen.

De groep der groote-heeren amuseerde zich intusschen op even luidruchtige wijze, men had zich nauwer aaneengeschaard en zich e n p e t i t c o m i t é vereenigd, om op voorstel van den gastheer te luisteren naar de mededeelingen v. mevrouw Tinman Todding. Deze jonge dame had reeds aan den maaltijd een zeer lang verhaal van hare mail-reis begonnen, 't welk den goedhartigen en vroolijk gestemden Augustus Bokkerman zoo zeer had geboeid, dat hij ook zijne echtgenoote in zijn genoegen wilde doen deelen. Nu ontstond er de volgende woordenwisseling:

De gastheer, zich met voldoening in de handen wrijvend:

‘T j o b a ! (Komaan) mevrouw Tinman! Vertel ons nog eens wat van je reis met de mail. We waren tot Suëz gekomen!’

Jane. - ‘Als meneer Coole maar permitteert, dat ik niet dweep met Engelsche mailpassagiers!’

Mr. Arthur Coole, met kluchtige haast: - De Engelsche P. and O.1)

is ver beter dan de f r e n c h M e s s a g e r i e s -e n g l i s h s t e a m e r s a n d p a s s e n g e r s , I b e g y o u r p a r d o n , Engelsche p a s s e n g e r s kan niet.... c a n n o t b e c o m p a r e d w i t h t h e f r e n c h !’

Jane. - ‘Nu, ik zal ook eene geschiedenis van eene Fransche dame vertellen, die