• No results found

3. Fortem Fortuna Adjuvat

3.8 De dood

Met de dood werd Jünger voortdurend geconfronteerd tijdens de oorlog. Niet alleen de dood van vijanden en andere soldaten, zoals zijn ondergeschikten Parl en Diener, maar ook zijn eigen dood. De eerste dag dat Jünger aan het front was werd het dorp waar hij zich bevond gebombardeerd, en werd hij direct geconfronteerd met de realiteit van het frontleven. Tot in detail beschreef hij hoe de lichamen van de slachtoffers van het bombardement er uitzagen, en hoe de straat roodgekleurd was met hun bloed.206 Hoewel hij de hele gebeurtenis beschreef

leek hij er niet erg van onder de indruk te zijn geweest. Hij wilde zo snel mogelijk naar het front om het echte leven mee te maken. De weken erna zag Jünger met regelmaat kameraden doodgaan. Ook kwamen Jünger en zijn kameraden tijdens het uithouwen van loopgraven regelmatig lijken tegen die in de gauwigheid pal achter de linies begraven waren. Hij liet in zijn dagboek niet merken dat het hem erg deerde. Pas toen Jünger op 25 april 1915 werd geconfronteerd met een enorme hoeveelheid dode Franse soldaten moest hij toegeven dat het hem niet onaangedaan liet.

‘Mit einem Wort, es war ein unheimlicher, schauerlicher Totentanz, wie ihn schlimmer keine mittelalterliche Phantasie hätte erfinden können. Nur eins wurde mir nicht klar; warum begruben die Franzosen, die Leute nicht, die doch wochenlang im Umkreise von 3 Metern vor ihrer Stellung gelegen haben muβten. Im übrigen ertrugen meine Nerven den Anblick ohne Erregung; aber der Gedanke, daβ in diesen Köpfen auch Gedanken, Wünsche und Hoffnungen lebendig gewesen waren erweckte in mir dieselbe Rührung die man beim Anblick alter Burgruinen empfindet.’207

205 Ibidem, 26.12.1915, 69. 206 Ibidem, 2.1.1915, 8. 207 Ibidem, 25.4.1915, 33.

Hij gaf aan dat hij zijn zenuwen nog steeds onder controle had bij deze aanblik, maar toch moest hij denken aan de mannen die daar dood lagen. Wat hadden ze gedacht, gehoopt, gewenst? De lijken van de Franse soldaten riepen bij hem hetzelfde gevoel op als een oude ruïne.

Eind december 1915, bijna een jaar nadat Jünger was aangekomen aan het front, kwam de dood nog een stap dichterbij voor Jünger. Zijn adjudant August Kettler werd, terwijl hij eten aan het halen was voor Jünger en zichzelf, in de hals geraakt. De luchtwegen waren geraakt, en het was niet duidelijk of Kettler het halen zou. Jünger merkte op dat hij nu een nieuwe manier moest vinden om aan zijn eten te komen, en vervolgde met; ‘C’est la

guerre!’208 Diezelfde dag raakten nog enkele soldaten gewond door de granaatinslagen, een

soldaat werd zelfs onherkenbaar uiteengereten. Jünger moest toegeven dat hij had gebeefd van angst tijdens de aanvallen. Daarnaast kraste hij die dag twee bladzijdes van zijn dagboek vol, naast de vol gekraste pagina’s tekende hij een vlag met een doodshoofd, daaronder schreef hij ‘memento’.

Jünger ging zich steeds meer bezighouden met de alom aanwezige dood. Hij tekende steeds vaker doodshoofden en dergelijke naast zijn aantekeningen.209 Zo ook aan het begin

van zijn vijfde dagboek. Hier tekende hij op twee pagina’s skeletten. Op de eerste pagina tekende Jünger een volledig skelet dat een bom bereed als ware het een paard. Erbij geschreven stond ‘Reiter Tod’, een verwijzing naar het Reiterlied van Friedrich van Schiller.210 Op de pagina ernaast tekende hij alleen een schedel. De schedel had een hoed op

en een pijp tussen zijn tanden. Onder de tekening stond ‘Ernst Jünger’.211

Het zou niet de eerste, en ook niet de laatste, keer zijn dat Jünger verwees naar het gedicht van Schiller. Hij had duidelijk een voorbeeld genomen aan de soldaat die onderwerp was van het gedicht. De soldaat die zijn autonomie herwon door ten strijde te trekken, zelfs als het hem zijn leven zou kosten. Het lot zou op hem wachten, en daarom zou hij nergens kunnen rusten totdat hij zijn lot gevonden zou hebben. Dat zou de enige manier zijn om te overwinnen, om de ultieme vrijheid te beleven.212 Ook Jünger was zich bewust van dit lot, en

noteerde:

208 Ibidem, 28.12.1915, 70. 209 Ibidem, 28.12.1915, 71. 210 Ibidem, 15.6.1916, 116. 211 Ibidem, 15.6.1916, 117. 212 Schiller, Sämtliche Werke, 143.

‘Mein getreuer Schildknappe Paulicke hat sich ebenfalls verschworen, mir in Sieg und Tod zu folgen. […] Jedenfalls: Und setzet Ihr nicht das Leben ein, nie wird Euch das Leben gewonnen sein. Entweder ich werde um eine unbezahlbare Erinnerung reicher oder ich gehe drauf, was mir und anderen Leuten wahrscheinlich eine ganze Kette von Unannehmlichkeiten ersparen wird.’213

Hier citeerde hij een stuk uit het Reiterlied. Zo ook, nog explicieter op 7 februari 1917, toen hij niet citeerde in de loop van een zin, maar ruimte maakte voor de volgende twee zinnen;

‘Trifft es uns morgen so lasset uns heut Noch schlürfen die Neige der köstlichen Zeit’214

Diezelfde dag maakte hij nogmaals een verwijzing naar de ring van Polycrates. Hij tekende een ster, die hij eerder tekende tussen de woorden ‘Ring’ en ‘des’. Hierbij noteerde hij;

‘Jetzt wird ja wohl bald die Frühjahrssonne die Überhand gewinnen und uns zu neuen Taten bereit finden. Möge sie auch mich von den finsteren Mächten befreien, mit denen ich zu ringen habe und sollte das Geschick es doch endlich ernst mit mir meinen, so fordere ich von ihm einen Tod mitten im Gefühl des Kampfes, im Stürmen gegen feindliche Linien.’215

Jünger meende dat hij een heldendood op het slagveld van het lot tegoed heeft. Nu de lente daar was, zou dit volgens hem snel kunnen gebeuren. Bang lijkt hij niet te zijn geweest, eerder enthousiast dat het moment dichterbij kwam.

Het idee dat het lot op hem wachtte maakte dat Jünger alles uit het leven wilde halen, dat hij alles met volle teugen in zich op wilde nemen. Het leven moest avontuurlijk zijn, gevaarlijk. De zintuigen zouden nog meer gespitst zijn wanneer men in het achterhoofd zou houden dat het morgen afgelopen zou kunnen zijn.

‘Auch in solchen Sachen immer mit einer persönlichen Note sich zu benehmen, macht mir Spaβ. Man muβ sein Leben so toll un verschroben, so lustig und gefahrvoll, so exzentrisch und abwechslungsreich wie möglich einrichten, dann

213 Jünger, Kriegstagebuch, 25.2.1916, 89. 214 Ibidem, 7.2.1917, 213.

hat man Genuβ davon. Dahinter immer das angenehm kitzelnde Gefühl, daβ man morgen in einem Riesengefecht »durchgedreht« wird.’216

De enige eis die Jünger stelde was dat de dood roemrijk zou zijn, en het liefst tijdens een frontale aanval op de vijandelijke linies. Hij begon dagboek deel 11, op 7 mei 1917, met een vers van Ariost, orlando furioso, dat gedateerd wordt rond 1516; ‘Ein groβes Herz fühlt vor

dem Tod kein Grauen, wann er auch kommt, wenn er nur rühmlich ist.’217 Hij hoefde niet te

huiveren voor de dood wanneer deze maar roemrijk zou zijn. Ook hier is de klassieke invloed te zien. Jünger bleef vasthouden, ook in de laatste jaren van de oorlog, aan de klassieke ideeën van roem, eer, heldendom en dood.