• No results found

3. Fortem Fortuna Adjuvat

3.2 Eer & heldendom

Naast nationalistische sentimenten waren er andere motieven waarvoor soldaten bereid waren zich op te offeren volgens Watson. Religie was bijvoorbeeld ook een sterke motivering voor velen.128 Daarnaast waren er nog andere idealen, zoals ‘a war to end all wars’, een

zogenaamde ‘catchphrase’ gedurende de gehele Eerste Wereldoorlog, geïntroduceerd door H.G. Wells. Dit was voornamelijk een Engels ideaal, het verslaan van Duitsland zou er voor zorgen dat er nooit meer oorlog zou uitbreken in Europa.129 In The Great War and Modern

Memory van Paul Fussel werd voor het eerst uiteen gezet wat voor idealen soldaten hadden,

en hoe deze langzaam afzwakten, om voorgoed te verdwijnen na de slag bij de Somme.130

Door de aard van de oorlog raakte men volledig gedesillusioneerd en het motief voor de oorlog kwijt. Dit idee werd verder uitgewerkt en versterkt door A.J.P. Taylor in The First

World War: an Illustrated History.131 Als bekend voorbeeld van de desillusie is te noemen het

gedicht van Siegfried Sassoon, genaamd ‘The Hero’.132 Hoewel het onderzoek alleen gericht

was op Engelse soldaten is dit beeld van ervaringen aan het front als algemeen overgenomen door historici. Watson wil met zijn onderzoek duidelijk maken dat, in tegenstelling tot wat eerder beweerd is, deze idealen niet zo maar verdwenen, maar gedurende de oorlog van belang bleven voor soldaten en werden gebruikt als motivatie om door te gaan.133 Jünger lijkt

eerder te passen in het onderzoek van Watson dan van Fussel. Hij bleef duidelijke ideeën houden over eer en heldendom.

Watson beweerde in het artikel ‘Bereaved and aggrieved’ dat eer alleen te behalen was wanneer het voor een hoger doel ingezet werd, zoals het vaderland. Zoals hierboven uiteengezet had Jünger geen duidelijk nationalistische gevoelens, hoewel deze gevoelens op een bepaald niveau wel aanwezig waren. Jünger zelf meende dat hij, gevoed door het lezen van avonturenverhalen, op zoek was naar een avontuur, en zich daarom had gemeld bij het

128 Watson, ‘Bereaved and aggrieved’.

129 Warren Wagar, H.G. Wells: Traversing time (Connecticut 2004) 147. 130 Fussel, The Great War and Modern Memory.

131 A.J.P. Taylor, The First World War: an Illustrated History (Londen 1963).

132 'Jack fell as he'd have wished,' the mother said/ And folded up the letter that she'd read/ 'The Colonel writes so nicely.' Something broke/ In the tired voice that quavered to a choke./ She half looked up. 'We mothers are so proud/ Of our dead soldiers.' Then her face was bowed./ Quietly the Brother Officer went out./ He'd told the poor old dear some gallant lies/ That she would nourish all her days, no doubt/ For while he coughed and mumbled, her weak eyes/ Had shone with gentle triumph, brimmed with joy,/ Because he'd been so brave, her glorious boy./ He thought how 'Jack', cold-footed, useless swine,/ Had panicked down the trench that night the mine/ Went up at Wicked Corner; how he'd tried/ To get sent home, and how, at last, he died,/ Blown to small bits. And no one seemed to care/ Except that lonely woman with white hair. Siegfried Sassoon, The War Poems (Londen 1983) 38.

leger. Na een aantal maanden aan het front bevestigde hij dat; ‘Heut, wo ich wieder zum

ersten Mal im Schützengraben erwache, fällt mir ein, daβ ich vor einem Jahr in das Heer eintrat, um Abenteuer zu erleben. (Traurig aber wahr!)’.134 Dat deze verhalen hem een beeld

van avontuur en heldendom hadden verschaft is te zien aan de manier waarop Jünger beschrijft wat hij ziet. Zeker wanneer het gaat om het effect dat oorlog had op het landschap en op het lichaam gebruikte Jünger referenties naar middeleeuwse taferelen.135 Een voorbeeld

van middeleeuwse referentie in het dagboek is de naam die Jünger zijn adjudant Paulicke gaf. Hij noemde hem voortdurend ‘Schildknappe’, schildknaap.136

Volgens Stefan Goebel, schrijver van The Great War and Medieval Memory, was dit helemaal niet ongewoon. Middeleeuwse mythen, sagen en legendes hadden beelden verschaft over een heroïsche strijd en een eervolle dood. In de Eerste Wereldoorlog werd er, volgens Goebel, voornamelijk vastgehouden aan deze beelden om diegenen die waren omgekomen te blijven herdenken.137 Daarnaast was het volgens King op deze manier mogelijk om een

situatie in een begrijpelijk cultureel kader te plaatsen.138 Het is dus waarschijnlijk dat ook

Jünger ideeën over eer en heldendom heeft opgedaan uit boeken. Het is echter duidelijk bij Jünger dat deze ideeën niet alleen voortkwamen uit middeleeuwse legendes. Zo refereerde hij enkele keren aan Friedrich von Schiller’s Reiterlied.139 Het werd in 1797 geschreven, een tijd

waarin de zogenaamde ‘burgersoldaat’ opkwam.140 Hiermee kan aangetoond worden dat ook

Jünger, zoals volgens Goebel vele anderen, veel van zijn ideeën, onder andere over eer een heldendom, haalde uit de boeken die hij had gelezen. Op de ideeën uit het Reiterlied zal nog uitgebreid ingegaan worden.

Jünger sprak regelmatig over eer met betrekking tot het slagveld, de dood en andere soldaten. De eerste keer dat hij het woord eer gebruikte is in een gedicht dat hij schreef voor zijn moeder op 26 januari 1916.

Meiner Mutter zugeeignet.

134 Jünger, Kriegstagebuch, 6.10.1915, 47.

135 Ibidem, 30.1.1915, 14. Zie ook 24.4.1915 p. 30. ‘Ein mitelalterliches Bild der Verwüstung’. 136 Ibidem, 25.2.1916, 89.

137 Stefan Goebel, The Great War and Medieval memory. War, remembrance and medievalism in Britain and

Germany, 1914-1940 (New York 2007) 8.

138 King, Writing and Rewriting the First World War, 141.

139 Friedrich von Schiller, Sämtliche Werke. Erster band: Gedichte (Leipzig datum onbekend, gedicht geschreven in 1797) 143-144 (zie ook bijlage).

Mein Tagebuch. Was auf die weiβen Seiten Mit krauser Schrift ich kritzeln werde Noch ruht’s im dunkeln Schoβ der Zeiten Ein kleines Schicksal auf der groβen Erde. Noch tobt der Kampf. Nur Todesnot und Grauen,

Stahlhärte gegen blutge Schermzen Wirst du in diesen Blättern schauen, Und stille Hoffnung wunder Menschenherzen.

Doch still davon. Ich kann es wohl ertagen, Mich reizt die wilde Schönheit der Gefahr. Hier wirst Du lesen, wie ich mich geschlagen,

Und wenn ich fiel, daβ es in Ehren war.141

Hoewel Jünger eerlijk durfde toe te geven dat de strijd alleen maar bestond uit ‘Todesnot und Grauen’, doodsnood en afgrijzen, sprak de schoonheid van het gevaar hem aan. Hij gaf aan dat wanneer hij dood zou gaan, hij eervol zou sterven. Hij schreef bovenstaand gedicht op de terugweg naar het front, nadat hij tien dagen verlof had gekregen. Het was relatief laat in de oorlog toen hij voor het eerst schreef over eer. Het was januari 1916, en Jünger was al een jaar aan het front. Nadat hij het gedicht optekende in zijn dagboek, maakte hij steeds vaker opmerkingen over eervol vechten en sterven. Zo ook op zijn verjaardag op 29 maart 1916, toen hij een overweging opschreef over het leven aan het front.

‘Dies Jahr kann ich wohl sagen, kann ich ungetrübt feiern. Mir macht das Kriegsleben jetzt grade den richtigen Spaβ, das ständige Spiel mit dem Leben als Einsatz hat einen hohen Reiz, wenn die allgemeine Lebensführumg dabei einigermaβen günstig ist. […] Kommt ein Gefecht, desto besser. Man lebt, man erlebt, man gelangt zu Ruhm und Ehren das alles nur um den Einsatz eines armseligen Lebens. Ich habe wie bei Kriegsbeginn noch immer die Meinung van Mir, als erster des Zuges an den Feind zu kommen.’142

Uit deze overweging blijkt dat Jünger verlangt naar roem en eer, en dat dat het zelfs waard is om het leven voor op te geven. Waarvoor deze eer dan te behalen was, wordt uit de tekst niet

141 Jünger, Kriegstagebuch, 26.1.1916, 80 142 Ibidem, 29.3.1916, 95-96.

duidelijk, Jünger refereerde nooit aan een doel. De eer is een doel in zichzelf. Ook schijnt in deze tekst een ideaalbeeld van een held door, namelijk de moedigste soldaat, degene die als eerste in de loopgraaf van de vijand belandt.

Eer behalen op het slagveld was de grote drijfveer voor Jünger. Hij was hierin wel eerlijk ten opzichte van zichzelf, en had een duidelijk beeld van hoe eer te behalen viel. Toen hij op 20 april 1916 het IJzeren Kruis 2e klasse kreeg meende hij zichzelf nog niet voldoende

te hebben bewezen. Hij was echter niet alleen maar bescheiden over zijn prestaties. Hoewel zijn aanvankelijk ‘draufgängertum’ wat bekoeld was, had hij koelbloedigheid en lef geleerd.143 Deze zogenaamde Griekse deugden – in het oude Griekenland stond deugd gelijk

aan dapperheid144 - zouden er aan bijdragen dat Jünger zijn onderscheiding snel waard zou

zijn. Uit deze passage valt ook op te maken dat Jünger eigen ideeën had over wat heldhaftig en moedig is. Hoewel zijn superieuren meenden dat hij genoeg moed had getoond om een onderscheiding te verdienen, meende hij zelf van niet. Hij lijkt een eigen standaard te hebben gehad waaraan hij zijn verdiensten mat, hoewel dit niet betekende dat het IJzeren Kruis waardeloos was. Jünger wilde juist bewijzen dat hij de onderscheiding waard was.145

Niet alleen waren lef, dapperheid en moed deugden. Ook doorzettingsvermogen, uithoudingsvermogen en kalmte waren deugden. Deze oorlog riep namelijk niet alleen om snelle acties in de loopgraven, de soldaten werden aan het front ook vaak aan een stuk door gebombardeerd. Onder andere deze voortdurende bombardementen, en de lange dagen in de loopgraven maakten deze oorlog anders dan alle andere oorlogen daarvoor. Jünger moest zijn ideeën over heldenmoed en eer aanpassen aan de omstandigheden van deze oorlog. Dit betekende voor Jünger dat overleven, fysiek en mentaal, tijdens een zwaar bombardement ook heldhaftig was. Dit noemde hij het stille heldendom. En mocht iemand sterven tijdens zo’n bombardement, dan was hij toch de heldendood gestorven volgens Jünger.146 Want ondanks

alle ellende die Jünger zag in de loopgraven, en ondanks alle doden die hij al had gezien bleef Jünger vasthouden aan zijn idealen. Zo overdacht hij de situatie terwijl hij aan het graf stond van een van de soldaten uit zijn regiment die de dag ervoor gevallen was: ‘Und doch, der

heroische, groβartige Eindruck, den dieser unendliche Zug des Todes ausübt, erhebt und stärkt uns Überlebende. So fremd es klingt, hier lernt man wieder Ideale kennen, die volle

143 Ibidem, 20.4.1916, 101.

144 Arie Leijen, Profielen van ethiek. Van Aristoteles tot Levinas (Amsterdam 1992) 26. 145 Nuutinen, Fortem Fortuna Adjuvat, 41.

Hingabe an ein Ideal bis zum grausigem Schlachtentode.’147 Over het ideaal waar Jünger aan

refereerde wordt verder niet veel duidelijk, hoewel hij even daarvoor spreekt over als een man vechten, en als een man sterven.148