• No results found

Hoofdstuk 3: Resultaten

3. Visie op nazorg

3.4. Formalisering van nazorg

Tot slot werd geïnformeerd naar de visie van respondenten op de formalisering van nazorg. Hiermee doelde de onderzoeker niet op een beleidsmatige verplichting van nazorg maar op de beleidsmatige erkenning en ondersteuning van nazorg. Desondanks bleek dit volgens veel respondenten samen te gaan.

In eerste instantie was geen enkele respondent gekant tegen meer beleidsmatige erkenning en ondersteuning van geplande en ongeplande nazorg. Nazorg werd immers door iedereen positief en betekenisvol bevonden. Daarom vonden zij het belangrijk dat dit bewustzijn meer algemeen goed werd, dat nazorg gestimuleerd zou worden en dat de overheid de bestaande inspanningen zou erkennen en ondersteunen. Bovenal het bieden van middelen werd als waardevol beschouwd. Dit zou diensten bijvoorbeeld in staat stellen (meer) activiteiten te organiseren voor oud-jongeren of meer uren beschikbaar te maken om nazorg bol te werken. Het bieden van middelen zou nazorg aldus stimuleren. Een professional zei hierover:

“Als je iets subsidieert, dan kan je het ook wel meer installeren. Nu is het zo dat je het er allemaal moet tussen doen en dan moet je overuren maken. [...] Terwijl, als ze subsidiëren en ze geven u daar meer uren voor, dan gaat het ook wel meer gebeuren denk ik. Dan gaat er ook meer nazorg zijn.” (Professional 2)

Maar ook (meer) beleid an sich werd door enkele professionals als waardevol en ondersteunend benoemd. Zo ondervonden enkele professionals het gebrek aan mandaat na uitstroom als een belemmering om nazorg te bieden. Opleidingen spelen volgens respondenten eveneens een

38 belangrijke rol. Studenten moeten namelijk voorbereid worden op het feit dat het einde van de begeleiding niet noodzakelijk het einde van contact betekent.

Hoewel professionals en zorgverlaters de voordelen van meer beleidsmatige erkenning en ondersteuning van nazorg begrepen, hadden zij hier evenwel veel bedenkingen bij. Deze hadden veruit allemaal te maken met de schrik dat de overheid hetzij teveel regels zou invoeren, hetzij nazorg zou verplichten. Een eerste bekommernis was dat teveel inmenging van de overheid de variabiliteit van nazorg in het gedrang zou brengen. Enkele respondenten wilden een standaardisering van nazorg vermijden gezien nazorg steeds op maat moet geboden worden en aldus erg afhankelijk is van de onderlinge relatie, de noden, wensen en grenzen van beide partijen. Of zoals een professional verwoordde:

“Ik hoop ook dat daar geen hele procedure rond komt. Want dat maakt soms dat je u geremd voelt om dat contact te leggen of op een bepaalde manier te handelen. Het zou jammer zijn mochten wij daar als personeel een stuk in afgeremd worden doordat dat heel hard afgelijnd wordt. We krijgen hier heel veel bewegingsruimte als professional. We krijgen een kader mee, maar we kunnen in dat kader genoeg bewegen.” (Professional 3)

Een tweede bekommernis was dat de vrijblijvendheid van ongeplande nazorg zou verdwijnen. Zoals hiervoor besproken meenden immers enkele respondenten dat ongeplande nazorg een eigen keuze moet blijven. Deze respondenten wilden aldus vermijden dat nazorg zou opgelegd worden aan professionals tegen hun wil in. Hierbij werd ook het gevaar benoemd dat nazorg zou opgedrongen worden aan zorgverlaters die dit niet langer wensen. Een bekommernis die hiermee gepaard gaat, is dat nazorg niet langer welgemeend zou zijn. Zorgverlaters meenden immers dat (ongeplande) nazorg uit oprechte betrokkenheid moet geboden worden, niet omdat het moet of verwacht wordt. Sturing door de overheid zou het volgens enkele zorgverlaters echter niet meer mogelijk maken zich te vergewissen van de oprechte intenties van de professionals. Ook enkele professionals verwoorden het risico dat nazorg louter zou geboden worden om zichzelf als organisatie in te dekken. Zorgverlaters stonden in het bijzonder vrij negatief tegenover het idee dat professionals (via subsidies) betaald zouden worden om ongeplande nazorg te bieden. Zelfs nadat uitgelegd werd dat deze nazorg een onderdeel zou zijn van het takenpakket en om die reden van het loon, werd dit door veel zorgverlaters afgekeurd. Zo stelt een zorgverlater het volgende:

“Ja, ik ben gewoon van mening dat als je dat niet wil doen, dan moet je dat niet doen. Ik bedoel dat als je met mij een koffie wil gaan drinken, dan weet ik dat dat oprecht is en niet

39

dat je daarvoor betaald wordt. Dat zou ik belangrijker vinden dan dat je contact houdt omdat het moet, omdat het zo geschreven staat ergens.” (Zorgverlater 3)

Hoewel werd uitgelegd dat professionals ook betaald worden voor hun reguliere job en dat dit geen afbreuk doet aan de oprechtheid waarmee ze hun werk doen, werd deze redenering niet doorgetrokken naar nazorg. Desondanks meende één professional dat een vergoeding voor nazorg mogelijks een verlichting van schuldgevoel zou betekenen voor zorgverlaters gezien zij de professionals niet langer onvergoed zouden belasten. Een zorgverlater beaamde dat ze meer contact zou nemen mocht ze weten dat professionals hier uren en middelen voor krijgen. Daarnaast vertelden sommige zorgverlaters dat net omdat de professionals niet langer betaald werden, de relatie boven het professionele kon uitstijgen. Zij hadden schrik dat wanneer ongeplande nazorg een onderdeel zou zijn van de job, professionals ook na uitstroom louter professional zouden blijven. Een andere bekommernis is dan ook dat te grote overheids sturing het spontane en natuurlijke karakter van nazorg zou inperken. Ook een professional beschreef het risico dat nazorg mogelijks artificieel zou worden. Tot slot vreesden enkele professionals dat een verplichting niet zou stroken met de praktische haalbaarheid, bijvoorbeeld omwille van personeelsverloop, overbelasting, of weigering van zorgverlaters. Volgend citaat illustreert dit:

“Ik vind niet dat je dat een verplichting mag maken. Je kunt ook eenvoudigweg geen contact blijven houden met alle jongeren die je in je carrière tegenkomt. Dat gaat niet, je komt zoveel jongeren tegen.” (Professional 1)

Omdat weinig respondenten een eenduidige visie hadden op de formalisering van nazorg, is het moeilijk hier een lijn in te trekken. De rode draad is de wens naar meer erkenning en ondersteuning van, alsook meer aanmoediging van nazorg, zonder al te veel richtlijnen. De respondenten zijn zich immers erg bewust van de nadelen die beleid met zich zou kunnen brengen.