• No results found

De betekenis van nazorg voor jeugdzorgverlaters en professionals. Een kwalitatief onderzoek in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De betekenis van nazorg voor jeugdzorgverlaters en professionals. Een kwalitatief onderzoek in Vlaanderen"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE BETEKENIS VAN NAZORG VOOR

JEUGDZORGVERLATERS EN

PROFESSIONALS.

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK IN VLAANDEREN.

Aantal woorden: 19435

Emilie De Nil

Studentennummer: 01504614

Promotor: Prof. dr. Rudi Roose

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in het sociaal werk Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

I Corona preambule

Het oorspronkelijke onderzoek beoogde 20 respondenten te bevragen door middel van semi-gestructureerde interviews. Omwille van de coronacrisis ondervond de onderzoeker echter enkele uitdagingen tijdens het onderzoek. De voornaamste uitdaging was het rekruteren van respondenten gezien erg veel mailadressen niet meer bemand leken. Op de laatste reeks oproepen kwam immers geen enkele reactie meer. Daarom bleef de steekproef beperkt tot 13 respondenten in plaats van de beoogde 20. Dit werd gecompenseerd door de literatuurstudie uit te breiden. Een tweede uitdaging betrof de dataverzameling. Vijf van de dertien interviews werden namelijk noodgedwongen telefonisch of digitaal afgenomen. Dit maakte het moeilijker een vertrouwensband te creëren met de respondenten en kon af en toe ongemakkelijk aanvoelen. De onderzoeker heeft desondanks gepoogd de respondenten op hun gemak te stellen en hen de kans te geven de onderzoeker beter te leren kennen voor het interview van start ging. Niettemin haakte 1 respondent vermoedelijk af omwille van wantrouwen. Een tweede knelpunt van deze contactwijze waren de technische storingen die vaak verhinderden dat het interview vlot en aangenaam verliep. Tot slot hadden enkele respondenten niet de mogelijkheid te printen gedurende quarantaine met als gevolg dat vier informed consents niet werden ondertekend en ontvangen. De onderzoeker stuurde niettemin het informed consent digitaal door voorafgaand aan het interview en nam dit samen met de respondent door ten einde zich van een geïnformeerde toestemming te vergewissen. Respondenten kregen de mogelijkheid het informed consent na quarantaine alsnog door te sturen.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(3)

1. De term ex-professionals werd gekozen om te verwijzen naar de professionals uit de jeugdhulp die de jongere ooit begeleid hebben.

II Abstract

De transitie naar volwassenheid vanuit de jeugdhulp wordt gekenmerkt door vele uitdagingen. Uit onderzoek blijkt dat sociale steun hierbij een protectieve factor is maar dat zorgverlaters doorgaans een gebrek aan sociale steun ervaren. Nazorg kan hiertoe een oplossing zijn aangezien ex-professionals een belangrijke bron van sociale steun kunnen vormen. Daarnaast blijkt nazorg een werkzame factor tijdens de transitie. Dit potentieel is echter weinig onderzocht. In dit onderzoek werden de nazorg contacten van 7 zorgverlaters en 6 professionals onderzocht door middel van semi-gestructureerde interviews. Het doel was om een beeld te krijgen van de bestaande nazorg en om het belang ervan te onderzoeken, in het bijzonder in relatie tot sociale steun. Hiertoe werd gepoogd de vorm van, de visie op en het beleid rond nazorg in kaart te brengen. De bevindingen betuigen het belang van nazorg. Nazorg werd niet alleen betekenisvol bevonden als bron van sociale steun maar ook als manier om betekenisvolle relaties tussen zorgverlaters en professionals in stand te houden. Verder bleken zowel de vorm van, de visie op als het beleid van organisaties inzake nazorg erg uiteenlopend te zijn. Dit onderzoek biedt verschillende implicaties voor beleid, praktijk en onderzoek om het belang van nazorg in de jeugdhulp (meer) te erkennen en ondersteunen.

Titel: De betekenis van nazorg voor jeugdzorgverlaters en professionals. Een kwalitatief

onderzoek in Vlaanderen.

Auteur: Emilie De Nil Promotor: Rudi Roose Academiejaar: 2019-2020

(4)

III Voorwoord

Deze masterproef vormt het sluitstuk van vijf prachtige jaren als student Pedagogische Wetenschappen. Hoewel het volbrengen van een eigen onderzoek niet eenvoudig was, is het een getuigenis van de leerrijke weg die ik heb afgelegd. Ik voel me gezegend de kansen gekregen te hebben die me tot dit punt in mijn leven gebracht hebben. Voorliggende masterproef en de weg die er aan vooraf ging, zouden niet mogelijk geweest zijn zonder de medewerking en steun van een klein leger aan mensen. Met dit voorwoord wil ik dan ook een aantal van deze mensen welgemeend bedanken.

In de eerste plaats wil ik de professionals en zorgverlaters bedanken voor hun openhartigheid en hun medewerking aan dit onderzoek. Zonder hen was deze masterproef niet mogelijk geweest. Daarnaast richt ik mijn dank naar mijn promotor, Rudi Roose, voor zijn degelijke en hartelijke begeleiding. Telkens wanneer de paniek toesloeg, de onzekerheid meester van me nam en de moed me in de schoenen zakte, was u er met bemoedigende en relativerende woorden. Met uw hulp kon deze masterproef alsnog tot een goed einde gebracht worden.

Hoewel deze masterproef en de weg die eraan voorafging niet altijd gemakkelijk waren, stond ik er niet alleen voor. In het bijzonder wil ik me richten tot de familie Mortier. Om er altijd voor mij te zijn en om me te steunen in kleine en grote dingen. Maar vooral: om me graag te zien. De warmte van deze mensen te mogen voelen is meer dan ik ooit had durven dromen. Jullie hebben een wereld voor mij geopend die ik nooit dacht te ontdekken. In het bijzonder mijn allerliefste Tobias. Je bent mijn rots in de branding, mijn alles. Daarnaast wil ik ook alle andere vrienden bedanken. Om mij steeds te steunen door dik en dun, ondanks mijn onvolkomenheden. Maar ook voor het vele plezier en avontuur dat jullie in mijn leven brengen. Een bijzondere dankbetuiging gaat uit naar de familieleden die recent terug in mijn leven zijn verschenen. Ik dank hen om me op hun eigen manier het beste te hebben gegeven, me de juiste waarden en normen te hebben bijgebracht en me steeds te hebben aangespoord het beste van mezelf te geven. Ik ben dankbaar dat zij de moed hebben om samen te zoeken hoe het verder kan en om elkaar weer graag te leren zien. Verder wil ik die mensen bedanken die een erg grote impact hebben gehad in mijn leven. Nele, Mevrouw. Lambrecht en Sylvie, zonder jullie was ik hier misschien nooit geraakt. Daarnaast dank ik iedereen die in mij geloofde en me elke dag opnieuw toonde dat ik hier ook mocht zijn. Voorts was deze studie niet mogelijk geweest zonder de financiële steun van het OCMW Sint-Martens-Latem. Tot

(5)

IV slot is dit misschien de plaats om toch dankbaar naar mezelf te kijken. Bedankt aan mezelf om nooit op te geven, om te blijven groeien en om ook jezelf soms graag te zien. Of zoals Griet Op de Beeck het met zoveel wijze woorden zegt:

“Leef hard en goed en schoon en wild. Kijk goed, voel beter. Wees niet bang. Kies voor wat u blij maakt, wat het ook moge zijn. Durf proberen wat te lastig lijkt. Leg de lat hoog genoeg. Koester en laat u koesteren. Geef anderen wat ze verdienen, en uzelf minstens ook.”

― Griet Op de Beeck, Vele hemels boven de zevende

(6)

V Inhoudstafel Inleiding ……… 1 Hoofdstuk 1: Literatuuronderzoek ………. 2 1. Inleiding ………. 2 2. Sociale steun ……… 3

3. De betekenis van professionals ………. 6

4. Nazorg in functie van sociale steun ……….. 7

5. Vlaams nazorgbeleid ………. 11

5.1. Actieplan Jongvolwassenen ……… 11

5.2. Richtsnoeren Jeugdhulp naar volwassenheid ……….. 12

5.3. Sur Ma Route ………. 13

6. Besluit ……….. 14

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet- en design ……….. 16

1. Onderzoeksdoelen ……… 16

2. Methodologie ……….. 16

2.1. Selectiecriteria en rekrutering ……….. 16

2.2. Omvang van de steekproef ……….. 17

2.3. Dataverzameling ……… 17

2.4. Data analyse ……….. 19

3. Besluit ……….. 19

(7)

VI

1. Inleiding ……….. 20

2. Vormgeving van nazorg ……… 20

2.1. Nazorg: contact na uitstroom ……….. 20

2.2. Sociale steun ……….. 24

2.3. Reden van contact ………. 25

2.4. Reden van geen contact ………... 28

2.5. Voor- en nadelen ………... 29

2.6. Eigenschappen van professionals ……….……. 30

2.7. Aard van de relatie ………..…….. 31

3. Visie op nazorg ………... 32

3.1. Visie ………..…….. 32

3.2. Nazorg en professionaliteit ……….. 33

3.3. Nazorg en verantwoordelijkheid ………..… 34

3.4. Formalisering van nazorg ………. 37

4. Beleid rond nazorg ………. 39

4.1. Gebrek aan beleidsmatige ondersteuning ………. 39

4.2. Nazorgbeleid in bevraagde diensten ……….. 40

5. Besluit ……….……. 42

Hoofdstuk 4: Discussie ……….. 43

4.1. Inleiding ………...…… 43

(8)

VII

4.3. Het ‘goed doen’ betekent geen einde van het verlangen naar contact ………. 44

4.4. Mentors ………...…… 46

4.5. Het belang van duidelijke communicatie en terminologie ………..………. 46

4.6. Structurele erkenning en ondersteuning van nazorg ……… 47

4.7. Besluit ……….. 48

Hoofdstuk 5. Algemeen besluit ………...…. 50

5.1. Een kort overzicht ……….. 50

5.2. Implicaties voor praktijk ………..….. 51

5.3. Implicaties voor onderzoek ………..… 51

5.4. Implicaties voor beleid ……….. 52

5.5. Beperkingen ………...…… 52

Referentielijst ………..……. 54

Bijlagen ………..… 58

Bijlage 1. Demografische gegevens respondenten ………..……… 58

Bijlage 2. Informed consent ……….… 60

Bijlage 3. Interview leidraad professionals ……… 62

(9)

1. De term ex-professionals werd gekozen om te verwijzen naar de professionals uit de jeugdhulp die de jongere ooit begeleid hebben.

1

Inleiding

Jongeren die de transitie naar volwassenheid moeten maken vanuit de jeugdhulp kampen doorgaans met heel wat uitdagingen. Zij ervaren dikwijls veel slechtere uitkomsten dan hun doorsnee leeftijdsgenoten. (Refaeli, 2020) Onderzoek wees in dit verband uit dat sociale steun een protectieve factor is zowel voor, tijdens als na de transitie. Sociale steun blijkt namelijk verschillende negatieve uitkomsten te kunnen mediëren. (Marion, Paulsen, & Goyette, 2017) Zorgverlaters ervaren doorgaans echter een gebrek aan sociale steun, in het bijzonder na uitstroom (Refaeli, 2020). Daarom groeit de erkenning van het belang van nazorg (Trout, Hoffman, Huscroft‐ D'Angelo, Epstein, Duppong Hurley, & Stevens, 2014). Onderzoek vond namelijk dat professionals een belangrijke bron van sociale steun kunnen zijn, ook na uitstroom (Adley & Jupp Kina, 2017). Het potentieel van (ex-)professionals als bron van sociale steun wordt in literatuur echter onderbelicht (Häggman-Laitila, Salokekkilä, & Karki, 2018). Veel vaker wordt de verantwoordelijkheid voor sociale steun gelegd bij het informele netwerk. Dit ontkent evenwel het belang van professionals als steunfiguren evenals het engagement dat zij mogelijks na uitstroom opnemen. Omdat verwacht wordt dat nazorg resulteert in een betere transitie en een bron is van sociale steun, en zorgverlaters daarenboven aangeven te verlangen naar aanhoudend contact met hun ex-professionals1, is meer onderzoek inzake nazorg noodzakelijk (Andersen, 2019;

Häggman-Laitila et al., 2018). Daarom wordt in dit onderzoek nagegaan wat het belang van nazorg in de jeugdhulp precies betekent, in het bijzonder in relatie tot sociale steun. Het onderzoek biedt een verkennend inzicht in de subjectieve beleving van professionals en zorgverlaters inzake nazorg. Concreet werden zowel de vormgeving van nazorg, de visie op nazorg als het beleid omtrent nazorg onderzocht.

In hoofdstuk 1 worden de resultaten van de literatuurstudie beschreven. Er wordt dieper ingegaan op het belang van sociale steun, de onderbelichting van formele steun en het gebrek aan literatuur inzake nazorg als werkzame factor. Vervolgens worden in hoofdstuk 2 de onderzoeksopzet en methodologie belicht. In het derde hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek uiteen gezet. Respectievelijk worden de vormgeving van nazorg, de visie op nazorg en het beleid omtrent nazorg toegelicht. In hoofdstuk 4 volgt de discussie, een bespreking van de resultaten. Tot slot worden in hoofdstuk 5 de conclusie, de implicaties voor praktijk, onderzoek en beleid meegegeven evenals de beperkingen van dit onderzoek.

(10)

2

Hoofdstuk 1: Literatuuronderzoek

1. Inleiding

Jongeren die de meerderjarigheid bereiken staan voor een aantal belangrijke keuzes. Het is een turbulente tijd van identiteitsontwikkeling, leren onafhankelijk zijn, sociale netwerken uitbouwen enz. Deze levensfase tussen de adolescentie en volwassenheid wordt doorgaans benoemd als ‘emerging adulthood’. Het is een complexe periode van veranderingen in alle levensdomeinen. De keuzes die hier gemaakt worden en de manier waarop deze periode wordt doorlopen, hebben een belangrijke invloed op het toekomstige leven. (Sulimani-Aidan, 2019) Die transitie naar volwassenheid is voor jongeren die de jeugdhulp (moeten) verlaten des te moeilijker. Niet alleen hebben zij een veel kortere tijdspanne om die emerging adulthood te doorlopen, maar zij dragen vaak ook een rugzak van moeilijkheden en trauma met zich. Daarenboven blijken er weinig geschikte diensten en huisvesting te zijn voor deze jongeren. (Purtell & Mendes, 2016) Een ander probleem dat de transitie bemoeilijkt, is de moeilijke overgang van jeugdhulp naar volwassenhulp. Er zijn namelijk grote verschillen in deze hulpverlening en het is vaak de verantwoordelijkheid van de jongere zelf om de stap richting volwassenhulpverlening te zetten (Van Audenhove & Vander Laenen, 2011). Vervolgens is de uitstroom voor deze jongeren niet enkel een grote stap naar een nieuw leven, maar ook een intens en emotioneel afscheid van het oude leven (Adley & Jupp Kina, 2017; Dima & Skehill, 2011). Een laatste uitdaging is dat zij tijdens deze overgang op veel minder steun kunnen rekenen in vergelijking met doorsnee jongeren (Sulimani-Aidan, 2019). Al deze factoren maken de jonge zorgverlaters bijzonder kwetsbaar.

Er bestaat een overvloed aan studies die aantonen dat zorgverlaters veel meer kans hebben op negatieve uitkomsten dan hun doorsnee leeftijdsgenoten. Zo hebben ze een verhoogde kans op armoede, thuisloosheid, verslavingen, gevangenisstraffen, slechte fysieke en mentale gezondheid, tienerzwangerschappen, werkloosheid, schooluitval enz. (Collins, Spencer, & Ward, 2010; Van Audenhove & Vander Laenen, 2011). Verder blijkt het voor zorgverlaters heel moeilijk om hoger onderwijs te beginnen of vervolledigen (Refaeli, 2020). Daarenboven hebben deze jongeren een hoge kans op sociale uitsluiting (Sulimani-Aidan, 2019). Veel zorgverlaters geven aan zich eenzaam en kwetsbaar te voelen en hebben doorgaans kleinere sociale netwerken dan doorsnee jongeren en jongeren die nog steeds in de jeugdhulp verblijven (Welch, Fowler, Ross, Withington, & McGhee, 2018).

(11)

3 Deze (onvolledige) oplijsting van moeilijkheden waarmee jonge zorgverlaters (kunnen) geconfronteerd worden, maakt duidelijk waarom de transitieproblematiek zo actueel is. Enerzijds weerspiegelt dit zich beleidsmatig. Er worden steeds meer initiatieven genomen om de overgang naar volwassenheid vlotter te laten verlopen (zie verder). Een voorbeeld zijn de ‘richtsnoeren overgang naar volwassenheid vanuit de jeugdhulp’ en de mogelijkheid om jeugdhulp te verlengen tot 21 jaar en in uitzonderlijke gevallen zelfs 25 jaar (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.). Ten tweede is dit ook in de academische wereld een heet hangijzer. Zo houdt het internationale onderzoeksplatform INTRAC zich uitsluitend bezig met onderzoek omtrent de transitie uit de jeugdhulp (https://globalintrac.com/). Ten derde probeert ook de praktijk hevig in te zetten op betere ondersteuning. Steeds meer voorzieningen bieden bijvoorbeeld contextbegeleiding in functie van autonoom wonen en kamertrainingen aan. Het overlijden van zorgverlater Jordy Brouillard in 2016 kan beschouwd worden als een belangrijke katalysator op deze drie domeinen.

Hoewel er reeds veel geweten is over de transitie van jonge zorgverlaters, blijven er toch belangrijke gaten in het onderzoek. Zo wordt er opvallend veel gefocust op drempels en moeilijkheden en veel minder op mogelijke protectieve factoren (Welch et al., 2018). Verder is er onvoldoende onderzoek over nazorg, het verhogen van de leeftijd van uitstroom, welke voorbereiding jongeren nodig hebben enz. Bovendien blijkt het moeilijk om de nieuwe inzichten en kennis te vertalen naar het beleid en de praktijk. Om die reden is het doel van deze masterproef om meer te weten te komen over nazorg voor jonge zorgverlaters en de relatie met sociale steun. Uit literatuur blijkt namelijk dat sociale steun een belangrijke hefboom is voor een vlottere transitie en betere toekomst.

2. Sociale steun

Eén van de meest onderzochte thema’s omtrent zorgverlaters is hoe de aan- of afwezigheid van steunbronnen de zorgverlaters kan helpen in het omgaan met de moeilijkheden van de transitie (Refaeli, 2020). Daarom is het belangrijk om duidelijk te maken wat er verstaan wordt onder sociale steun. Hierbij wordt de beschrijving van Refaeli (2020, p. 1) overgenomen: “sociale steun is de uitwisseling van middelen tussen twee mensen met de bedoeling het welzijn van de ontvanger te verbeteren.” Sulimani-Aidan (2019, p. 247) definieert sociale steun dan weer als “de emotionele, psychologische, fysieke, informatieve, instrumentele en materiële hulp die door anderen wordt geboden om het welzijn te handhaven of aanpassing aan moeilijke levensgebeurtenissen te bevorderen". Doorgaans wordt gesteld dat er vijf soorten sociale steun zijn: emotionele steun (bv.

(12)

4 begrip, affectie en vertrouwen), informationele ondersteuning (bv. begeleiding, informatie en advies), materiële ondersteuning, instrumentele ondersteuning (bv. iemand voeren, klusjes) en bevestigende ondersteuning (bv. feedback) (Hiles, Moss, Wright, & Dallos, 2013; Refaeli, 2020). Sociale steun kan door iedere medemens geboden worden. Toch zijn er vijf hoofdbronnen van sociale steun voor zorgverlaters te onderscheiden, namelijk: ouders, familieleden, andere volwassen (zoals professionals en mentoren), peers en broers en zussen (Sulimani-Aidan, 2019). Doorgaans wordt in literatuur een onderscheid gemaakt tussen formele steun en informele steun. Formele steun slaat dan op steun van professionals, voorzieningen en ondersteunende wetgeving. Informele steun betreft de steun geboden door het informele netwerk, zoals familie, peers en partners (Collins et al., 2010). Het is belangrijk in acht te nemen dat zowel professionals (formeel) als familie en vrienden (informeel) alle vormen van ondersteuning (bv. materiële en emotionele steun) kunnen bieden. Daarnaast kan er een onderscheid gemaakt worden tussen waargenomen sociale steun (het gevoel hebben ondersteund te worden) en ontvangen sociale steun (effectief steun krijgen) (Rosenberg, 2019). Sociale steun varieert sterk onder jongeren (Hiles et al., 2013). Zo blijkt dat zorgverlaters met een instabiele plaatsingsgeschiedenis een kleiner sociaal netwerk hebben dan jongeren die gedurende lange tijd op dezelfde plaats hebben verbleven (Greeson, Garcia, Kim, Thompson, & Courtney, 2015). Bovendien evolueert sociale steun doorheen het leven ten gevolge van persoonlijke en contextuele factoren (Hiles et al., 2013). Tenslotte mag men niet vergeten dat jongeren verschillende noden hebben en aldus naar verschillende vormen en gradaties van sociale steun verlangen (Adley & Jupp Kina, 2017; Welch et al., 2018).

Er is reeds heel veel onderzoek dat aantoont dat sociale netwerken en sociale steun belangrijke protectieve factoren zijn bij de overgang van de jeugdhulp naar volwassenheid (Adley & Jupp Kina, 2017; Collins et al., 2010; Hiles et al., 2013). Steunende relaties zijn zowel van belang voor en tijdens de transitie als erna (Marion, Paulsen & Goyette, 2017). Sociale steun wordt immers zowel gecorreleerd met de gereedheid om de zorg te verlaten als met een lagere nood aan hulpverlening in de toekomst (Marion et al., 2017). Daarnaast blijkt hoge sociale steun gecorreleerd te zijn met hoger welzijn na de transitie, betere onderwijsuitkomsten, sociale integratie, financiële status en woonzekerheid (Sulimani-Aidan, 2019). Verder is sterke sociale steun gecorreleerd met lagere werkloosheid en minder tienerzwangerschappen (Rosenberg, 2019). In tegenstelling tot wat algemeen aangenomen wordt, blijkt niet louter het aantal relaties, maar de kwaliteit ervan van belang te zijn voor het succes van het transitieproces (Marion et al., 2017). Niettemin is het nog niet helemaal duidelijk of sociale steun bijdraagt aan betere resultaten omwille van een direct effect

(13)

5 op bijvoorbeeld gezondheid of omwille van een buffereffect van negatieve factoren (Hiles et al., 2013).

Hoewel er een heleboel studies zijn die aantonen dat sociale steun een positieve invloed heeft op het verloop en het succes van de transitie en het verdere leven, blijkt het bieden van steun in de praktijk niet vanzelfsprekend (Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2019). Zo gaf 43,2% van de participanten in het onderzoek van Refaeli (2020) in Israël aan slechts één bron van steun te hebben. Sterker nog, een groot aantal zorgverlaters geeft aan dat ze weinig ondersteuning krijgen na de uitstroom of zelfs het gevoel hebben dat ze op niemand kunnen rekenen (Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2019; Welch et al., 2018). Vooral het gebrek aan emotionele en instrumentele steun komt vaak terug (Adley & Jupp Kina, 2017; Rosenberg, 2019; Singer, Berzin, & Hokanson, 2013; Welch et al., 2018). Daarenboven drukken zorgverlaters vaak onzekerheid uit over de stabiele aanwezigheid van hun steunfiguren (Sulimani-Aidan, 2019). In wat volgt worden een aantal redenen gegeven voor het ontbreken van steun. Ten eerste hebben zorgverlaters over het algemeen kleinere steunnetwerken dan doorsnee jongeren en jongeren die nog steeds in de zorg verblijven (Marion et al., 2017; Welch et al., 2018). Daarnaast zijn familieleden en professionals vaak niet in staat om de vijf verschillende vormen van steun te bieden (Sulimani-Aidan, 2019; Welch et al., 2018). Dit heeft als gevolg dat hun sociale steun vaak gefragmenteerd is in plaats van holistisch. Zij moeten de verschillende soorten steun zoeken bij verschillende steunfiguren, eerder dan bij dezelfde persoon (Sulimani-Aidan, 2019). Ten derde toonde onderzoek aan dat er weinig variatie zit in de steunbronnen van deze jongeren en dat ze niet volledig gebruik maken van de beschikbare diensten (Refaeli, 2020). Verder blijken er heel wat hiaten te zitten in hun sociaal netwerk (Rosenberg, 2019; Singer et al., 2013; Welch et al., 2018). Daarnaast gebeurt het vaak dat jongeren op het moment van de uitstroom alle steun weigeren. Het blijkt moeilijk voor zorgverlaters om steun te vragen en te aanvaarden. Dit kan door het verlangen naar vrijheid na jarenlang sterk gecontroleerd en begeleid te worden of door een utopisch beeld van de toekomst. Veelal wordt de hulp echter geweigerd omwille van negatieve ervaringen, schaamte, trots of het idee dat dit niet strookt met de beoogde onafhankelijkheid (Adley & Jupp Kina, 2017; Hiles et al., 2013). Vanuit de vaststelling dat veel jongeren afhankelijkheid associëren met kinderlijkheid en onafhankelijkheid met volwassenheid, ontstond de notie ‘interdependence’. Dit houdt in dat de jongere durft te vragen naar steun, eerder dan te streven naar zuivere onafhankelijkheid. (Adley & Jupp Kina, 2017) Een laatste reden voor het gebrek aan sociale steun is het gebrek aan nazorg. Wanneer nazorg toch wordt voorzien, is dit meestal tijdelijk en selectief van aard in plaats van aanhoudend en goed toegankelijk (Purtell & Mendes, 2016). Zorgverlaters hebben kortom een

(14)

6 gebrek aan brede en sterke netwerken die hen voldoende ondersteunen bij de uitdagingen van de transitie naar volwassenheid (Refaeli, 2020). Dit betekent dat de jongeren die het kwetsbaarst zijn en dus het meeste sociale steun nodig hebben, beginnen aan de volwassenheid met de minste sociale steun (Andersen, 2019).

3. De betekenis van professionals

Professionals zijn uitermate betekenisvol in het leven van zorgverlaters. Zoals eerder vermeld, kunnen ook professionals immers een bron zijn van sociale steun. Vele auteurs beschreven bijvoorbeeld hoe een hechte band met jeugdhulp professionals een significante bron van emotionele steun kan zijn en kan bijdragen aan een succesvolle transitie (Häggman-Laitila et al. 2018; Hiles et al., 2013; Marion et al., 2017; Singer et al., 2013). Ook na uitstroom blijken ex-professionals van betekenis te zijn. Zo vond Sulimani-Aidan (2016) in Israël dat veel zorgverlaters hun vroegere residentiële professionals als één van de hoofdbronnen voor emotionele steun en steun in verschillende levensdomeinen na uitstroom beschouwen. In later onderzoek bleken ex-professionals overigens de meest genoemde steunfiguren bij zorgverlaters, zelfs wanneer deze niet langer aanwezig waren in het leven van de jongere (Sulimani-Aidan, 2019). Eveneens bleek in het onderzoek van Adley en Jupp Kina (2017) dat veel zorgverlaters op hun voormalige jeugdhulp professionals rekenden voor een aanzienlijke hoeveelheid steun, waaronder instrumentele en emotionele steun.

Uit literatuur wordt echter duidelijk dat niet elke professionele relatie vanzelfsprekend een bron van sociale steun is en al zeker niet van emotionele steun. Professionele relaties verschillen van kwaliteit en dragen aldus in verschillende mate bij aan het welzijn en de transitie van de jongere. Vele auteurs vonden in dit opzicht dat duurzame en positieve relaties met hulpverleners een positieve invloed hebben op het welzijn van jongeren in de zorg (McLeod, 2010; Ridley, Larkins, Farrelly, Hussein, Austerberry, Manthorpe, & Stanley, 2016). Ook zorgverlaters zelf geven aan hoe belangrijk het is om continue en stabiele relaties te hebben met professionals tijdens en na de zorg (Tyler, Thompson, Trout, Lambert, & Synhorst, 2017). Er wordt in het bijzonder sociale steun geput uit professionals die verder gaan dan hun takenpakket en zich niet blind kijken op regels (Häggman-Laitila et al., 2018). Sommige professionals blijken immers veel meer op te nemen dan hun formele takenpakket. Zo schreven Collins et al. (2010, p. 126): “... individuals [professionals] often act above and beyond their required role (e.g., by continuing to be a resource after the formal relationship has ended).” In het volgende deel gaan we hier dieper op in.

(15)

7 Het is evenwel opvallend dat er in de literatuur over sociale steun vaak hoofdzakelijk verwezen wordt naar familie en vrienden (informeel netwerk). Onderzoek dat wel melding maakt van professionals als bron van steun, verwijst vaker naar materiële en informationele steun dan naar emotionele steun (Frimpong-Manso, 2015; Greeson et al., 2015; Häggman-Laitila et al., 2018). Op die manier wordt het formele netwerk als bron van sociale steun minder belicht. Bovenal na uitstroom wordt de betekenis van formele steun miskend. Dit is problematisch gezien zorgverlaters vaak cruciale steun ontvangen van voormalige formele netwerken. Daarnaast wordt zodoende het engagement dat professionals mogelijks na uitstroom opnemen weinig erkend en ondersteund. Om die redenen is het belangrijk ook de formele steun (van ex-professionals) te erkennen en ondersteunen (Marion et al., 2017).

4. Nazorg in functie van sociale steun

De nood aan sociale steun eindigt uiteraard niet bij uitstroom. Integendeel, door de uitstroom valt doorgaans (een deel van) het formele sociaal netwerk weg (Hiles et al., 2013; Rosenberg, 2019). Omdat het sociaal netwerk van sommige zorgverlaters vooral bestaat uit formele steunfiguren, betekent de uitstroom voor hen echter dat een groot deel van de sociale steun wegvalt of onderhevig is aan sterke instabiliteit (Rosenberg, 2019). In het onderzoek van Sulimani-Aidan (2016) gaven de jongeren dan ook aan dat het afscheid van de residentiële professionals één van de moeilijkste aspecten is van de transitie. Zorgverlaters willen hun veilige contacten met professionals immers niet verliezen (Häggman-Laitila et al., 2018). Daarnaast blijkt dat het loslaten van het oude leven en de hechtingsrelaties in de zorg psychologisch gezien een proces is dat jaren kan duren eerder dan een afgebakend uitstroom moment (Dima & Skehill, 2011). Om die redenen blijken veel zorgverlaters te verlangen naar contact met ex-professionals (Häggman-Laitila et al., 2018). De laatste jaren kwam er daarom steeds meer aandacht voor nazorg. Nazorg houdt in dat organisaties en/of individuele professionals na de formele uitstroom voor een bepaalde of onbepaalde duur in beeld blijven. De verwachting is dat nazorg zorgt voor een betere transitie en betere uitkomsten (Andersen, 2019). Gezien er nog maar heel weinig literatuur is over nazorg, is het nog onduidelijk wat allemaal onder nazorg valt en wat precies het onderscheid is met voortgezette jeugdhulpverlening. Nazorg kan op diverse manieren geboden worden. Doorgaans hangt de vorm, frequentie, intensiteit, duur… grotendeels af van de individuele professional en zorgverlater (Gallagher & Green, 2012). De belangrijkste nazorgdomeinen zijn onderwijs, fysieke gezondheid en relaties (Trout, Hoffman, Huscroft‐D'Angelo, Epstein, Duppong Hurley, & Stevens, 2014). Auteurs wijzen op het belang van een goede relatie te hebben met degene die nazorg biedt,

(16)

8 gezien een slechte relatie ertoe leidt dat elk contact met de professional als negatief wordt ervaren (Ridley et al., 2016). Daarom is het belangrijk dat zorgverlaters zelf inspraak hebben in wie hen nazorg biedt. Het gaat er zoals eerder besproken immers om de kracht van bestaande formele relaties verder te benutten na uitstroom (Welch et al., 2018). Desondanks is het volgens Welch et al. (2018) belangrijk om de agency van zorgverlaters en hun keuze over het al dan niet behouden van contact te respecteren. Dit betekent dat niet alle jongeren de nood hebben om ex-professionals te blijven zien. Wat de verschillende vormen van nazorg gemeenschappelijk hebben, is dat een zekere mate van contact noodzakelijk is. Het contact tussen professionals en zorgverlaters na uitstroom is aldus een zekere maatstaf om de kwaliteit van nazorg na te gaan. Immers, organisaties en professionals kunnen formeel wel zeggen dat ze nazorg voorzien maar dit in de praktijk niet waarmaken.

Een aantal studies maakten reeds melding van nazorg. Zo vonden Welch et al. (2018) dat er significant veel zorgverlaters nog contact houden na uitstroom en dat deze jongeren gemiddeld ook betere uitkomsten vertonen. Desgelijks gaf twee derde van de jongeren in het onderzoek van Sulimani-Aidan (2019) aan hun voormalige begeleiders van de voorziening te hebben gecontacteerd voor steun tot wel zes jaar na de uitstroom. Ook in eerder onderzoek bleek al dat de relatie tussen professionals en zorgverlaters tot jaren na de uitstroom informeel kan blijven duren en dat zij hun professionals soms als ‘ouders’ beschouwen (Sulimani-Aidan, 2017). Wade (2008) vergelijkt dit contact dan ook met het op bezoek gaan bij familie zoals doorsnee jongeren doen. Eveneens in ander onderzoek gaven zorgverlaters aan regelmatig contact te hebben met hun ex-professionals gedurende jaren, soms zelfs dagelijks (Adley & Jupp Kina, 2017; Collins et al., 2010, Gallagher & Green, 2012). Tot slot bleken zorgverlaters in het onderzoek van Rosenberg (2019) dubbel zoveel formele netwerkleden als biologische netwerkleden te hebben. Verschillende auteurs beschreven dan ook het belang van nazorg als bron van sociale steun en als werkzame factor (Andersen, 2019; Dima & Skehill, 2011; Gallagher & Green, 2012; Sulimani-Aidan, 2019; Welch et al., 2018). Dima en Skehill (2011) stellen bijvoorbeeld dat nazorg de abrupte overgang van veel steun naar weinig of geen steun bij uitstroom kan bufferen. Zij suggereren dat nazorg cruciaal is om de relationele uitstroom en de psychologische uitstroom meer op elkaar af te stemmen. Wade (2008) vond dat contact met ex-professionals het risico op sociale isolatie reduceert en de sociale vaardigheden verbetert. Hij stelt bovendien dat aanhoudend contact na uitstroom zorgt voor meer stabiliteit en continuïteit en een bron van emotionele steun kan zijn. Het spreekt voor zich dat nazorg in het bijzonder betekenisvol is voor die jongeren die weinig tot geen steun ontlenen aan hun biologische familie (Marion et al., 2017; Wade, 2008). Professionals zijn

(17)

9 dan mogelijks niet alleen een aanvulling op maar ook een vervanging van de ouders (Sulimani-Aidan, 2016; Welch et al., 2018).

Ondanks de groeiende erkenning van het belang van nazorg, blijkt dit in de praktijk nog niet optimaal gerealiseerd. In het onderzoek van Refaeli (2020) beschreven veel jongeren bijvoorbeeld het gevoel van verwaarloosd te worden door hun residentiële voorziening na de uitstroom. Er leefde namelijk de verwachting bij de participanten dat er iemand van de residentiële voorziening verder aanwezig zou blijven en dat zij zelf actief contact zouden opnemen, wat volgens hen aldus niet of te weinig gebeurde (Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2016). Ook in ander onderzoek gaven zorgverlaters aan zich verlaten te voelen door hun professionals na uitstroom (Adley & Jupp Kina, 2017; Dima & Skehill, 2011). Volgens Hiles et al. (2013) voelden zorgverlaters zich eenzaam en geïsoleerd omwille van het verlies van hun professionals. Zorgverlaters vinden het moeilijk te begrijpen waarom de professionals die voorheen erg betrokken waren geweest in hun leven niet langer geïnteresseerd zijn in hun leven na uitstroom (Häggman-Laitila et al., 2018). Eveneens in ander onderzoek blijkt dat de nazorg tijdelijk en selectief is in plaats van aanhoudend en goed toegankelijk (Greeson et al., 2015; Purtell & Mendes, 2016). Zo vonden Welch et al. (2018) dat de steun van professionals vaak wegviel na enkele maanden na uitstroom, vooral voor die zorgverlaters die terugkeerden naar huis. In de studie van Wade (2008) gaf bijvoorbeeld de helft van de zorgverlaters aan 3 maanden na uitstroom nog in contact te zijn met hun pleegouders, waar dit slechts 14% was na 10 maanden. Tot slot gaven ook Ghanese zorgverlaters aan zich na hun vertrek vaak niet meer welkom te voelen in de residentiële voorziening aangezien de professionals in veel gevallen negatief reageerden op hun ondersteuningsvragen (Frimpong-Manso, 2017). Singer et al. (2013) wijten deze negatieve gevoelens echter aan de onrealistische percepties van steunende en permanente relaties.

Het onderzoek omtrent nazorg of contact na uitstroom is aldus sterk contradictorisch. Enerzijds geven sommige zorgverlaters aan nog jaren steun te ontvangen van ex-professionals, anderzijds voelen veel zorgverlaters zich in de steek gelaten (Gallagher & Green, 2012). Daarnaast zijn er ook andere tegenstrijdigheden omtrent nazorg. Zo is er geen eensgezindheid over welke steun jongeren nu verlangen na uitstroom. De meeste studies wijzen hierbij naar emotionele steun (Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2019; Welch et al., 2018). Anderzijds verlangen zorgverlaters ook naar concrete steun zoals advies en instrumentele steun (Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2019). Een mogelijke verklaring voor de contradicties omtrent nazorg is dat zorgverlaters verschillende noden hebben en daarom anders reageren op nazorg of verschillende hoeveelheden nazorg nodig

(18)

10 hebben. Om die reden is één universele nazorg-benadering wellicht niet wenselijk (Huscroft-D'Angelo, Trout, Epstein, Duppong-Hurley, & Thompson, 2013). Daarnaast is de wisselwerking tussen continuïteit van professionals, frequentie en intensiteit van sociale steun, en de noden van jongeren erg complex (Ridley et al., 2016). Een laatste verklaring voor de tegenstrijdigheden is de observatie dat het onderhouden van formele relaties na uitstroom verschilt tussen pleegzorg, residentiële en ambulante hulpverlening (Welch et al., 2018).

Een reden voor de beperkte nazorg is zoals reeds gezegd dat sommige jongeren verdere steun weigeren bij uitstroom. Professionals vatten deze weigering echter vaak op als het signaal om voorgoed alle steun en contact stop te zetten (Adley & Jupp Kina, 2017). Verder nemen professionals vaak aan dat het goed gaat met een jongere omdat deze geen contact opneemt (Adley & Jupp Kina, 2017). Een andere reden is dat professionals niet altijd goed inschatten welke steun jongeren nodig hebben tijdens, voor en na de transitie, welke steunbronnen er aanwezig zijn en wat de hiaten zijn in hun sociaal netwerk (Adley & Jupp Kina, 2017; Welch et al., 2018). Een treffende illustratie hiervan is het onderzoek van Wade (2008), waar slechts 37% van de professionals dezelfde steunfiguren benoemde als de jongeren zelf (Adley & Jupp Kina, 2017). Om die reden nemen professionals soms verkeerdelijk aan dat de jongere voldoende steun krijgt na uitstroom. Een laatste reden voor de beperkte nazorg is de spanning tussen goede intenties en praktische haalbaarheid. (Welch et al., 2018). Het probleem is immers dat jongeren zich blijven wenden tot professionals die formeel niet langer de verantwoordelijkheid hebben om die steun te bieden en hier bijgevolg ook niet voor ondersteund worden. Daarom is de steun die zorgverlaters van hun professionals kunnen ontvangen soms erg beperkt. (Sulimani-Aidan, 2019) Zorgverlaters worden door professionals echter vaak aangemoedigd om in contact te blijven en hulp te vragen wanneer nodig, maar merken evenwel dat de professionals dit niet altijd kunnen bieden. De paradoxale boodschap dat de professionals er voor hen zijn maar vaak niet echt kunnen helpen, is problematisch. Dit kan uiteindelijk leiden tot frustratie en ontgoocheling van zowel de professionals als de jongeren. (Sulimani-Aidan, 2016)

Omwille van de vaststelling dat veel zorgverlaters nog contact hebben met hun ex-professionals of hier alvast naar verlangen, in combinatie met de vaststelling dat dit de continuïteit verbetert, dat hier sociale steun aan wordt ontleend en dat deze zorgverlaters betere uitkomsten vertonen, deden vele auteurs reeds de aanbeveling om het contact na uitstroom formeel te erkennen en te ondersteunen. Professionals moeten de ruimte en de middelen krijgen om relaties met zorgverlaters in stand te houden. (Dima & Skehill, 2011; Gallagher & Green, 2012; Marion et al.,

(19)

11 2017; Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2016; Tyler et al., 2017; Wade, 2008; Welch et al., 2018) Gallagher en Green (2012) stellen overigens dat geen contact meer hebben met ex-professionals negatieve gevolgen kan hebben voor zorgverlaters zoals eenzaamheid en een moeizame transitie. Sulimani-Aidan (2016) gaat zelfs zo ver om te stellen dat door geen middelen te voorzien om deze relaties formeel te ondersteunen, de staat een essentieel middel voor een succesvolle transitie belemmert.

Niettemin roept deze literatuur inzake nazorg ook wel wat vragen op. Zoals reeds aangehaald, is het bijvoorbeeld onduidelijk wat nu net het onderscheid is tussen voortgezette hulpverlening en nazorg. Het is daarnaast niet altijd duidelijk wat er na uitstroom nog verwacht mag worden van professionals en wat niet. Verder beschreven Adley en Jupp Kina (2017) de onduidelijkheid over of, wanneer en hoe professionele relaties tot een einde komen. Vervolgens is er nog heel weinig geweten over het type relatie tussen zorgverlaters en ex-professionals na de uitstroom. Het gaat dan bijvoorbeeld over de duur, de frequentie en de kwaliteit van het contact (Sulimani-Aidan, 2016). Verder is het ook niet duidelijk of nazorg een werkzame factor is omdat het een bron is van sociale steun of omwille van een direct effect op de transitie. Daarnaast is de mogelijkheid dat formele contacten evolueren naar informele contacten nog niet onderzocht. Tot slot is er nog te weinig onderzoek over hoe professionals zelf staan tegenover het contact met zorgverlaters na uitstroom, laat staan over wat ze vinden van een formele erkenning van deze relatie. Al deze hiaten maken verder onderzoek aangaande nazorg noodzakelijk.

5. Vlaams nazorgbeleid

De erkenning van het belang van nazorg groeit zowel in onderzoek, praktijk als beleid. Ook op Vlaams niveau werd recent deze trend opgepikt. In de zoektocht naar concrete beleidsontwikkelingen inzake nazorg werden de volgende drie documenten bespeurd. Voorlopig zijn dit de enige Vlaamse beleidsontwikkelingen die melding maken van nazorg. In wat volgt worden deze documenten belicht.

5.1. Actieplan Jongvolwassenen

In het kader van de 2.0.-aanpak voor integrale jeugdhulp werd in 2017 onder leiding van het Agentschap Jongerenwelzijn (nu het Agentschap Opgroeien) het actieplan jongvolwassen opgesteld en goedgekeurd. Dit actieplan heeft als doel de transitie naar volwassenheid voor zorgverlaters te verbeteren. De focus van dit plan ligt dan ook op continuïteit van de hulpverlening. Het actieplan beklemtoont het belang van sociale relaties voor, tijdens en na uitstroom. Hierin wordt

(20)

12 aldus voor het eerst grondig aandacht besteed aan nazorg als werkzame factor. Jongerenwelzijn wil met dit actieplan de jeugdhulp sensibiliseren “om nazorg structureel te verankeren in hun aanbod” (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d., p. 5). Deze nazorg wordt gedefinieerd als het in beeld blijven van de jongvolwassene. (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.)

5.2. Richtsnoeren Jeugdhulp naar volwassenheid

Omdat voorzieningen aangaven nood te hebben aan handvatten om dit actieplan concreet invulling te geven (Bv. Wat is goede nazorg?) werden in 2019 de Richtsnoeren Jeugdhulp naar volwassenheid rondgestuurd door het Agentschap Jongerenwelzijn. In deze beleidstekst werd nazorg gedefinieerd als het tijdelijk in beeld blijven van de jongvolwassene na uitstroom, in tegenstelling tot het actieplan, waar geen melding van eindigheid werd gemaakt. Nazorg moet de jongvolwassen het gevoel geven er niet alleen voor te staan. Er wordt erkend dat zorgverlaters vaak geen ondersteunend netwerk hebben en dat professionals dan onvermijdelijk een rol moeten opnemen na uitstroom. Toch wordt enige voorzichtigheid ingebouwd: “Een hulpverlener kan als ankerfiguur in de samenleving (tijdig!) op zoek gaan naar aanwezige bronnen [...] die de jongeren tijdens de transitieperiode kunnen ondersteunen bij de diverse levensdomeinen” (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d., p. 5). Het woord tijdig met uitroepingsteken brengt een erg duidelijke boodschap: de rol van een professional na uitstroom is eindig. Het Agentschap Jongerenwelzijn bevestigt in dit document dat nazorg erg ruim kan geïnterpreteerd worden. Desondanks beklemtonen zij dat nazorg niet “mag uitmonden in een verdoken verlenging van de begeleiding” (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d., p. 10). Het verschil tussen nazorg en voortgezette jeugdhulp is dat er in nazorg geen nieuwe hulpverlenings doelstellingen worden opgesteld. In deze richtsnoeren wordt voor het eerst gepleit voor interdependence; het inzicht dat mensen niet volledig onafhankelijk kunnen en moeten zijn. Er wordt erkend dat mensen leven in wederzijdse verbondenheid en steunen op elkaar. Daarnaast formuleert Jongerenwelzijn een onderscheid in soorten nazorg; nazorg kan collectief of individueel en actief of passief zijn. Collectieve nazorg is de nazorg die geboden wordt vanuit de dienst als geheel in tegenstelling tot de individuele nazorg die geboden wordt door de afzonderlijke professional. Actieve nazorg betreft dan de nazorg op initiatief van de professional die actieve pogingen doet nazorg te bieden. Dit in tegenstelling tot passieve nazorg waarbij de professional het initiatief van de jongere afwacht. Deze worden bij voorkeur gelijktijdig aangeboden. De richtsnoeren reiken eveneens enkele handvatten voor goede nazorg aan. Ten eerste wordt opgedragen om de verschillende levensdomeinen -waaronder relaties- in kaart te brengen vooraleer de jongere uitstroomt opdat men kan inschatten hoeveel

(21)

13 steun aanwezig zal zijn na uitstroom en waar professionals moeten bijspringen. Ten tweede moeten er duidelijke afspraken (zoals de wijze, frequentie, duur en persoon) gemaakt worden samen met de jongere en moeten deze opgenomen worden in het ondersteuningsplan. Ten derde moet de jongere zelf de professional kunnen kiezen die de nazorg zal bieden. Het is immers cruciaal dat zij een goede band hebben. Verder is de nazorg pro-actief. De professional neemt zelf regelmatig contact op met de zorgverlater. Deze actieve nazorg kan aangevuld worden met passieve nazorg hoewel passieve nazorg nooit op zichzelf mag staan. Vervolgens wordt het belang van sociale media onderlijnd. Hierbij wordt aanbevolen om via een werkprofiel te communiceren. Tot slot besluit Jongerenwelzijn met de boodschap dat deze richtsnoeren niet vrijblijvend zijn en moeten opgenomen worden in het kwaliteitsbeleid van elke jeugdhulporganisatie. Dit zal beoordeeld worden aan de hand van zelfevaluatie. (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.)

5.3. Sur Ma Route

Een ander Vlaams document waarin het belang van nazorg belicht wordt, is ‘Sur ma Route’ van vzw Cachet. Vzw Cachet is een organisatie door en voor jongeren met een jeugdhulpervaring. Sur Ma Route is niet zozeer een beleidstekst dan wel een sensibiliseringsrapport voor beleid en praktijk omtrent de uitdagingen van de transitie naar volwassenheid vanuit de jeugdhulp. In het rapport worden jongeren zelf aan het woord gelaten. Vzw Cachet beschrijft hoe jongeren na begeleiding graag de mogelijkheid tot contact behouden:

“Vaak gaan we ervan uit dat wie de jeugdhulp verlaat, er ook echt wég is en alle bruggen achter zich verbrandt. Maar niets is minder waar. Erg opmerkelijk is dat zeer velen, ook volwassenen die al jaren geleden de jeugdzorg hebben verlaten, contact houden met een of enkele vroegere begeleiders” (Vzw Cachet, 2015, p.33).

Dit is volgens Cachet echter niet bij elke voorziening een mogelijkheid. De grootste uitdaging hierbij is dat de verwachtingen van organisaties en zorgverlaters niet altijd overeenstemmen. Cachet problematiseert daarnaast dat nazorg of verder contact beloofd wordt maar uiteindelijk niet wordt geboden. Wanneer vroegere begeleiders niet meer contacteerbaar zijn, beleven zorgverlaters dat vaak als een grote leegte. Cachet beschrijft verder hoe sommige zorgverlaters zelfs lange tijd na begeleiding slechts een beperkt netwerk hebben. Voor deze jongeren hebben ex-professionals aldus een erg grote betekenis. Cachet vat dit sprekend samen:

“Wanneer we doorvragen, blijkt dat vroegere begeleiders niet alleen deel gaan uitmaken van het netwerk, maar dat ze voor sommigen ook het eerste en soms zelfs het enige

(22)

14 aanspreekpunt blijven bij moeilijkheden of vragen. Eerder dan een beroep te doen op het reguliere hulpverleningsaanbod, doen ze een beroep op deze vertrouwenspersonen. Zo blijven ze een voortdurende bron van steun en advies” (Vzw Cachet, 2015, p.33).

Daarenboven geven de bevraagde jongeren aan dat hun leeftijdsgenoten niet altijd volstaan en dat ze op belangrijke momenten in hun leven (zoals een overlijden) graag contact zouden hebben met de professionals die veel voor hen betekend hebben toen ze jonger waren. Daarnaast hekelt Cachet volgende paradox: jongeren die het goed doen, moeten sneller afscheid nemen van de hulpverlening dan jongeren die nog veel ondersteuningsnoden hebben. Dit kan zorgverlaters echter het gevoel geven afgestraft te worden omdat ze het goed doen. Bovendien zet de schrik om geen hulp of contact meer te hebben de jongeren mogelijks ertoe aan het vooral niet te goed te doen en dusdanig het contact te rekken. Vzw Cachet hekelt verder dat sommige professionals geen pro-actief contact nemen. Dit kan jongeren immers het gevoel geven dat niemand om hen geeft. Er wordt soms verkeerdelijk aangenomen dat het goed gaat met de jongere omdat deze niet van zich laat horen. Zorgverlaters ondervinden echter vaak een grote drempel om zelf contact te nemen. Voorts wordt aanbevolen om een weigering van nazorg niet als een definitieve weigering te beschouwen. Er moet gepoogd worden om de jongere toch (pro-actief) te motiveren tot nazorg, zeker wanneer het ‘zorgwekkende zorgmijders’ betreft. Tot slot beklemtoont ook vzw Cachet dat een hechte band noodzakelijk is om nazorg te bieden. Professionals moeten bovenal oprecht en betrokken zijn. Jongeren willen immers behandeld worden als mens en niet als dossiernummer. (Vzw Cachet, 2015)

6. Besluit

We stellen vast dat ex-professionals een erg betekenisvolle bron van sociale steun (kunnen) zijn na uitstroom maar dat dit potentieel nog te vaak onderbelicht wordt. Er is namelijk een aanzienlijk gebrek aan literatuur over nazorg en contact na uitstroom. De bestaande literatuur is bovendien sterk tegenstrijdig en laat heel wat vragen onbeantwoord. Omwille van de verwachting dat nazorg resulteert in een betere transitie en het gebrek aan sociale steun na uitstroom kan verlichten, is erkenning en ondersteuning van nazorg belangrijk (Andersen, 2019; Marion et al., 2017; Refaeli, 2020; Sulimani-Aidan, 2016; Tyler et al., 2017; Welch et al., 2018). Ten einde dit te bereiken, is er meer onderzoek nodig om het belang van nazorg te onderzoeken (Tyler et al., 2017). De volgende probleemstelling wordt aldus geformuleerd: “Er is een gebrek aan literatuur over het belang en de vormgeving van nazorg en wat dit kan betekenen in relatie tot sociale steun.” Bij mijn weten bestaat er nog geen onderzoek dat in diepgang focust op het contact tussen zorgverlaters en professionals

(23)

15 na uitstroom, en al zeker niet in de Vlaamse context. Om die reden heeft dit onderzoek als doel meer te weten te komen over nazorg of het contact met ex-professionals na uitstroom in de Vlaamse jeugdhulpverlening.

(24)

16

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet- en design

1. Onderzoeksdoelen

Dit onderzoek heeft het doel na te gaan wat het belang is van nazorg. Concreet wil dit onderzoek een beter zicht krijgen op het contact tussen uitgestroomde zorgverlaters en hun ex-professionals en op welke steun deze (jong)volwassenen hieraan ontlenen. In dit opzicht tracht dit onderzoek een antwoord te bieden op volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe wordt nazorg vormgegeven?

2. Welke vormen van steun ontlenen zorgverlaters aan nazorg? 3. Wat is de kijk op nazorg?

4. Welk beleid wordt er gevoerd omtrent nazorg?

2. Methodologie

2.1. Selectiecriteria en rekrutering

Voor deze masterproef werden 10 professionals en 10 zorgverlaters beoogd als respondenten. In dit onderzoek worden ‘zorgverlaters’ afgebakend tot die jongeren die de transitie naar volwassenheid maakten vanuit de jeugdhulp. Om praktische redenen wordt de start van deze transitie gelegd op 18 jaar. Bijgevolg kwamen enkel zorgverlaters in aanmerking die tot minstens aan hun 18 in de jeugdhulp werden begeleid. Er werd geen maximumleeftijd bepaald, gezien de studie ook wilde achterhalen hoe lang contact kan aanhouden na uitstroom. Omdat dit onderzoek over nazorg gaat, was het daarenboven belangrijk dat zorgverlaters volledig uit de jeugdhulp waren uitgestroomd. Om de steekproef uit te breiden werden echter ook jongvolwassenen weerhouden die nog in voortgezette jeugdhulp werden begeleid, indien zij al een eerdere uitstroom ervaring hadden gehad. Deze jongeren werden gevraagd te reflecteren over het contact met de voorgaande diensten. Wat de professionals betreft was het enige criterium dat hun huidige job hen in de mogelijkheid stelt om jongeren te begeleiden tot aan de meerderjarigheid.

De oproep naar respondenten werd via mail en mond-op-mond reclame verspreid naar diverse jeugdhulporganisaties at random, verspreid over verschillende Vlaamse provincies. Zowel residentiële als ambulante hulpverlening waarvan de doelgroep reikt tot minstens 18 jaar oud werden gecontacteerd. Wel werd om praktische redenen de keuze gemaakt om niet te rekruteren bij VAPH-organisaties. Gezien het niet eenvoudig was om rechtstreeks zorgverlaters te contacteren, werd aan de gecontacteerde diensten gevraagd de oproep zoveel mogelijk door te geven aan hun oud-jongeren. Om deze vraag te faciliteren, werd bij de gemailde oproep eveneens

(25)

17 een laagdrempelig en duidelijk informatie pamflet voor zorgverlaters meegegeven in bijlage. Deze kon hetzij doorgestuurd worden naar zorgverlaters, hetzij opgehangen worden op de dienst. Op die manier werd gehoopt meer respondenten te verkrijgen. Om de participatie van zorgverlaters aanvullend te stimuleren, werd aan hen (via het pamflet) een cinematicket beloofd bij deelname.

2.2. Omvang van de steekproef

Hoewel de oproep naar meer dan 30 Vlaamse diensten werd verstuurd, was reactie eerder beperkt. Enkele diensten gaven aan niet te willen meewerken omwille van een teveel aan engagementen. Daarnaast heeft het merendeel van de diensten nooit gereageerd. Desondanks toonden 16 respondenten (8 zorgverlaters en 7 professionals) zich bereid deel te nemen. De uiteindelijke steekproef bestaat echter slechts uit 7 zorgverlaters en 6 professionals. De zevende professional werd omwille van te hechte connecties met de onderzoeker niet opgenomen in de steekproef. De achtste zorgverlater haakte vlak voor het interview om niet gespecificeerde reden af. Het merendeel van deze respondenten werd bekomen via persoonlijke connecties van de onderzoeker waarna er een sneeuwbaleffect ontstond. Omdat zorgverlaters niet rechtstreeks konden gecontacteerd worden, is er geen zicht op hoeveel zorgverlaters geweigerd hebben deel te nemen nadat de professional de oproep had doorgestuurd.

Van de bevraagde professionals werkten er 5 ambulant (N=5) en 1 residentieel (N=1), waaronder velen met ervaring in beide werkvormen. Andere demografische eigenschappen zoals leeftijd, werkervaring en geslacht worden weergegeven in tabel 1 in bijlage. Wat de zorgverlaters betreft, waren er 5 volledig uitgestroomd (N=5) en 2 jongeren werden nog begeleid door contextbegeleiding in functie van autonoom wonen (N=2) (hierna CBAW). Alle geïnterviewde (jong)volwassenen hadden al één of meerdere uitstroom ervaringen. Bijkomende demografische kenmerken van de zorgverlaters kunnen teruggevonden worden in tabel 2 in bijlage.

2.3. Dataverzameling

Gezien het onderzoek bovenal peilt naar de betekenis van aanhoudend contact tussen ex-professionals en zorgverlaters, leek kwalitatief onderzoek het meest voor de hand liggend. Om die reden werd een semi-gestructureerde vragenlijst opgesteld. Dit liet toe om op voorhand vastgelegde onderwerpen te bespreken maar tevens ruimte te laten voor zowel de onderzoeker als de respondent om uit te wijden. De interviews werden voorafgaand aan de corona-pandemie

(26)

18 face-to-face afgenomen en later digitaal of telefonisch. Het spreekt voor zich dat de onderzoeker zich inzake locatie en datum zoveel mogelijk schikte naar de wensen van de respondenten. De meeste face-to-face interviews vonden dan ook plaats op de dienst van de respondent. Daarnaast werden drie interviews met zorgverlaters afgenomen bij de jongere thuis, in een koffiehuis en bij de onderzoeker thuis. De duur van de interviews varieerde tussen een half uur en een uur.

Bij de start van het interview werd telkens het informed consent samen overlopen. De onderzoeksopzet werd (nogmaals) uitgelegd en er werd beklemtoond dat deelname volledig vrijwillig is en op elk moment kon worden stopgezet. Daarnaast werden de anonimiteit en vertrouwelijkheid verzekerd. Ook de nood en bedoeling van de audio-opname werden uiteen gezet. Na de bevestiging van deelname middels het ondertekenen van het informed consent, ging het interview van start. Om de mate van nazorg beter in beeld te krijgen werd concreet het contact tussen zorgverlaters en ex-professionals bevraagd. Voor dit onderzoek werd het concept contact heel ruim geïnterpreteerd. Zowel bellen als chatten als face-to-face contact werden beschouwd als contact. Maar ook het sturen van kaartjes en het reageren op een foto op sociale media werden beschouwd als contact. Bij aanvang werd eveneens toegelicht dat de interesse van de onderzoeker zich niet enkel beperkte tot lopende contacten of de meest recent begeleiding maar dat ook alle voorgaande contacten met professionals of zorgverlaters konden besproken worden.

De vragenlijst bevroeg in concreto 4 grote lijnen. Eerst werden persoonlijke gegevens zoals leeftijd, werkervaring, leeftijd van uitstroom en duur van begeleiding gevraagd. Het doel hiervan was enerzijds vertrouwen op te wekken bij de respondent en anderzijds een beter zicht te krijgen op het profiel van de respondent. Vervolgens werd het (mogelijke) contact met professionals of zorgverlaters bevraagd. Met deze vragen wilde de onderzoeker onder andere peilen naar de wijze, frequentie, duur, initiatiefname, inhoud… van het contact. Daarnaast was het doel meer te weten te komen over redenen van contact of geen contact. Het derde deel informeerde naar de kijk van respondenten op het contact. Deze vragen betroffen onder andere de voor- en nadelen, de professionaliteit van de professional, de aard van de relatie en de geboden sociale steun. Tot slot werd informatie ingewonnen over het beleid rond dit contact en de visie op beleidsmatige formalisering. Er werd onder meer geïnformeerd naar specifieke regels en de tevredenheid met het huidige beleid. De vragenlijsten voor professionals en zorgverlaters kwamen grotendeels overeen en volgden beide deze vier lijnen. Verschillen lagen bovenal in praktische vragen zoals hoe het beleid een invloed had op het werk van de professional of welke ondersteuningsnoden de jongere had na uitstroom.

(27)

19 2.4. Data analyse

De verwerking van de verzamelde gegevens gebeurde op basis van thematische analyse. De interviews werden eerst getranscribeerd en volledig geanonimiseerd. Dit wil zeggen dat namen van organisaties niet werden opgenomen en er gebruik werd gemaakt van initialen. Ook geografische locaties van diensten werden geanonimiseerd aangezien bepaalde locaties volgens de onderzoeker nog te herkenbaar waren om volledige anonimiteit te garanderen. Op basis van de transcripties werden de gegevens retrospectief gecodeerd. Dit wil zeggen dat op voorhand niet bewust werd gezocht naar bepaalde codes. Toch is het logisch dat bepaalde codes met zekerheid gevonden werden, gezien de vragenlijsten telkens naar dezelfde informatie peilden. Omwille van de waaier aan codes werden deze uiteindelijk geclusterd per thema. Dit gebeurde inductief (Elo & Kyngäs, 2008). Deze thema’s werden in diepte uitgewerkt en geïnterpreteerd. Om geen nuances of belangrijke informatie over het hoofd te zien, werden de interviews meermaals doorgelezen waarna de resultaten werden verfijnd.

Voor de analyse werd de terminologie van het Agentschap Jongerenwelzijn in de ‘richtsnoeren naar volwassenheid’ (2019) overgenomen. Tijdens de analyse werd aldus een onderscheid gemaakt tussen collectieve en individuele nazorg en tussen actieve en passieve nazorg. Na het afnemen van de interviews, merkte de onderzoeker eveneens een onderscheid tussen geplande en ongeplande nazorg. Geplande nazorg is de nazorg die voor de uitstroom werd vastgelegd. Ongeplande nazorg betreft de spontane contacten die niet vastgelegd werden.

3. Besluit

Dit onderzoek wil een beter zicht krijgen op nazorg of het contact tussen uitgestroomde zorgverlaters en hun ex-professionals. In het bijzonder wordt de relatie tussen nazorg en sociale steun verkend. Het uiteindelijke doel is om het belang van nazorg te onderzoeken. Er werd gekozen om een kwalitatief onderzoek te doen op basis van semi-gestructureerde interviews. De uiteindelijke steekproef bestaat uit zes professionals en zeven zorgverlaters. Concreet werd gepoogd de vormgeving van nazorg, de visie op nazorg en het beleid inzake nazorg in beeld te brengen. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten in een respectievelijke orde toegelicht.

(28)

20

Hoofdstuk 3: Resultaten

1. Inleiding

In wat volgt worden de bevindingen van het onderzoek uiteen gezet. Respectievelijk zullen de resultaten over de vormgeving van nazorg, de visie op nazorg en het beleid omtrent nazorg toegelicht worden.

2. Vormgeving van nazorg

2.1. Nazorg: contact na uitstroom

Vertrekkende vanuit de vernoemde open definiëring gaven bijna alle respondenten aan nog contact te hebben, hetzij met zorgverlaters, hetzij met ex-professionals. Slechts één professional had geen contact met zorgverlaters. Wat de kenmerken van het contact betreft, werd enorm veel variatie gevonden. In wat volgt bespreken we onder andere het aantal contactpersonen, de frequentie, de contactwijze, wie initiatief neemt, de duur en de tevredenheid van contact.

Het aantal contactpersonen varieerde sterk tussen respondenten. Sommige zorgverlaters hielden met meer dan vijf professionals contact, waaronder leefgroepbegeleiders, psychologen en contextbegeleiders, bij anderen bleef dit beperkt tot één professional. Enkele zorgverlaters gaven aan enkel of het meeste contact te hebben met hun contextbegeleiders omdat deze intensiever deel waren geweest van hun leven, hen individueel hadden begeleid en simpelweg de laatste professionals waren in hun traject. Er was eveneens contact met professionals die al in pensioen waren of die veranderd waren van job. Professionals hadden in sommige gevallen contact met meer dan tien zorgverlaters. Professionals hebben occasioneel ook contact met zorgverlaters die niet door hen begeleid werden. Die komen soms over de vloer in de voorziening of naar een reünie. Een opvallende bevinding was dat alle zorgverlaters aangaven met sommige professionals absoluut geen contact meer te willen. Vaak bleken dit leefgroepbegeleiders te zijn.

Ook de frequentie van het contact (en dus van nazorg) was sterk gevarieerd. Sommigen hadden wekelijks contact, andere slechts één keer per jaar, met oneindig veel tussenwegen. De frequentie is bovendien afhankelijk van gebeurtenissen in het leven van de zorgverlater en kan daarom variëren doorheen de tijd. Zo vertelt een professional:

(29)

21

“Dat hangt heel hard af van de jongere en van in welke periode ze zitten. Het gebeurt dat als er iets gebeurd is in hun leven dat zeer ingrijpend is, dat ze afkomen om een keer echt goed te babbelen.” (Professional 2)

Daarnaast is de frequentie van contact volgens een professional door de intrede van sociale media over het algemeen gestegen. Het is namelijk veel laagdrempeliger geworden om op de hoogte te zijn van het leven van de zorgverlater en bijvoorbeeld een berichtje te sturen bij de geboorte van een kind, maar het is eveneens laagdrempeliger voor zorgverlaters om contact te zoeken.

Ook de manieren waarop contact plaatsvindt, zijn erg divers. Contacten kunnen vluchtig (bv. elkaar tegenkomen op straat) of intens (bv. een ziekenhuisbezoek) zijn. Grofweg kan nazorg telefonisch, schriftelijk, digitaal of face-to-face gebeuren. Er werden ontzettend veel voorbeelden van contactname aangehaald door de respondenten. Enkele voorbeelden zijn: op ziekenhuisbezoek gaan bij de zorgverlater, te gast zijn op een huwelijk van de zorgverlater, op babybezoek gaan, aanwezig zijn bij de bevalling van een zorgverlater, een reünie op de dienst, een zorgverlater ‘s nachts ophalen, meegaan op intake, reageren op een facebookbericht, naar de begrafenis gaan van een dierbare van de zorgverlater, een kerstkaart sturen, iemand telefonisch feliciteren etc. Het telefonisch contact en het contact via sociale media gebeuren af en toe via accounts en privé-nummers. Daarnaast vonden sommige ontmoetingen plaats bij de professional thuis. Enkele professionals gaven aan dat de fysieke voorziening of organisatie fungeert als haven om naar terug te keren en contact op te nemen. Het verhoogt immers de laagdrempeligheid. De meeste face-to-face contacten na uitstroom gebeuren dan ook binnen de voorziening. Wanneer een fysieke locatie weinig toegankelijk of vertrouwd is omdat professionals bijvoorbeeld grotendeels op verplaatsing werken, blijkt face-to-face contact minder vanzelfsprekend. Zo vertelde een professional hoe het aantal fysieke contacten was afgenomen nadat het open onthaal van de organisatie was verdwenen. Zij meende dan ook dat fysieke contacten sneller gebeuren na residentiële begeleidingen dan na ambulante begeleidingen. Tot slot combineren sommige respondenten heel veel van deze contactwijzen tegenover anderen die bijvoorbeeld enkel telefonisch contact hebben. Uit de voorbeelden wordt duidelijk dat nazorg zowel individueel als collectief, gepland als ongepland en passief als actief vormgegeven wordt. Ook de types van nazorg kunnen gecombineerd worden. Respondenten vonden het echter niet altijd gemakkelijk om deze verschillen te definiëren. Volgend citaat illustreert dit:

(30)

22

“Voor mij zit er ook wel een verschil in nazorg, bijvoorbeeld bij die ene jongere die eigenlijk nog maar recent afgesloten is, denk ik dat mijn contactmomenten met hem anders zijn dan een nazorg die 5 jaar na een begeleiding nog speelt.” (Professional 3)

Wie initiatief neemt tot contact, varieert sterk van situatie tot situatie. Zo gebeurt het dat nieuws over de zorgverlater de professional spontaan aanzet om contact te zoeken. Daarenboven kan initiatiefname evolueren doorheen de tijd. Zo komt het initiatief tijdens de geplande nazorg doorgaans van de professional waarna dit bij ongeplande nazorg meer afhangt van de zorgverlater. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat initiatief van beide kanten komt, mede omdat er vaak ook collectieve nazorg wordt geboden. Wanneer professionals zelf initiatief nemen, bevragen zij doorgaans eerst of de jongere nog verder contact wenst.

Ook de duur van contact varieert. Sommige professionals hebben slechts een jaar contact na uitstroom, terwijl andere professionals nog tot 10 of zelfs 30 jaar na uitstroom contact hebben.

Hoe nazorg vormgegeven wordt, hangt sterk af van de band die de zorgverlaters hebben met de professionals. Zo gaven professionals aan dat wanneer een begeleiding negatief geëindigd was, de kans op contact na uitstroom klein was. De vormgeving van nazorg hangt verder ook af van de individuele grenzen en wensen van beide partijen en van het beleid van de betreffende dienst. Volgens de zorgverlaters die ervaring hadden met meerdere voorzieningen of organisaties, zijn er grote verschillen tussen organisaties. Sommige diensten zetten de begeleiding regelrecht stop en doen weinig of niet aan nazorg, andere gaan net heel ver in nazorg. Zo vertelt een zorgverlater:

“Bij de eerste was het echt ‘Buiten en salut.’ En bij de andere was het: ‘Ge gaat naar buiten en we gaan samen naar mogelijkheden en oplossingen zoeken.’ [...] Zelfs als je wegging, mocht je nog steeds op gesprek komen als je daar nood aan had en dat zelf oké vond.”

(Zorgverlater 2)

Daarnaast blijkt de verbinding met de voorziening of organisatie soms erg belangrijk om nog contact te blijven houden. Enkele zorgverlaters vertelden namelijk dat ze met sommige professionals niet langer contact hadden omdat deze van job waren veranderd. Contact leek hierdoor minder gepast of was niet mogelijk gezien het werkprofiel of werknummer niet meer in gebruik waren.

(31)

23 De meeste zorgverlaters hebben realistische verwachtingen van dit contact. Zij begrijpen dat de lopende begeleidingen voorgaan en dat professionals niet met alle jongeren intensief contact kunnen blijven houden. Zo vertelt een zorgverlater:

“Het is niet omdat ik vroeger een prioriteit was dat ik dat nu nog moet zijn. Daar moet ik rekening mee houden en dat vind ik trouwens de normaalste zaak ter wereld.” (Zorgverlater

2)

Daarnaast begrijpen zij dat professionals geen zware hulpvragen meer kunnen opnemen. Tot slot zien zij eveneens in dat professionals persoonlijke grenzen hebben en hun privéleven graag gescheiden houden. Ook de professionals geven aan dat zorgverlaters de grenzen van dit contact goed begrijpen. Volgend citaat illustreert dit:

“Ik heb het gevoel dat de jongeren mij goed begrijpen als ik hen zeg dat ze wel nog eens mogen bellen of contact willen hebben, maar dat dat niet altijd onmiddellijk zal lukken. Zij beseffen ook wel dat mijn nieuwe, lopende begeleidingen voorgaan. Ik heb nog nooit een jongere gehad die zo veeleisend was dat die erop stond dat dat contact meteen moest plaatsvinden. [...] Ik heb nog nooit het gevoel gehad dat er zo veel van mij gevraagd werd dat het te intensief werd.” (Professional 5)

De overgrote meerderheid van de respondenten kon en wilde openlijk communiceren over hun onderling contact. Enkele diensten bieden overigens de mogelijkheid om deze nazorgcontacten te registreren. Desondanks vertelden enkele zorgverlaters over andere zorgverlaters die dit liever voor zichzelf houden. Eén zorgverlater vertelde bovendien dat de professionals waar ze nog contact mee heeft, dit erg heimelijk moeten doen. Contact buiten de voorziening of het geven van privégegevens is immers niet toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat de vier professionals waar ze nog contact mee heeft, dit niet van elkaar weten.

Alle zorgverlaters bleken tevreden over het contact. Zoals gezegd hadden zij hier realistische verwachtingen over en waren zij tevreden met wat de professionals hen nog bieden. Toch gaf elke zorgverlater aan dat contact ook altijd frequenter mocht zijn of verder mocht gaan dan telefonisch contact. Eén zorgverlater gaf aan dat ze in het verleden wel ontevreden was over de beperktheid van het contact maar dat ze dit ondertussen begreep en minder nodig had. Een vaak genoemd verlangen was om ook nog activiteiten te doen met zorgverlaters na uitstroom. Daarnaast wenste één zorgverlater dat de professionals en de dienst meer actief zouden zijn op de sociale media van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De huid eerst twee minuten aan de lucht laten drogen voordat u er een schone pleister op plakt.. U hoeft alleen nog een pleister te gebruiken wanneer de

Wanneer u na het lezen van deze informatie nog vragen heeft, stelt u deze dan gerust aan de transferverpleegkundige of aan de verpleegkundigen van de afdeling.

De stomaverpleegkundige richt zich voornamelijk op de controle van de stoma en op eventuele vragen/problemen die zich voordoen.. Eventueel worden nog aanwezige hechtingen verwijderd

In deze folder vindt u uitleg over welke klachten u tijdens uw opname of thuis eventueel kunt krijgen, en wie u dan kunt waarschuwen.. Klachten tijdens

Met vragen of voor meer informatie kunt u contact opnemen met de ICD-polikliniek van Noordwest Ziekenhuisgroep, locatie Alkmaar. U vindt deze folder op www.nwz.nl bij

Het kan zijn dat u na de opname niet naar huis kunt, omdat u nog veel (medi- sche) zorg nodig heeft.. Het transferpunt vraagt dan een tijdelijke plaats voor u in een verzorgings-

Om ervoor te zorgen dat de elektroden goed in de hartwand vastgroeien, moet u de eerste 6 weken extra voorzichtig zijn met activiteiten waar u kracht voor moet zetten.. Denkt u

In deze folder vindt u uitleg over deze leefregels en bij welke klachten u uw huisarts of het ziekenhuis