• No results found

Fiscale behandeling overheidsbedrijven in andere EU-landen

In deze paragraaf wordt de fiscale behandeling van overheidsbedrijven in omliggende EU-landen behandeld. Eerst komt Duitsland aan bod, dan België, vervolgens Groot-Brittannië en tot slot Frankrijk

3.5.1 Duitsland

De Duitse nationale wetgeving gaat concurrentievoordelen van overheidsbedrijven tegen. Zo zijn indirecte overheidsondernemingen volledig belast, indien deze worden gedreven vanuit een

Aktiengesellschaft (de Duitse BV) of een Gesellschaft mit beschränkter Haftung (de Duitse NV).181 Ook is bij wet vastgesteld dat de overheid slechts deel mag nemen in private ondernemingen indien dit niet op een andere manier kan worden opgelost of als een publieke taak wordt uitgevoerd.182 Voor directe overheidsbedrijven geldt dat deze binnen de heffing van vpb worden betrokken voor zover sprake is van het drijven van een onderneming met als doel winst te behalen. Voor landbouw- en bosbouwondernemingen zijn uitzonderingen in de Duitse wet opgenomen.183

179 Notitie Staatssecretaris van Financiën 11-05-2012, Kamerstukken II 31 213, nr. 7, p. 33

180 E.J.W. Heithuis, “Kabinet kiest verkeerde uitgangspunt bij Vpb-plicht overheidslichamen”, WFR 2014/746 181 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 11

182 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4

35

Voor de Duitse gemeenten is bepaald dat deze alleen commerciële activiteiten mogen verrichten als wordt voldaan aan drie voorwaarden:184

• Het openbaar nut rechtvaardigt de activiteit;

• de activiteit mag niet buitenproportioneel zijn ten opzichte van zowel de capaciteit van de gemeente als de benodigde vraag binnen de gemeente;

• de activiteit kan niet effectiever worden verricht door een derde.

Het laatste punt wordt in verschillende gebieden op verschillende manieren gehandhaafd.185

3.5.2 België

In België geschiedt de heffing van vpb bij overheidsondernemingen op gelijke wijze als bij private partijen. Hierop bestaan uitzonderingen voor ondernemingen welke een maatschappelijk doel dienen, te weten zeehavens en enkele andere bij naam genoemde lichamen. Ook zijn

overheidsondernemingen vrijgesteld als deze geen winst beogen en zich bezighouden met het bevoordelen van economisch achtergestelde gebieden.186

3.5.3 Groot-Brittannië

In Groot-Brittannië is het meestal het geval dat overheidsondernemingen worden ondergebracht in rechtspersonen.187 Dat komt mede doordat ondernemingsactiviteiten van ministeries alleen zijn toegestaan indien deze van bijkomende aard zijn.188 Deze rechtspersonen zijn volledig

belastingplichtig. Voor ondernemingen die door gemeenten gevoerd worden is het vereist dat een zakelijke administratie wordt gevoerd. Ook moet een winst gemaakt worden van tenminste 6%.189 Het behalen van winst is verplicht gesteld om een gelijk speelveld te waarborgen.190Ondernemingen die door gemeenten gevoerd worden zijn van vpb vrijgesteld.191 Deze vrijstelling vervalt wanneer mogelijk in concurrentie wordt getreden met private partijen.192

3.5.4 Frankrijk

In Frankrijk worden alle indirecte overheidsondernemingen in de heffing betrokken.193 Ondernemingsactiviteiten verricht door de staat zijn belast, uitgezonderd zijn bepaalde

184 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4 185 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4

186 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10 187 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4

188 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10 189 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4 p. 76

190 SER, Advies Markt en Overheid, 17-09-1999, Bijlage 4 p. 77

191 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10 192 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 11 193 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10

36

onderwijsinstellingen en overheidsbedrijven die bijdragen aan de research and development.194 Deze uitzonderingen vinden geen toepassing indien winst wordt beoogd. Voor lagere overheden geldt dat deze zijn vrijgesteld, maar dit vervalt eveneens indien winst wordt beoogd.195

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is de tweede deelvraag beantwoord: In hoeverre was het stellen van eisen door de Europese Commissie noodzakelijk en voldoen de door de Nederlandse overheid genomen

maatregelen aan de gestelde eisen?

Staatsteun is het selectief bevoordelen van ondernemingen uit staatsgelden. In bepaalde gevallen is dit toegestaan, maar in de meeste niet. De huidige fiscale behandeling van overheidsondernemingen kan worden gezien als niet toegestane staatsteun. Niet toegestane staatsteun is onderverdeeld in bestaande en nieuwe steun. De Nederlandse situatie valt onder de eerste categorie aangezien de behandeling in grote lijnen gelijk is met de situatie voor de oprichting van de EU. Het is dan ook terecht dat de EC geëist heeft dat de Nederlandse overheid de ongelijke fiscale behandeling teniet doet.

De niet toegestane fiscale behandeling heeft grote gevolgen voor de concurrentiepositie van overheidsbedrijven ten opzichte van private partijen. Zo is het verschil tussen de netto en de bruto winst van overheidsbedrijven door de afwezigheid van vpb en de daarmee samenhangende administratieve lasten kleiner dan private partijen. Dit zorgt ervoor dat een hogere rentabiliteit gerealiseerd kan worden door overheidsbedrijven. Ook is het voor overheidsbedrijven gemakkelijker kapitaal aan te trekken, omdat door lagere loonkosten de continuïteit van het bedrijf beter

gewaarborgd is.

Onder de nieuwe regeling kan eveneens niet gesproken worden van een gelijk speelveld voor private en publieke partijen. Indien een belastingplichtig overheidsbedrijf namelijk presteert tegen kostprijs, ontstaat geen afdracht van vpb omdat geen winst wordt behaald. Dit is bij een private partij in de regel wel het geval, omdat in de private sector altijd gestreefd zal worden naar

winstmaximalisatie. Wel zorgen de administratieve lasten ervoor dat het concurrentievoordeel van overheidsbedrijf ten opzichte van de private sector wordt verkleind. Een private partij heeft deze lasten immers ook. Nadelig voor overheidsondernemingen is dat niet de overheid, maar de materiële

194 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10 195 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken II 31 213, nr. 1, p. 10

37

onderneming belastingplichtig is. Hierdoor is het niet mogelijk om verlies uit verliesgevende activiteiten te verrekenen met winsten uit materiële ondernemingen.

Aangezien de Nederlandse situatie niet is toegestaan, kan worden gesteld dat het stellen van eisen door de EC wel noodzakelijk was. Dit wordt bevestigd door de fiscale behandeling van

overheidsbedrijven in omliggende EU-landen. In deze landen wordt de concurrentievervalsing sterker tegengegaan dan dat in Nederland het geval is.

38

4 Voor- en nadelen invoering vpb-plicht en verbeterpunten

In dit hoofdstuk wordt de laatste subvraag behandeld: Wat zijn de voor- en nadelen van de invoering van de vpb-plicht voor overheidsbedrijven en op welke punten is verbetering mogelijk? Paragraaf 1 behandelt de gevolgen van de invoering van de vpb-plicht voor de administratieve lasten. In paragraaf 2 wordt belicht hoe het bepalen van de subjectieve belastingplicht voor discussie zorgt. Vervolgens komen in paragraaf 3 de kritiekpunten betreffende de rechtsvormneutraliteit aan bod. Daarna wordt in paragraaf 4 de bewijslast besproken. De problematiek van het opstellen van een openingsbalans is daarna in paragraaf 5 het onderwerp. Paragraaf 6 behandelt de positieve en negatieve punten van de vrijstellingen. Hierna worden in paragraaf 7 de moeilijkheden die ontstaan wanneer overheidsondernemingen presteren tegen kostprijs besproken. Vervolgens komt in paragraaf 8 de afschaffing van de fictieve aftrek over vermogen ter sprake. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.