• No results found

6. Analyse

6.2 Fase 1 (1990-1995): Stand van zaken identiteit voor totstandkoming van het Pact

Over hoe de identiteit van de streek ervaren werd voordat het Pact van Teylingen gepresenteerd werd, is nauwelijks iets terug te vinden in beleidsdocumenten van die tijd. De verplichting voor gemeenten om structuurvisies te hebben, bestond toen nog niet. Digitale databanken met documentatie uit die tijd is op lokaal niveau amper voor handen. Dit deel van de analyse geschiedt dan ook enkel op basis van de gedane interviews. Aan de hand van de verschillende raamwerken van Terlouw (2012), Paasi (2002) en Shao et al. (2016) wordt geprobeerd een link te leggen tussen een dikke of dunne identiteit en een regionale of lokale identiteit. Zodoende kan worden geanalyseerd wat de primaire identiteit in de regio was vanuit bestuurlijk oogpunt voor de totstandkoming van het Pact van Teylingen.

30 Volgens de geïnterviewden was er totaal geen sprake van een gemeenschappelijk regionaal gevoel voordat de plannen van het Rijk bekend werden gemaakt. De regio opereerde niet als regio, maar als een gebied met verschillende gemeenten onder eenzelfde noemer: de bollencultuur. In Lisse was de sector het meest prominent aanwezig. Het had de meeste bollengrond, de belangrijkste bloemenveiling en de Keukenhof. Veel andere gemeenten hadden enkel wat bollengrond en slechts een handvol ondernemers die daadwerkelijk profiteerden van de commerciële waarde van de bloembollen. Dit leidde er dan ook toe dat de streek bestond uit een aantal bestuurlijke eilandjes, waarbinnen iedere gemeente voor zichzelf streed. De gemeenten werkten onderling nauwelijks samen, tenzij het niet anders kon, en er was veel sprake van concurrentie:

“De houding van die afzonderlijke gemeenten was niet gericht op samenwerking. Er was meer

concurrentie tussen de verschillende gemeenten van De Bollenstreek dan dat er oog was voor het belang van een gezamenlijke identiteit van de streek.” (Geïnterviewde A).

“Wat betreft de verhouding tussen de gemeenten: Er leek in die Bollenstreek tussen al die kleine

gemeentetjes vooral concurrentie gaande. Het was niet zo dat men samenwerkte met het behoud van de Bollenstreek als gemeenschappelijk belang.” (Geïnterviewde E).

Dit duidt erop dat de ruimtelijke vorm voor de gemeente strak afgebakend is. Dit is een uiting van een dikke variant van de lokale identiteit. Tegelijkertijd was er geen ruimte voor nieuwe netwerken die buiten de dorpsgrenzen gevormd konden worden. De institutionele organisatie van de gemeente was lokaal georiënteerd. Het beconcurreren van de omliggende gemeenten wijst op defensieve

doelstellingen van stabiele en historische waarden binnen de gemeentegrenzen, waarbij de groei van de eigen kernen ten koste van andere kernen leidend is. Dit alles op een lokale schaal. Tussen de

verschillende gemeenten heerste een sterk gevoel van ‘wij’ en ‘zij’ (Paasi, 2002):

“Mijn vrouw komt uit Noordwijkerhout, dus er is een periode geweest dat ik daar heel veel kwam. Het is absoluut een andere mentaliteit, maar Noordwijkerhout was ook meer afhankelijk van het

bollengebeuren dan Sassenheim. (..) En de sfeer en de cultuur van de gemeente Katwijk was ook totaal anders dan bijvoorbeeld de gemeente Sassenheim. Niet te vergelijken.” (Geïnterviewde A).

De eigen identiteit van de verschillende gemeenten werd lokaal breed gedragen door de inwoners. Er was sprake van rivaliteit en een dorpseigen karakter, wat zich ook uitte in de aanwezigheid van een ‘wij- zij gevoel’. Dit werd ook erkend in latere beleidsdocumenten, waaronder in de Evaluatie van de

Uitvoering Landschapsbeleidsplan (2004):

“De aard van de streek is een semi-rurale samenleving met afgebakende dorpskernen met elk een eigen karakter en verantwoordelijkheid.”

De identiteit van de dorpen was dus dik en lokaal georiënteerd. Over samenwerkingen binnen de streek wordt door de respondenten gezegd dat die er amper was, enkel wanneer strikt noodzakelijk.

Bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen. Hier werd echter vooral gekeken naar de provincie als instituut dat de kar moest trekken. Er was geen duidelijke territoriale vorm, overkoepelende instituties

bestonden niet en er was binnen de gemeenten nauwelijks bewustzijn van het bestaan van de streek. Hiermee voldoet de streek voor 1996 niet aan de kernmerken van een regionale identiteit volgens Paasi

31 (2002). De enige poot onder dit raamwerk waaraan voldaan wordt is de symbolische vorm van de regio. Die uit zich in de economische activiteiten in de bollensector. Volgens geïnterviewde D is er door de bollensector wel degelijk sprake van regionale gemeenschapsvorming:

“In de naoorlogse periode wordt de bloemencorso opgericht. Dat is een samenwerking tussen

ongelooflijk veel micro-organisaties. Want al die karretjes moeten opgebouwd worden. En niet alleen stro en ijzer, maar ook hyacintennageltjes. En daar worden alle scholen voor gemobiliseerd. Dus dat is een heel fijnmazig netwerk van allemaal kleinere organisaties uit de regio. Ze komen dan wekenlang in allerlei hallen samen om de rommel op te bouwen. Dus daar ontstaat wel een stuk gemeenschap. Daar ben ik wel van overtuigd.” (Geïnterviewde G).

Het ontbreken van het herkennen van de regionale gemeenschap bij de andere geïnterviewde personen kan duiden op de rol die de bloembollensector hierin speelt. Er moet vermeld worden dat geïnterviewde D werkzaam was in de bollensector en dat zijn ervaringen binnen de bedrijfstak anders waren dan bij mensen die niet binnen de bollensector actief waren. Bovendien betreft het in dit voorbeeld een project gebaseerde organisatie. De bloemencorso was, net als de Keukenhof, een bloemententoonstelling opgericht door private actoren ter bevordering van de verkoop de bloembol als product (bloemencorso- bollenstreek.nl, 2019; Keukenhof.nl, 2019). De ondernemers uit de sector hadden dus economisch belang bij de oprichting van deze twee evenementen. Met een projectgeleide organisatie, een economisch doel en toekomstgerichte visie met een naar buiten gerichte blik valt deze vorm van identiteit te classificeren onder een ‘dunne’ identiteit op regionaal niveau. Door overige respondenten werd dit echter niet zo ervaren, wat er op duidt dat dit meer weg heeft van de identiteit van een economische sector.

Concluderend is te stellen dat er voor de totstandkoming van het pact vooral dikke vormen van verschillende lokale identiteiten waren voor ieder dorp in de regio. Van een regionale identiteit was slechts voor een klein gedeelte sprake volgens de definitie van Paasi (2002). Het regionale gevoel dat er heerste, bevatte kenmerken van een dunne identiteit volgens de definitie van Terlouw (2012).