• No results found

6. Analyse

6.3 Fase 2 (1995-2002): Stand van zaken identiteit kort na totstandkoming van het Pact

Het Pact van Teylingen werd in 1996 gepresenteerd, ondertekend door tien bollenstreekgemeenten. In het document wordt gesproken van ‘een manifest voor en door de streek in het kader van de invulling en vormgeving van de toekomst’ (Pact van Teylingen, 1996). In periode van 1996 tot 2002 zijn er

meerdere beleidsdocumenten gepresenteerd uit naam van alle gemeenten in de streek. Deze dienen als bron voor de analyse van de identiteit in deze periode. Vanzelfsprekend dienen ook de interviews hierin als bron. Hoewel er van een eendrachtige visie en regionale gevoelens weinig tot geen sprake was in de periode van voor 1996, is dit document wel ondertekend door tien gemeenten. Dit geeft direct een territoriale dimensie aan de streek en vormt tevens de afbakening van het gebied voor dit onderzoek. Bovendien werd een stuurgroep opgezet die zorg moest dragen dat de uitgesproken intenties in het document daadwerkelijk werden omgezet in beleid. De eerste voorzitter van die stuurgroep was de heer Fedde Jonkman, burgemeester van de gemeente Rijnsburg en een groot voorstander van streekvorming (Zwetsloot, 2019). Er werd nu in het document ook gesproken over het bestaan van ‘De Bollenstreker’ en het bestaan van een regionale identiteit:

32 “Bovengeschetst beeld geeft de streek een kenmerkende identiteit die waard is te worden behouden. Een Bollenstreker houdt van zijn streek. De in de streek gelegen kernen zijn vitaal en bedrijvig. (…) In dat perspectief krijgen de natuur en ecologie ook weer een kans en wordt het kenmerkende landschap dat de Bollenstrekers zo koesteren gehandhaafd en zo mogelijk verbeterd. (…) Partijen laten daarmee zien dat zij gaan en staan voor het geschetste toekomstperspectief van de streek.” (Pact van Teylingen, 1996). De partijen in deze waren de tien bollenstreekgemeenten. De operationele functies van het al bestaande Samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek (SDB) werden vergroot aan de hand van de gemaakte afspraken in het Pact van Teylingen. Er ontstond nu dus ook een institutionele basis voor de regio als geheel. Ook andere organisaties sloten zich aan bij beleidsplannen die opgesteld werden door de ondertekenaars van het Pact, verenigd in het SDB, waardoor er ook regionale bewustwording ontstond:

“Naast de Pactpartijen hebben ook de gemeente Voorhout, de Vereniging van Bedrijven in de Duin- en Bollenstreek, Stichting Cultuurhistorisch Genootschap, ConSept en het Waterschap Oude Rijnstromen het Landschapsbeleidsplan vastgesteld.” (Evaluatie uitvoering landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek, 2002).

Volgens de definitie van Paasi (2002) is er nu wel sprake een regionale identiteit. De streek heeft een territoriale afbakening met de tien gemeenten en de bijbehorende gemeentegrenzen. Het heeft in de vorm van de bollensector een symbolische vorm die zich uit in economische activiteiten. Daarnaast zijn er nu een groot aantal instituties aangewezen die binnen projectgroepen vanuit het Pact opereren voor gemeenschappelijke projecten binnen streek (Pact van Teylingen, 1996). Als laatste is er bewustzijn over het bestaan van de regio, doordat ook organisaties aansluiten die aanvankelijk niet bij de ondertekening van het manifest betrokken waren. Dit zijn niet alleen overheidsinstanties, maar ook verenigingen van particulieren en milieuorganisaties (Pact van Teylingen, 1996). Het document brengt heel scherp een breed gedragen beeld van de streek naar voren dat hoe dan ook behouden moet blijven. Het Pact is volgens eigen zeggen dan ook defensief, wat kenmerkend is voor een dikke identiteit. De geïnterviewde experts herkennen dit niet volledig. Zij spreken weliswaar van een ontstane regionale identiteit, maar een die vooral een de eigenschappen weg heeft van een dunne streekidentiteit. Dit blijkt onder andere uit de volgende uitspraak:

“Maar uiteindelijk is er dus wel iets gemeenschappelijks ontstaan, want die stuurgroep waar ik in zat was een bovenlokaal gebeuren. Absoluut. Uiteindelijk gingen die wethouders daar ook allemaal in mee. Maar het kostte wel moeite hoor. Dat ging niet vanzelf. Want de natuurlijke neiging van die wethouders was toch dat ze opkwamen voor hun eigen gemeente. En als ze dat voor de volle 100 procent zouden realiseren, dan zou dat ten koste gaan van de identiteit van De Bollenstreek.” (Geïnterviewde A). Afgaande op deze woorden van geïnterviewde A had de regionale identiteit een organisatie op projectbasis en waarin voorlopig alleen gemeentelijke instituties in meededen. Onderhandelingen tussen de verschillende betrokkenen bleken evenwel lastig. Ook geïnterviewde C benoemt dit:

33 “Er waren veel mensen waarvan je van dacht: Nou die zullen toch heel moeilijk met elkaar door een deur kunnen. Maar het bijzondere was dat ze met elkaar toch geloofden in dat Pact waardoor het kon dat die deuren opengingen. Hierdoor konden en wilden ze begrip voor elkaar opbrengen. Dat is eigenlijk het meest fantastische van dat Pact van Teylingen.” (Geïnterviewde C).

Er werd ook veel gesproken over natuurbehoud als pijler onder het Pact. Het duinlandschap werd daarin vaak naar voren geschoven, maar ook de bollengronden. Er kan over gediscussieerd worden of

intensieve landbouw, waarbij veel chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt worden, onder de noemer natuur kan vallen. In feite is er hier sprake van een productielandschap van natuurlijke producten. Door het gebrek aan echte natuur in Nederland wordt er vaak ten onrechte gesproken over natuurbehoud, bijvoorbeeld in het geval van het Groene Hart (Het Milieu- en Natuurplanbureau, 2007). De bescherming van de bollengrond diende dus op papier meerdere belangen. Zowel de aanwezige bollensector als aanhangende economische activiteiten zoals toerisme en industrie waren afhankelijk van de bestaande ruimtelijke indeling. Hierin vonden partijen elkaar; een kenmerk van een dunne vorm van een identiteit die een economisch doel dient. De economische motieven bleken voor zowel de particulieren als de overheden groot te zijn:

“Als je ziet wat de sector voor neveneffecten heeft op de industrie. Niet alleen het maken van landbouwwerktuigen en onderhoud. Je hebt hier een heel netwerk van machine-onderhoud

bedrijvigheid. En commerciële clubs die daaraan gekoppeld zijn. En je hebt drukkerijen. Er is enorm veel werkgelegenheid die gerelateerd is aan die bollensector. Dat hoort daarbij. Om toerisme ook nog maar even te noemen. Momenteel bijna de ontwrichtende factor, als je ziet wat er dit jaar gebeurd is bij de Keukenhof. Waanzinnig.” (Geïnterviewde D).

Tegelijkertijd werd in het Pact van Teylingen cultuurbehoud meermaals genoemd als een van de voornaamste redenen voor de opstelling van het document. Cultuurbehoud is een doel dat past onder een dikke identiteit. De bollensector brengt een bepaalde cultuur met zich mee die gebaseerd is op de historie van de sector. Veel oude bollenschuren zijn inmiddels Rijksmonumenten. Het besef dat de bollencultuur diepgeworteld zit in de verschillende gemeenten binnen de streek komt sterk naar voren in het Pact:

“Zij kiezen voor een Duin- en Bollenstreek die meer past bij de huidige identiteit van de streek: verspreid liggende kernen binnen een aantrekkelijk, internationaal befaamd landschap van bollenvelden,

landgoederen, graslanden, plassen, duinen etc.” (Pact van Teylingen, 1996).

Hoewel gestoeld op bollensector, met al haar culturele en historische uitingen, waren de economische belangen voor de gemeenten net zo groot als die van de particulieren. Er is een open netwerk ontstaan waarbij partijen zich konden aansluiten. Over de betrokkenheid van bewoners van De Bollenstreek wordt nauwelijks gesproken, wat de regionale identiteit een dunner karakter geeft. Hier is een link te maken met een ideale identiteit van de regio, zoals beschreven door Paasi (2002). De ideale identiteit is terug te vinden in collectieve uitingen van de regio van zowel culture als economische activiteiten. De samensmelting, voor zover daar werkelijk sprake van was, ging echter niet altijd van harte. Dit is een indicatie voor het feit dat de feitelijke identiteit, het gevoel dat mensen écht hebben bij de regio, meer

34 gebaseerd was op een gevoel van niet anders kunnen door de aanwezigheid van de stedelijke druk. Concluderend is dan ook te stellen dat de identiteit van de dorpen leidend was en dus dikker dan de regionale identiteit. Bestuurders kwamen op voor de lokale belangen, maar omdat veel belangen een gemeenschappelijk doel hadden, was er sprake van eensgezindheid. De regionale identiteit was op dat moment deels dik, gebaseerd op de gezamenlijke culturele historie en het behoud ervan, maar de regionale identiteit was vanwege de economische doelstellingen en het open karakter ook voor een groot deel dun. Er was in de jaren van het Pact van Teylingen dus vrij plotseling sprake van een kruising tussen een dikke en dunne regionale identiteit. In collectieve uitingen kwam een ideaalbeeld naar voren over de eendracht van de streek, maar de belangrijkste identiteit voor de bestuurders was nog altijd die van de kernen.