• No results found

Een bolwerk, of toch een luchtkasteel? : bachelor-onderzoek naar de constructie van een regionale identiteit als gevolg van een stad-land conflict in De Bollenstreek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een bolwerk, of toch een luchtkasteel? : bachelor-onderzoek naar de constructie van een regionale identiteit als gevolg van een stad-land conflict in De Bollenstreek"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

Een bolwerk, of toch een luchtkasteel?

Bachelor-onderzoek naar de constructie van een regionale identiteit als gevolg

van een stad-land conflict in De Bollenstreek.

Bron: Voorschotense krant, 2019

Bachelorscriptie Sociale Geografie en Planologie (SGPL) Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Juni 2019

Auteur: Bas Melchers Studentnummer: 11300191

Scriptiebegeleider: Dhr. prof. Dr. P.P. (Pieter) Tordoir Tweede lezer: Mevr. B. (Beatriz) Pineda Revilla MSc Aantal Woorden: 19.000

(2)

II

Voorwoord

Voor u ligt het eindresultaat van een onderzoek dat het einde van mijn bachelor Sociale Geografie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam markeert. Hiermee sluit ik een periode van drie jaar af, waarin ik met veel plezier en interesse heb geleerd door welke brillen je allemaal naar de ruimte om je heen kunt kijken. Dit onderzoek combineert het menselijke gevoel van een identiteit met de

planningspraktijk in Nederland. Iets dat me uitstekend bevallen is. De studie heeft me de mogelijkheden gegeven om bij veel onderwerpen een eigen richting te bepalen en tegelijkertijd voor mijn gevoel toch specialistisch bezig te zijn. Gedurende dit onderzoek heb ik veel geleerd over het zelfstandig zoeken van wetenschappelijke literatuur en die te koppelen aan de praktijk. Ook het doen van interviews was ontzettend leerzaam en bezorgde me ieder keer een groot gevoel van tevredenheid.

Dat heeft voor een groot deel te maken met het enthousiasme van de geïnterviewde personen. Ik ben met alle egards ontvangen op de prachtigste kantoren en met alle gastvrijheid bij enkele mensen thuis. De interesse in mij en het onderzoek werkte daarbij zeer vleiend. Het onderzoek gaf me een goede indruk van de regio waarin ik ben opgegroeid. Als zoon van ouders die beiden niet uit de streek komen, is de cultuur van de streek me niet met de paplepel ingegoten. Dat ik nu toch zo diep in de streek heb kunnen duiken en tegelijkertijd een heel leuk en nuttig onderzoek heb kunnen doen, stemt me zeer gelukkig.

Daarvoor dank ik iedereen die mij geholpen heeft. Een speciale attentie gaat uit naar Professor Tordoir. In de beginfase kon hij me het beslissende zetje in de rug geven. Zijn enthousiasme voor mijn onderzoek werkte aanstekelijk en het klankborden gaf me constant nieuwe inzichten. De vrijheid en het

bijbehorende vertrouwen dat ik kreeg nadat het onderzoeksvoorstel stond, werkte voor mij perfect. Het gaf me zelfvertrouwen en het verantwoordelijkheidsgevoel om er zelf voor te zorgen om hier iets moois van te maken. Het doel was om ervoor te zorgen dat het leuk zou zijn om dit onderzoek te lezen, en met een beetje geluk ook nog kon voorzien in het verkrijgen van nieuwe inzichten. Ik hoop dan ook van harte dat dit naar uw mening gelukt is.

(3)

1

Inhoudsopgave

Woord vooraf ... Error! Bookmark not defined.

1. Introductie ... 2

2. Theoretisch kader ... 5

2.1 Verstedelijking ... 5

2.2 Peri-urbane gebieden ... 6

2.3 Conflicten over landgebruik ... 7

2.4 Identiteit ... 9

2.5 Suburbane functies ... 16

3. Hypotheses, onderzoeksvraag en subvragen ... 17

4. Methodologische onderzoeksopzet ... 19 4.1 Onderzoeksdesign ... 19 4.2 Analysemethoden ... 20 4.3 Casusselectie ... 20 4.4 Expert Sampling ... 22 4.5 Data-analyse ... 24

5. Beknopte geschiedenis van de bollencultuur in de streek ... 26

6. Analyse ... 27

6.1 Stad-land conflict ... 27

6.2 Fase 1 (1990-1995): Stand van zaken identiteit voor totstandkoming van het Pact ... 29

6.3 Fase 2 (1995-2002): Stand van zaken identiteit kort na totstandkoming van het Pact ... 31

6.4 Fase 3 (2002-heden): Stand van zaken identiteit lang na totstandkoming van het Pact ... 34

6.5 Constructie identiteit ... 37

6.6 Rol van een dominante economische sector ... 39

6.7 Suburbane functies ... 40

7. Conclusie ... 42

8. Aanbevelingen en reflectie ... 44

9. Literatuurlijst ... 47

Appendix 1: Suburbaniteit per gemeente in de bollenstreek in kaart ... 52

(4)

2

1. Introductie

De wijze waarop in Nederland invulling wordt gegeven aan ruimtelijke planning is wereldwijd bekend. In de wetenschappelijke literatuur heeft het Nederlandse systeem van ruimtelijke planning zelfs een bijna mythische reputatie (Hajer & Zonneveld, 2000). De strakke planning in scheiding tussen stad en land kreeg een tastbaar voorbeeld in de vorm van het Groene Hart. Deze agrarische omgeving, midden tussen de belangrijkste steden van het land, wordt gezien als een bewijs van het succesvolle ruimtelijke beleid in Nederland (Van Assche et al., 2011). De hoge dichtheden van de steden en de uitmuntende infrastructuur, vooral voor wandelaars en fietsers, reflecteren het succesverhaal van de Nederlandse manier van ruimtelijke planning (De Vries, 2002; Van Assche, 2006). Meer bewijs voor dit succes werd gevonden in de hoeveelheid mensen en plannen die betrokken zijn bij het organiseren van de schaarse ruimte (Hilgartner, 2000).

Toch staan agrarische gebieden, met name om en rond de steden in de randstad, onder druk. Wonen, werken en voorzieningen spreiden, verdunnen en sorteren uit. Dit staat bekend als het fenomeen ‘urban sprawl’ (PBL, 2010). Dit proces wordt bevorderd door de keuzevrijheid voor wonen en werken en verder versterkt door de grote welvaart, de verdienstelijking van de economie en de toename van de mobiliteit (Tordoir, 2015). De hausse op de huizenmarkt, vooral in de steden, draagt eveneens haar steentje bij. Doordat het aanbod van koopwoningen in de krappe markt almaar afneemt, breidt deze markt zich uit naar andere regio’s, zoals de randgemeentes van steden in de Randstad (NRC, 2017). Dagelijkse pendelstromen tussen omliggende plaatsen en de stad vormen zodoende een steeds groter stedelijk netwerk en maken van de stedelijke regio een ‘Daily Urban System’ (Tordoir, 2015). Dit proces heeft een weerslag op het landschap. Waardevolle natuurgebieden en culturele landschappen zijn reeds verloren gegaan, versnipperd of hebben aan kwaliteit ingeboet (PBL, 2010).

Eén van de regio’s die al decennialang onder druk staat van de uitdijende steden is De Bollenstreek. Deze streek is wereldberoemd om haar bloemen, die op de gecultiveerde zandgronden uitstekend groeien. Ingeklemd tussen de steden Den Haag, Leiden, Amsterdam en Haarlem enerzijds, en de mainport Schiphol anderzijds, is de regio echter ook zeer geschikt voor overloop vanuit de steden. Voor de Nederlandse bollensector is de regio daarnaast al geruime tijd te klein. Toen in de naoorlogse jaren de vraag naar bollen groeide, werd de bollenproductie grotendeels naar ruimere gebieden elders in het land verplaatst. Heden ten dage komt nog geen 10% van de in Nederland geproduceerde bollen uit De Bollenstreek (Terlouw, 2017).

Halverwege de jaren ’90 werden plannen gemaakt op nationaal niveau, ondersteund door de provincie, om een nieuwe stad te bouwen en daarmee de druk op de stedelijke woningmarkten te verlichten (Van Assche et al., 2012). Dit leidde tot lokaal verzet, georganiseerd door ondernemers uit de streek, dat uiteindelijk uitgroeide tot een beweging met een regionaal karakter. Er werd steun gezocht en gevonden bij lokale overheden, milieuorganisaties en de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (Terlouw, 2017). Deze alliantie overtuigde ook de provincie. De uitkomst was in 1996 de totstandkoming van een regionaal manifest dat ‘Het Pact van Teylingen’ heette en zich tegen de verstedelijkingsplannen van het Rijk keerde. Uiteindelijk verdwenen de nationale plannen voor de ‘Bollenstad’, mede dankzij de druk van Het Pact van Teylingen, in de la.

(5)

3 Angst voor uitdijing van de steden lijkt te hebben geleid tot een regionale identiteit. Dat samenwerking loont, mag geen verrassing zijn, maar hier lijkt iets groters aan de hand te zijn geweest. Als uitvloeisel van dit protest kwam met Het Pact van Teylingen een overkoepelende visie voor de gehele Bollenstreek naar voren. Heden ten dage bestaan onafhankelijke en overkoepelende organisaties nog steeds, zoals bijvoorbeeld de ‘Economic Board Duin- en Bollenstreek’. Het doel van dit onderzoek is om te

achterhalen of er sprake is geweest van de vorming van een duurzame, regionale identiteit als gevolg van een conflict over grondgebruik en hoe deze identiteit gebruikt kan worden als wapen in die strijd om de invulling van de ruimte. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Wordt een duurzame regionale identiteit gevormd door de dreiging van conflictsituaties over grondgebruik?

1.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Binnen de wetenschappelijke literatuur worden verschillen in identiteit regelmatig genoemd als een van de voornaamste oorzaken van ruimtelijke conflicten (Darly & Torre, 2013; Bryant, 1995). Dit onderzoek zal dieper ingaan op de relatie tussen de twee basisconcepten ‘conflict over landgebruik’ en ‘identiteit’. Het linken van deze twee concepten is al eerder onderzocht (Wester-Herber, 2004). In het onderzoek van Wester-Herber is gekeken naar de rol van identiteit in het ontstaan van een conflict over

grondgebruik. Maar er is mogelijk ook een omgekeerd verband waarneembaar. Het is voorstelbaar dat een nieuwe identiteit ‘geconstrueerd’ kan worden ten gevolge van de dreiging van een mogelijk conflict over grondgebruik in de regio, om zodoende tegenstand te kunnen bieden tegen ongewenste

ruimtelijke ontwikkelingen. Of dit inderdaad het geval is, is de voornaamste vraagstelling achter dit onderzoek. De complexe processen waardoor identiteit kan worden gevormd, zijn volgens Raco (2006) amper goed onderzocht.

Binnen de processen van globalisering en urbanisatie worstelen veel rurale gebieden en gemeenten met de bescherming van hun gemeente en daarmee de eigen identiteit. Met het aanpassen van de

strategieën, bijvoorbeeld door het aangaan van regionale allianties, kunnen gemeenten zich wapenen tegen de dreiging van de uitdijende steden. Vooral voor deze gemeenten is dit onderzoek

maatschappelijk relevant. Bovendien is het voor beleidsmakers in steden en op hogere schaalniveaus belangrijk om zich bewust te zijn van de processen die mogelijke conflicten over grondgebruik kunnen genereren. Het is belangrijk om dit te begrijpen, omdat het Nederlandse beleid op het gebied van ruimtelijke planning traditioneel gefocust is op het maken van beslissingen op basis van consensus (Healey, 2006). Conflictsituaties worden het liefst vermeden, terwijl dit wellicht juist kan leiden tot creatieve oplossingen en intensievere samenwerking.

(6)

4

1.1 Opzet van het onderzoek

Middels dit onderzoek wordt exploratief onderzocht of de regionale identiteit inderdaad gecreëerd, of in ieder geval versterkt, is door de op de loer liggende gevaren van een uitdijende stad. Dit wordt gedaan met behulp van een intensieve casestudie naar De Bollenstreek. Hoe stonden de betrokken gemeenten er destijds in? Hoe is het nu met die identiteit gesteld en wordt deze identiteit door de verschillende gemeenten binnen de streek hetzelfde ervaren? De aanvliegroute is grotendeels kwalitatief van aard, maar voor een kleiner deel ook kwantitatief. Tevens moet een documentanalyse helpen de historische gebeurtenissen te reconstrueren. De resultaten van het onderzoek worden gelinkt aan het theoretisch kader. Er wordt ook verkennend onderzoek gedaan naar de invloed van mogelijk relevante variabelen: De aanwezigheid van een dominante economische sector en de suburbane functie van de streek.

De structuur van het onderzoek volgt een in de wetenschappelijke literatuur gebruikelijke volgorde. Allereerst worden de relevante concepten vanuit de wetenschappelijke literatuur beschouwd en uiteengezet. Hierna volgt, bij wijze van intermezzo, een beknopte geschiedenis van het ontstaan van de bollencultivatie in de streek. Vervolgens wordt in het eerste deel van de analyse, aan de hand van gepubliceerde beleidsdocumenten en interviews met experts, het bestaan van het stad-land conflict onderzocht. Tevens wordt de stand van zaken over het bestaan van een regionale identiteit tijdens drie verschillende fases geanalyseerd. Het tweede deel van de analyse is gericht op de wijze waarop de constructie van een regionale identiteit heeft plaatsgevonden en de rol die de bollensector en het suburbane karakter van de streek daarin hebben gespeeld. Voor het suburbane karakter van de verschillende gemeenten is met behulp van data over pendelstromen een korte statistische analyse gedaan. Op basis van de uitgevoerde analyses volgen conclusies en aanbevelingen. Er wordt afgesloten met een kritische reflectie op dit onderzoek.

(7)

5

2. Theoretisch kader

Uit de onderzoeksvraag komen de concepten ‘conflicten over landgebruik’ en ‘identiteit’ naar voren. Deze twee kernbegrippen worden met behulp van wetenschappelijke literatuur uitvoerig behandeld in dit theoretisch kader. Hieruit volgt een analyse over het mogelijke bestaan van een relatie tussen de twee concepten binnen de gekozen casus van De Bollenstreek. Deze peri-urbane regio heeft veel agrarische, economische activiteiten en wordt al geruime tijd als een aantrekkelijke regio voor

verstedelijking beschouwd (EBDB, 2017). Dit heeft kunnen leiden tot een dergelijk stad-landconflict over grondgebruik. Desondanks is het bestaan van de bollenvelden redelijk goed gewaarborgd en hebben grootse plannen van het Rijk om er veel woningen te bouwen geen voet aan de grond gekregen. Hiervoor lijkt met succes een regionale identiteit te zijn geconstrueerd als wapen tegen de plannen van het Rijk. Om het bestaan van deze relatie te kunnen onderzoeken is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van wat identiteit precies is, of er verschillende schaalniveaus zijn, en hoe een identiteit

geconstrueerd kan worden. Het theoretisch kader vormt dan ook de fundering voor de analyse van deze casusstudie.

2.1 Verstedelijking

Verstedelijking, in het Engels ‘urbanisation’, is het complexe proces waarin een rurale levensstijl verandert in een stedelijke levensstijl (Antrop, 2004). Dit heeft directe weerslag op zowel sociale en culturele structuren, als op veranderingen in de fysieke leefomgeving. Mensen met een stedelijke levensstijl kunnen wonen in een rurale setting, maar waarbij werk en recreatie in de steden plaatsvindt (Busck et al., 2006). Gebieden waar traditionele, agrarische economische activiteiten plaatsvinden komen onder druk te staan door nieuwe claims op grond. Dit kunnen gemeenten faciliteren door bestemmingsplannen te wijzigen voor alternatieve economische activiteiten, recreatieve doeleinden of woningen. Het zorgt ervoor dat agrarische regio’s die aantrekkelijk zijn voor verstedelijking, vatbaar zijn voor belangenconflicten (Busck et al., 2006).

Het proces van verstedelijking is sterk afhankelijk van grondprijzen. De marktwaarde van grond voor woningbouw of industriële doeleinden is in de regel veel hoger dan de waarde voor agrarische activiteiten (Mori, 1997). Die grondwaarde wordt op haar beurt voor een groot deel bepaald door de afstand van de stad. Woningen die gebouwd kunnen worden in de nabijheid van een stad zullen per vierkante meter meer opleveren dan woningen die in een landelijk gebied staan. Pas als het land ver genoeg is van de stad, wordt het interessant voor agrarische activiteiten. Dit wordt weergegeven in grafiek 1 (uit: Mori, 1997).

(8)

6

Figuur 1: Grondwaarde naar grondgebruik. Mori, 1997

Dit slaat terug op de theorie van Alonso over de bid rent curve, die stelde dat grondprijzen dalen

naarmate ze verder weg van het stadscentrum komen te liggen (Alonso, 1960). Deze theorie gaat uit van een monocentrische stad. In gebieden waarbij meerdere steden nabijgelegen zijn, is het aannemelijk dat het prijsniveau van de grond zelden laag genoeg zal zijn om agriculturele activiteiten op te starten. Om rurale landschappen te behouden, is daarom ruimtelijk beleid vanuit overheden nodig. Veel agrarische sectoren ontvangen subsidies vanuit nationale over grensoverschrijdende instanties, zoals de Europese Unie, om de onderneming draaiende te houden. Dit is nodig omdat veel ondernemers in deze sector een belangrijke rol spelen in de voedselvoorziening (Brunstad et al., 1999). De bollensector in Nederland heeft door de jaren heen slechts minimaal kunnen profiteren van nationale of Europese subsidies (van der Poel, 2019).

Een andere belangrijke reden om agrarisch grondgebruik te preserveren is ‘place-attachment’.

Bewoners die een sterke connectie met de rurale omgeving ervaren noemen rust, appreciatie voor het landschap en sociale gemeenschappen als belangrijkste motivaties voor dit gevoel. Grote

betrokkenheid binnen lokale gemeenschappen en een grote stabiliteit van de woonplaats zijn meetbare uitingen van het gevoel onder bewoners (Lokocz et al., 2011).

2.2 Peri-urbane gebieden

De term ‘peri-urbaan’ blijkt in wetenschappelijke termen lastig te definiëren. In 1979 noemde de OECD een peri-urbane omgeving een ‘grijs gebied wat noch helemaal urbaan is, noch puur agrarisch’ (OECD, 1979). De OECD concludeerde uiteindelijk dat ‘een agrarisch gebied dat deels is verstedelijkt’ de beste definitie is voor een peri-urbaan gebied. Daarbij stelde het dat welke definitie er ook aan wordt

gegeven, het altijd arbitrair en voer voor discussie zal zijn (Woodward, 2009). In het hart van deze term ligt de beperking van de dichotomie tussen ruraal en urbaan. Voor een gebied dat niet voldoet aan de kenmerken van de definities ‘ruraal’ en ‘urbaan’, wordt peri-urbaan gebruikt (Allen, 2003). Peri-urbane gebieden zijn een complex mozaïek van rurale, urbane en natuurlijke ecologische systemen, die gekarakteriseerd worden door een grote heterogeniteit en snelle veranderingen van het grondgebruik (Busck et al, 2006).

(9)

7 De klassieke identificatie van peri-urbane gebieden kenmerkt zich door naar gebieden te kijken middels drie verschillende lenzen (Allen, 2003). De eerste lens kijkt vanuit het landschappelijke perspectief naar de omgeving. Een peri-urbane omgeving wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van natuurlijke ecosystemen, productieve of agro- ecosystemen en urbane ecosystemen. Elk ecosysteem zit de andere twee ecosystemen ruimtelijk in de weg (Allen et al, 1999). De tweede lens is het socio-economische perspectief. De continue processen die ten grondslag liggen aan urbanisatie in deze gebieden worden vergezeld door effecten als grondspeculatie, verschuivingen in economische activiteiten en het ontstaan van illegale activiteiten zoals het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen, illegale verhuur en

zwartwerken. Dit kan doorwerken in veranderende belangen en interesses van ondernemers en bewoners, waardoor permanente institutionele afspraken niet gemaakt kunnen worden. De derde lens is de organisatie van het institutionele landschap. Door allerlei tegenstrijdigheden en veranderingen in de omgeving kunnen er instituties met verschillende, maar vaak overlappende verantwoordelijkheden zijn. Bovendien kunnen zowel actoren uit het bedrijfsleven als NGO’s zich met de inrichting van een gebied bemoeien. Het gevolg is dat er een complex institutioneel landschap kan bestaan met veel verschillende actoren die inspraak hebben in de ruimtelijke inrichting van het gebied.

Het identificeren van de juiste actoren binnen het institutionele raamwerk en de relevante netwerken in dit soort gebieden gaat echter vaak fout: De verkeerde instituties worden geadresseerd (Iaquinta en Drescher, 2000). Om te kunnen analyseren waarom bepaalde ruimtelijke uitwerkingen binnen de regio gewenst zijn en anderen juist ongewenst, is het begrijpen van die bestaande relaties tussen de

betrokken actoren belangrijk. Een traditioneel peri-urbaan gebied, hoewel dichtbij de stad, heeft lang bestaande, stabiele instituties die weinig behoefte hebben aan veranderingen en gericht zijn op het behoud van landelijke tradities (Iaquinta & Drescher, 2000). Kwalitatief onderzoek is nodig om de verhoudingen tussen de bestaande instituties en hun standpunten ten opzichte van verstedelijking bloot te leggen.

2.3 Conflicten over landgebruik

Conflicten over landgebruik in peri-urbane gebieden ontstaan door transformaties van het gebied voor urbane en metropolitaanse projecten (Murdoch & Abram, 1998). Omdat er vaak sprake is van een relatief stabiel institutioneel en economisch landschap, kiezen de traditionele instituties binnen een peri-urbaan gebied meestal voor een defensieve opstelling bij plannen voor zulke transformaties. Die opstelling herbergt een groot potentieel voor conflictsituaties (Iaquinta & Drescher, 2000). Dit noemen Iaquinta en Drescher (2000) het oldtimer-newcomer conflict. Het kan weliswaar zijn dat het rurale karakter van de streek behouden blijft, bijvoorbeeld door de bescherming van culturele landschappen, maar dat het landschap en de sociale structuren tóch veranderen. Dit leidt tot fricties en conflicten tussen de stakeholders van de verschillende economische activiteiten, verschillende sociale groepen, verschillende instituties of verschillende interesses (Henderson & Steven, 2005; Zerah, 2007). Deze conflicten worden beschouwd als de belangrijkste oorzaak voor de verandering van de sociale structuur in rurale gebieden (Woods, 2003; Reed, 2008).

(10)

8 In peri-urbane gebieden die te maken hebben met druk van buitenaf door de potentie voor urbanisatie, kunnen spanningen uiteindelijk hoog oplopen (Martin et al, 2006). In een verstedelijkte regio is ruimte schaars. Stedelijke planners zijn constant op zoek naar de ruimte voor economische ontwikkelingen en stedelijke groei. In agrarische gebieden is er vanuit stedelijk oogpunt juíst ruimte. Bovendien zorgen de vaak lage grondprijzen van peri-urbane gebieden ervoor dat het interessante opties voor stedelijke expansie zijn. Urbanisatie in peri-urbane gebieden leidt tot een afname van de hoeveelheid agrarische grond. Automatisch gaat dit ten koste van lokale agrarische en rurale kansen voor ondernemers en werknemers (Allen, 2003). Een belangrijke oorzaak voor conflicten die hieruit ontstaan is volgens Allen (2003) de scherpe distinctie tussen ruraal enerzijds en urbaan anderzijds. Deze distinctie vormt namelijk niet alleen de basis voor institutionele afspraken, maar bepaalt ook direct de planningsaanpak. Een peri-urbaan gebied is noch peri-urbaan, noch ruraal en dus zijn afspraken die gebaseerd zijn op deze distinctie volgens Allen ongeschikt. In de praktijk leidt dit dan ook vaak tot een scheve verdeling van de

verschillende planningsinstrumenten, omdat het stedelijke belang boven het agrarische belang wordt gesteld of vice versa (Allen, 2003).

Het plannen en managen van peri-urbane regio’s zou gebaat zijn bij een specifieke aanpak om de complexiteit van de conflicten het hoofd te bieden. Een selectie van methoden uit rurale, regionale en urbane planningsmethoden is nodig om de complexiteit van peri-urbaan gebied te begrijpen en de cultuur te kunnen behouden (Allen, 2003). Volgens Bryant (1995) is het van cruciaal belang om van alle betrokken actoren de interesses en belangen in kaart te brengen volgens het ‘segmentmodel’. Hierbij wordt in kaart gebracht hoe de verschillende groepen in de discussie staan en waar overlap is. De Nederlandse traditie van consensusbuilding in ruimtelijke planning (Healey, 2006), zorgt ervoor dat ‘actormapping’ in de praktijk al op brede schaal wordt toegepast. Of dat succesvol en inclusief is, is per casus verschillend.

Sturzaker en Verdini (2017) maken onderscheid tussen twee vormen van verzet. Fysiek verzet is verzet dat voortkomt uit het gebrek aan inspraak tijdens het planmakingsproces en zich uit door protesten bij de start van de bouw. Dit is vaak waarneembaar in landen met een gecentraliseerd politiek stelsel. Politiek verzet is verzet tegen ruimtelijke plannen met behulp van inspraakmogelijkheden tijdens het planmakingsproces. Actoren die zich op politieke wijze verzetten dienen zich dus in politieke discussies over de inrichting van de ruimte te mengen. Beide vormen leveren uitdagingen op voor lokale

governance. In veel Westerse landen is een decentraal planningssysteem doorgevoerd, waaronder in Nederland. De decentrale structuur van de Nederlandse overheden verkleint de stap naar inspraak voor lokale actoren, waardoor hier vaak sprake is van politiek verzet. Er kan bij beide vormen van protest gesproken worden van een conflict (Sturzaker & Verdini, 2017).

(11)

9

2.4 Identiteit

Het concept identiteit blijkt moeilijk definieerbaar in de wetenschappelijke literatuur en is constant onderhevig aan veranderingen in het discours. De complexiteit van identiteit is dat het niet zomaar ergens is. De macht van taal, woorden en symbolen zorgt ervoor dat collectieve gedachten, angsten of genoegdoeningen geproduceerd kunnen worden (Paasi, 2002). Dit leidt er indirect toe dat mensen die betrokken zijn bij het planningsproces bewust of onbewust een identiteit kunnen construeren (Brubaker & Cooper, 2000). Het begrijpen van identiteiten door bestudering van teksten en erover praten met mensen zorgen ervoor dat identiteit tastbaarder wordt (Paasi, 2013).

Het construeren van een identiteit ligt gevoelig, omdat het mensen kan raken in hun diepste gevoelens. Castells beschreef in zijn boek ‘The Power of Identity’ (2011) hoe de constructie ervan kan leiden tot fundamentele sociale veranderingen in hele gemeenschappen. Dit heeft dus direct effect op alle mensen die zich verbonden voelen met een bepaalde gemeenschap. Moeilijkheden bij wetenschappelijke

analyses ontstaan wanneer verschillende gevoelens over identiteit onderverdeeld kunnen worden naar verschillende schaalniveaus. Dit leidt tot verwarring en overlap (Shao et al., 2017). Gevoelens jegens het dorp waarin men woont zijn anders dan gevoelens jegens de regio waarin het ligt. Hetzelfde geldt voor gevoelens die zich uiten in diverse vormen van nationalisme. Die verschillende gevoelens van affectie en afkeer bestaan overal, zelfs al in het hoofd van een enkel individu. Illustratieve voorbeelden zijn eenvoudig te bedenken. Een supporter van een bepaalde voetbalclub kan een hekel hebben aan een andere voetbalclub, maar wanneer spelers van beide clubs verenigd spelen onder een nationale vlag, worden de spelers door supporters van beide clubs toegejuicht. Voor dit onderzoek is het ook belangrijk om die verschillende schaalniveaus te kunnen herkennen. Zodoende is te analyseren of er inderdaad sprake geweest kan zijn van een constructie van een identiteit op een hoger schaalniveau.

Die gevoelens kunnen ook gemobiliseerd worden, bijvoorbeeld in conflicten over landgebruik. Als het voor het individu van nut kan zijn om ergens toe te behoren, kan hij of zij zich aansluiten bij een beweging die zijn of haar doelen nastreeft (Paasi, 2013). Dit kan groeien tot sterke gevoelens van

‘behoren bij’ door de tijd heen en vormt op den duur nieuwe, sterke gemeenschappen. Het beschouwen van verschillende vormen van identiteiten kan helpen bij het uit elkaar trekken van ingewikkelde sociale netwerken en bij het analyseren van gewone en kenmerkende eigenschappen die verschillend of juist overlappend kunnen zijn (Shao et al., 2017).

2.4.1 Identiteit van plaats

Dit onderzoek heeft een planologisch karakter en zoomt daarom in op een bepaalde uiting van identiteit die betrekking heeft op een specifieke plaats. In de geografische literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen ruimte en plaats (‘space’ en ‘place’). Ruimte is abstract. Het betreft een punt of gebied op een kaart zonder dat het een substantiële betekenis heeft. Plaats kijkt naar de unieke kwaliteiten die door mensen worden toegedicht aan een specifieke locatie (Coe et al., 2007). Plaatsen worden gevormd door de fysieke vorm, activiteiten en de betekenis ervan (Montgomery, 1998). Betekenis wordt door

individuen zelf toegekend en is dus onderhevig aan sociale en psychologische processen (Stedman, 2002). Dit alles tezamen is sterk afhankelijk van persoonlijke interpretatie en daardoor moeilijk te identificeren.

(12)

10 De koppeling van plaats met identiteit is in de wetenschap vaak gemaakt. ‘Identiteit van plaats’ en ‘gehechtheid aan plaats’ zijn voor dit onderzoek relevante begrippen. Identiteit van plaats ontwikkelt zich wanneer bewoners de plaats als een belangrijk onderdeel van hun leven beschouwen en het invloed heeft op het kunnen verwezenlijken van gewenste gedragingen (Stedman, 2002). De verbinding tussen de bewoners in het collectieve bewustzijn van herinneringen, interpretaties en de gevoelens over de fysieke omgeving maken de plaats (Proshansky et al., 1983). Dat hoeft niet direct terug te slaan op de plaats waar mensen geboren en/of opgegroeid zijn, ook al wordt dat vaak wel geassocieerd met de ‘roots’. Mensen kunnen zich immers identificeren met nieuwe plaatsen (Paasi, 2002). Dat maakt identiteit ook mobiel en mobiliseerbaar. Mensen hechten aan specifieke plaatsen waar ze verkiezen ergens te willen blijven wonen omdat zij zich daar comfortabel en veilig voelen (Hidalgo & Hernandez, 2001).

Om de abstractheid van het begrip wat weg te nemen en het fenomeen in De Bollenstreek waar te kunnen nemen, wordt in dit onderzoek gekeken naar een belangrijke distinctie binnen ‘place-identity’. Hiermee volgt onderzoek het werk van Terlouw (2012), die onderscheid maakt tussen ‘thick’ en ‘thin’ identiteiten. Letterlijk vertaald baseert een ‘dikke’ identiteit zich op de traditionele en historische gronden. Een ‘dunne’ identiteit is meer gevoelig voor veranderingen en focust zich op aanpassingen ten behoeve van de eigen competitiviteit. Terlouw heeft dit onderverdeeld in verschillende aspecten, variërend van ruimtelijke vorm tot schaal. De kenmerken van de verschillen tussen een dikke en een dunne identiteit staan weergegeven in tabel 1. Aan de hand van deze indicatoren kan uit

beleidsdocumenten en interviews worden geanalyseerd hoe er naar een regio gekeken wordt vanuit de verschillende actoren die betrokken zijn geweest bij de planmakingsprocessen in een streek.

Kenmerk Dik Dun

Ruimtelijke vorm Gesloten Open

Territoriaal Netwerk

Organisatie Geïnstitutionaliseerd Project

Deelnemende actoren Hele populatie Bestuurders en specifieke stakeholders

Doel Breed en veel Enkelvoudig

Cultuur Economie

Defensief Offensief

Tijd Historisch georiënteerd Toekomst georiënteerd

Stabiliteit Verandering

Oud Nieuw

Schaal focus Lokaal en nationaal Mondiaal

(13)

11

2.4.2 Regionale versus lokale identiteit

Binnen het vakgebied van de sociale geografie en planologie speelt schaalniveau een belangrijke rol. Problemen kunnen er op een verschillende schaalniveaus heel verschillend uitzien, net als de geboden oplossingen. De begrippen ‘regionaal’ en ‘lokaal’ met betrekking tot identiteit worden in de literatuur echter veelal door elkaar heen gebruikt. Er is geen eenduidige definitie en het is aan de onderzoeker om te beargumenteren wat de verschillen zijn. In dit onderzoek worden zowel onderzoeken aangehaald die spreken over regionale identiteit, als onderzoeken die gericht zijn op lokale identiteit, om zodoende toch een onderscheid te kunnen maken tussen beide vormen van identiteit. Gevoelsmatig heeft een lokaal schaalniveau betrekking op een dorp of een stad en is regionaal een schaalniveau voor een district, een landstreek of een provincie.

Regionale identiteit

Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek omvat het werk van Anssi Paasi, een Finse wetenschapper die affiniteit heeft met ruimtelijke planning. Volgens Paasi (2013) speelt regionale identiteit een cruciale rol in de hedendaagse ruimtelijke planning en marketing van regio’s over de hele wereld. Regionale identiteit wordt gedefinieerd door de natuurlijke en culturele eigenschappen van een omgrensd gebied of voor de identificatie van een groep mensen met gelijksoortige kenmerken en eigenschappen (Paasi, 2003). Volgens Healey (2006) moet die regionale identiteit niet gezien worden als een hermetisch afgesloten fenomeen, maar als een dynamisch proces dat continu aan veranderingen onderhevig is. Het concept van een regionale identiteit heeft hernieuwde aandacht gekregen door de opkomst van ‘nieuw regionalisme’, waarbij de regio wordt gezien als een belangrijke katalysator achter nationale economische groei. Toch is het gebruik van regionale identiteiten op het gebied van planning amper systematisch onderzocht (Paasi, 2013). De productie, reproductie en transformatie van regionale identiteiten zijn gebaseerd op de uniciteit en verschillen ten opzichte van andere regio’s (De Cillia et al., 1999). Accumulatie en reproductie van een regionale identiteit gebeurt doordat instituties als

overheden, planners, media en scholen het gebruiken voor verschillende doeleinden. Dit lijkt een vanzelfsprekend proces, maar verstoringen ontstaan regelmatig door ingrepen van overheden op hogere schaalniveaus. Zulk ingrijpen kan het gebruik van de regionale identiteit in beslissingsprocessen naar de achtergrond verdrukken (Castells, 2011).

Volgens Keating (1998) zijn er drie belangrijke elementen ten aanzien van regionale identiteit in relatie tot politieke actie. De eerste dimensie is een cognitieve dimensie. Mensen moeten zich bewust zijn van de onderscheidende kwaliteiten en beperkingen van de regio ten opzichte van andere regio’s. Als tweede dimensie noemt Keating ‘affectie’. Dit zijn de gevoelens van mensen over de regio en vormt het raamwerk van de gemeenschappelijke identiteit. De laatste is de instrumentele dimensie. Dit houdt in of er een bestuurlijke basis voor mobilisatie en collectieve actie in de realisering van allerlei sociale,

economische en politieke doelen. Bij de derde dimensie is dan ook een zekere mate van institutionalisering nodig.

Bewustzijn over het bestaan van een regio is een hiërarchisch fenomeen, waarin meerdere identiteiten genesteld zijn (Herb & Kaplan, 1999). Om het bestaan van een regio ook daadwerkelijk te bevestigen, moet een regio volgens Paasi (2002) aan een viertal eisen voldoen. Het moet een territoriale vorm

(14)

12 hebben met grenzen, zodat er onderscheid kan worden gemaakt tussen de regio en omliggende

gebieden. Dit hoeven geen geografische grenzen te zijn, maar kunnen evengoed sociale constructies zijn. De tweede eis is dat een regio een symbolische vorm moet hebben. Dit uit zichzelf in

gemeenschappelijke economische en culturele activiteiten, die ook door media en lokale overheden gebruikt worden om de streek aan te duiden. De derde eis is dat er verschillende instituties moeten zijn die de territoriale en symbolische vorm van de regio handhaven. Hierdoor blijft er een gevoel van ‘wij’ en ‘zij’ bestaan. Dit kan ook gebeuren door institutionele instellingen die buiten het gebied liggen. Dan wordt er immers gesproken over ‘zij’. De laatste eis is dat er bij een gevestigde regio sprake is van bewustzijn over het bestaan van regionale instituties en ook gebruikt worden als bemiddelaar tussen conflicten, zowel bij interne als externe conflicten (Paasi, 2002).

Al die kenmerken van een regionaal gevoel zijn de uitkomst van een ruimtelijk bewustzijn dat is gebaseerd op de persoonlijke geschiedenis van ieder individu. De persoonlijke ervaringen en herinneringen van alle mensen samen vormen een collectief. Om te helpen begrijpen hoe

diepgeworteld de gevoelens van de regionale identiteit zijn, classificeert Paasi (2002) het resultaat in twee vormen: ‘Ideal’ en ‘Factual’. Een ideale identiteit wijst op de collectieve en normatieve uitgingen van de regio, die veelal terug te vinden zijn in documenten en verhalen over culturele en economische activiteiten in de regio. De feitelijke identiteit is de identiteit die mensen daadwerkelijk voelen. Dit manifesteert zich in sociale acties en in de formaties van groeperingen en organisaties die door betrokken actoren zelf zijn opgericht. De feitelijke identiteit is volgens Paasi de basis voor de ‘institutionele dikte’ van de regio en brengt de cirkel terug bij de door Terlouw (2012) voorgestelde operationalisering van het ingewikkelde begrip ‘identiteit’.

Lokale identiteit

Zoals reeds beschreven zijn er weinig wetenschappers geweest die een distinctie maken tussen een regionale en een lokale identiteit. Dit onderscheid kan wel bestaan, mits goed gedefinieerd. Pohl (2001) heeft geprobeerd het verschil te duiden. Volgens zijn definitie is regionale identiteit een ruimtelijke identiteit die tussen lokale identiteit en nationale identiteit ligt. Volgens hem kan de term gebruikt worden voor verschillende schaalniveaus van plaats-identiteit. Het veroorzaakt desondanks verwarring binnen de wetenschappelijke kringen. Het grootste verschil tussen lokale identiteit en regionale

identiteit is dat er bij een regionale identiteit sprake is van een grotere abstractheid van de grenzen van de ‘beleefde ruimte’ (Pohl, 2001). Lokale identiteit baseert zich op een klein netwerk van vrienden en familieleden, wat zich uit in een sterke verbondenheid met een specifieke plaats. De regionale identiteit is abstracter en is slechts in beperkte mate gebaseerd op de fysieke leefomgeving en gedeelde

ervaringen binnen een sociaal netwerk. Collectieve symbolen spelen in de vorming van een regionale identiteit een belangrijke rol (Pohl, 2001; Paasi, 2002).

Een onderzoek dat de verschillende schaalniveaus van identiteit in kaart heeft gebracht, is dat van Shao et al. (2017). Ook hier wordt geconcludeerd dat de term in wetenschappelijke onderzoeken vol zit met dubbelzinnigheden, wat het heel moeilijk maakt om de identiteit te herkennen. Om deze

inconsequentie uit de wetenschappelijke literatuur weg te nemen, stellen de wetenschappers een hiërarchie voor die gebaseerd is op de importantie die de geografie toedicht aan schaal. De

(15)

13 verschillende schaalniveaus bouwen af van een nationale identiteit, via een regionale en een stedelijke identiteit, naar de lokale identiteit. Een lokale identiteit is volgens dit onderzoek een identiteit die de kleinschaligheid van de straten, buurten en het dorp in het alledaagse leven representeert. Hier gaat vaak een sterk gevoel van identiteit en affectie naar uit. Deze vorm is sterk gestoeld op de stabiliteit van de plaats an sich, de fysieke vorm, de sociale activiteiten, ervaringen en gevoelens en de historie van de plaats.

Omdat er in de deze casestudie vermoedelijk enkel gevaar is van stedelijke uitbreiding en niet van het bestaan van een stad in de regio zelf, blijft de stedelijke identiteit in dit onderzoek buiten beschouwing. Dit zorgt er tevens voor dat er waarschijnlijk minder overlap is en dat de verschillen tussen een regionale en lokale identiteit makkelijker te identificeren zijn. Als basis voor de regionale identiteit gebruikt het onderzoek van Shao et al. dezelfde conceptualisering zoals voorgesteld door Paasi (2002), wat daardoor overeenkomt met de wijze waarop in dit onderzoek het begrip identiteit geconceptualiseerd wordt. De verschillende schaalniveaus zijn samenvattend in een conceptueel model geplaatst, weergegeven in figuur 3 en 4 (Uit Shao et al, 2017).

(16)

14

Figuur 2: Regionale identiteit. Paasi, 2002; Shao et al., 2016.

(17)

15

2.4.3 Identiteit als gevolg van conflict

Ook in tijden van globalisering speelt identiteit een grote rol. Ondanks de figuurlijke krimp die de wereld ondergaat, blijven mensen op zoek naar nieuwe oriëntatiepunten om bewustzijn te creëren over waar ze bij horen. Daarom doen mensen pogingen oude grenzen te versterken of nieuwe grenzen op te werpen (Castells, 2011). Collectieve actie kan niet bestaan zonder dat er een distinctie bestaat tussen ‘wij’ en ‘zij’ (Della Porta & Diani, 1999). Hiertussen kan opschaling plaatsvinden als gemeenschappelijke belangen ontstaan. In verschillende onderzoeksgebieden is hier onderzoek naar gedaan. Zo is de ‘Women’s Movement’ ontstaan uit verschillende kleinere bewegingen die opkwamen voor diverse rechten van de vrouw, die op haar beurt weer voort zijn gekomen uit de identiteit van de vrouwen als individu. Het belang van de lagere orde kan zichzelf verankeren in een grotere beweging om sterker te staan. Dit is ook het geval in de inmiddels wereldwijde beweging over de rechten van de vrouw (Snow & Corrigall-Brown, 2015).

Binnen de planologie is er vaak sprake van identiteit als obstakel. Identiteit wordt dan vooral gezien als een stimulans voor ‘anti-fusie’, schrijven Zimmerbauer en Paasi (2013). Fusieprocessen leiden tot

spanningen en machtsvertoon. Er is vaak onenigheid over het de-institutionaliseren van de gemeente en het herinstitutionaliseren van een overkoepelende gemeente of provincie. Het zorgt voor opschudding tussen de verschillende identiteiten binnen het gebied (Zimmerbauer & Paasi, 2013).

Onder een bepaalde druk van buitenaf kan het echter ook leiden tot de mobilisatie van een

nieuwgevormde identiteit, of tot de versterking van een al bestaande identiteit. Castells (2011) geeft aan dat er op drie manieren aan een identiteit gebouwd kan worden. Allereerst gebeurt het in een stabiele ‘civil society’ door reproductie van gestructureerde en georganiseerde sociale actoren. Denk hierbij aan de eerder aangehaalde scholen of sportverenigingen. De tweede manier noemt Castells een identiteit die gebouwd wordt door verzet. Dit ontstaat uit allerlei soorten protestbewegingen, zoals de eerdergenoemde Women’s Movement. De laatste wijze is de constructie van een hele nieuwe identiteit. Hierbij worden nieuwe sociale structuren bewust ‘gebouwd’ en ontstaan nieuwe instituties. Het is volgens Healey (1997) belangrijk voor ruimtelijke planners om deze vorm van identiteitsvorming te leren herkennen en gebruiken. Een succesvolle en gedeelde visie helpt immers bij het beschermen van de functionaliteit en duurzaamheid van nieuw gecreëerde structuren.

Het construeren van een regionale identiteit is een op sociale, ruimtelijke en historische kenmerken gebaseerd fenomeen dat zowel stabiel als veranderlijk en constructief als destructief is (Raagmaa, 2002). Regio’s kunnen daarom in een continu proces blijven bestaan, maar ook verdwijnen. Een

interventie, invasie of oorlog van buitenaf kunnen bestaande regio’s ontwrichten en nieuwe creëren. Dit brengt nieuwe mensen, voorheen ‘the other’, nieuwe symbolen en nieuwe waarden met zich mee, waardoor een regio compleet kan veranderen. Angst bij bestaande bewoners hiervoor is een logisch gevolg. Als een reactie kan protest in de vorm van verzet ontstaan. Dit wordt vaak gedaan door actoren die zich in ongewenste posities geduwd voelen worden of waarbij ze zich gedevalueerd en/of

(18)

16 Verzet is mogelijk op allerlei schaalniveaus. De Brexit kan bestempeld worden als de behoefte aan bescherming van de nationale identiteit ten opzichte van een hogere identiteit, in dit geval de Europese Unie. Dit kan ook op lokaal niveau plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van lokaal agentschap in peri-urbane gebieden. Volgens Bryant (1995) staat een dergelijke beweging echter vaak in een negatief licht door het veronderstelde onvermogen van kleinere actoren om rekening te houden met bredere belangen voor de hele maatschappij. Een organisatie van meerdere identiteiten kan in zulke situaties wellicht een oplossing bieden. Of, en zo ja, in welke mate een geconstrueerde nieuwe identiteit duurzaam kan zijn, is onderdeel van dit onderzoek.

2.5 Suburbane functies

Suburbs stammen uit de tijd van de komst van de auto. Opeens waren de vieze stadscentra niet meer nodig als woonlocatie. De auto kon grotere afstanden overbruggen dan de fiets, het paard of per voet (Muller, 1995). Het gevolg was dat er een trek naar nieuwgebouwde buitenwijken kon ontstaan. Hier komt ook het typische Amerikaanse beeld van een familie in een buitenwijk vandaan. De auto als het nieuwe liberale middel, dat meer vrijheid en levensruimte mogelijk maakte. Het werd mogelijk om in een groene en veilige omgeving te wonen en eenvoudig naar de stad te reizen voor de werkzaamheden. In Nederland zijn in de naoorlogse jaren ook veel kernen opgezet die je suburbs zou kunnen noemen. Plaatsen als Almere en Zoetermeer zijn voorbeelden van wat je in Amerikaanse termen suburbs zou kunnen noemen, maar in Nederland vaker het etiket VINEX opgeplakt krijgen (Lupi & Musterd, 2006). Wanneer mensen wel wonen maar niet werken in de plaatselijke omgeving, is de bijdrage aan de plaatselijke en/of streekeigen economie dan ook marginaal. Dorpen die reeds bestonden, kunnen ook een suburbaan karakter krijgen. De definitie van de term is in de wetenschappelijke literatuur echter moeilijk te vinden, wellicht omdat de term een dusdanig grote populariteit geniet en zodoende als algemene kennis wordt aangenomen. Om het suburbane karakter van enkele kernen die relevant zijn in dit onderzoek toch te kunnen analyseren, wordt gebruik gemaakt van de door Lupi en Musterd

gehanteerde definitie voor de suburbane kernen in Nederland (2006). Het belangrijkste kenmerk is volgens hen dat het merendeel van de werkende mensen buiten de eigen kern werkt. Meestal zijn de plaatsen waar deze mensen wél werken de belangrijkste economische centra van de metropoolregio waarvan zij onderdeel zijn.

Om de verschillen tussen de suburbaniteit van de verschillende kernen uit te lichten, wordt in dit onderzoek ook de genoemde definitie gevolgd, maar wordt het toegepast op de streek als geheel. Dat betekent dat er in dit onderzoek per gemeente gekeken wordt naar het percentage van de

beroepsbevolking dat de streek wél gebruikt om te wonen, maar níet om te werken. Dit gaat dus niet alleen om werkzaamheden binnen de gemeente, maar ook om werkzaamheden in de gemeenten die volgens de casusselectie onderdeel zijn van de streek.

(19)

17

3. Hypotheses, onderzoeksvraag en subvragen

Uit de inleiding en het theoretisch kader komen enkele hypotheses naar voren. Empirische data moet verzameld worden om de hoofdvraag en subvragen te kunnen beantwoorden.

Hypothese I: Conflicten over grondgebruik leiden tot de constructie en/of versterking van een identiteit.

Hoofdvraag: Wordt een duurzame regionale identiteit gevormd door de dreiging van conflictsituaties over grondgebruik?

Allereerst moet voor deze vraag geanalyseerd worden of er inderdaad sprake was van een dreigende conflictsituatie over landgebruik, dan wel een daadwerkelijk bestaande conflictsituatie over landgebruik. Vervolgens moet worden gekeken of er verschillende uitingen en verschillen in ervaring zijn over de regionale identiteit door de tijd heen. Die kan, zo blijkt uit het theoretisch kader, sterk veranderlijk zijn. Verwacht wordt ook dat er enkele sterke, stuwende krachten zijn voor de vorming van een regionale identiteit. Dit zijn vermoedelijk krachten vanuit particulieren en overheden. Er wordt daarom ingezoomd op de krachten die worden uitgeoefend door de aanwezigheid van een sterke economische sector, die door het grote economische belang wellicht een belangrijke rol speelt. Daarnaast wordt de rol van een aantal overheidsinstituties geanalyseerd, zowel binnenskamers als naar buiten toe gericht. Er wordt vermoed dat verschillen in suburbaniteit van gemeenten zich ook laten zien in uitingen van een regionale identiteit. Dit leidt tot de volgende subvragen:

Hypothese II: Regionale identiteit kan als instrument gebruikt worden in gebieden waar conflictsituaties over grondgebruik dreigen of aanwezig zijn.

Deelvraag I: Hoe wordt regionale identiteit gebruikt in gebieden met (dreigende) conflictsituaties over grondgebruik?

Hypothese III: Het hebben van een dominante economische sector binnen de streek is belangrijk voor het vormen van een regionale identiteit.

Deelvraag II: Welke rol speelt een dominante economische sector binnen de vorming van een regionale identiteit?

Hypothese IV: In gemeenten met een sterke suburbane functie speelt lokale identiteit een bescheiden rol.

Deelvraag III: In hoeverre verschillen de suburbane functies van de diverse gemeenten in De Bollenstreek van elkaar en hoe uit zich dat in uitingen over identiteit?

(20)

18

Conceptueel model

Het conceptueel wordt gebruikt om de richting van de verbanden aan te geven die corresponderen met de gestelde hoofvraag en subvragen. De pijl van een (dreigend) conflict over grondgebruik naar een regionale identiteit vormt het hoofddoel van dit onderzoek en stelt de constructie van een regionale identiteit voor die gevormd zou kunnen worden door het conflict. Volgens het theoretisch raamwerk is al aangetoond dat een uitdijende stad naar een peri-urbaan gebied inderdaad kan leiden tot zulke conflicten. Om te analyseren of dit ook voor deze specifieke casus het geval is, is dit deel desondanks opgenomen in het conceptueel model. Of dit conceptueel model inderdaad opgaat, wordt beschreven in de analyse.

(21)

19

4. Methodologische onderzoeksopzet

Conflictsituaties en spanningen zijn net als identiteit subjectieve percepties. In de literatuur over conflicten met betrekking tot grondgebruik is het daarom ook gebruikelijk om met behulp van

interviews tot de kern van het conflict te komen (Darly & Torre, 2013). De literatuur die gevoelens over identiteit onderzoekt is minder rechtlijnig, omdat sommige onderzoekers ervoor kiezen om via enquêtes een grotere steekproefgrootte te kunnen presenteren. De conclusies van het onderzoek zullen dan beter generaliseerbaar zijn (Raagmaa, 2002). In deze studie zal de focus echter komen te liggen op de constructie van de identiteit op een bestuurlijk niveau. Om een antwoord te verkrijgen op de

hoofdvraag, wordt dan ook een kwalitatieve benadering gevraagd. Kwalitatief onderzoek helpt bij het ontwerpen van een onderzoek dat betekenis geeft aan meerdere factoren die bijdragen aan de uitkomst (Bryman, 2012).

4.1 Onderzoeksdesign

Door de combinatie van twee basisconcepten, conflict over landgebruik en regionale identiteit, is het onderzoek deels deductief en deels inductief van aard. De concepten zijn eerst uitvoerig in een theoretisch kader uiteengezet. Hiermee wordt verder gebouwd op eerder onderzoek. Het combineren van de twee concepten is inductief. Het onderzoek zal daarom beschrijvend en exploratief zijn (Bryman, 2012). Het onderzoek volgt de route van een single casestudie. Quotes uit documenten en interviews moeten antwoord geven of, en in welke mate, de kenmerken van een regionale identiteit bestaan en of ze (deels) voort zijn gekomen uit een mogelijk stad-land conflict over grondgebruik. Antwoorden kunnen per vertegenwoordiger anders zijn, en zijn juist daarom interessant.

Het raamwerk van dit onderzoek zal elementen van een ‘grounded theory approach’ bevatten. Deze aanpak houdt in dat verzameling en analyse van de data gedurende het gehele onderzoeksproces voortduurt en elkaar ook beïnvloedt. Zoals in een ‘grounded theory approach’ gebruikelijk is, zullen op basis van deze analyses hypotheses aangepast en versterkt worden (Bryman, 2012). Met deze methode wordt de lokale kennis van de casus vergroot en kan de uniciteit beter begrepen worden. Gedurende semigestructureerde interviews kunnen zodoende scherpere vragen gesteld worden. De ontwikkeling van het onderzoek is daarom ook iteratief. Dataverzameling, analyse en eventueel theorie staan dan in nauw verband met elkaar (Strauss & Corbin, 1998).

(22)

20

4.2 Analysemethoden

De eerste fase van het onderzoek beslaat een documentanalyse van de beschikbare, grijze literatuur. Voor dit deel van het onderzoek is het verkrijgen van een scherper beeld over identiteit in de regio cruciaal. De wetenschappelijke literatuur vormt de lens waarmee naar de documenten gekeken dient te worden. Openbaar beschikbare beleidsdocumenten worden geraadpleegd. Door de relevante tekst uit de beleidsdocumenten te coderen en te categoriseren naar de eigenschappen van een ‘dikke’ en ‘dunne’ identiteit op lokale en regionale schaal, kan zichtbaar worden gemaakt in welke gemeenten de visie meer regionaal van aard is en in welke gemeenten deze meer lokaal van aard is. Om overzicht te bewaren en de teksten zorgvuldig te labelen wordt gebruik gemaakt van het softwareprogramma Atlas TI.

Voor de beantwoording van deelvraag IV wordt een korte statistische analyse uitgevoerd. Dit is de tweede fase van het onderzoek en is nodig om de context te schetsen en enkele verschillen tussen de diverse dorpen in kaart te brengen. De kwantitatieve data moet uiteindelijk verbonden worden met de kwalitatieve fase. Voor de beantwoording van deelvraag IV is het van belang dat deze uitgevoerd is voordat over wordt gegaan op de interviews, zodat er met de resultaten gerichte vragen kunnen worden gesteld. Dit is in lijn met het raamwerk van een ‘mixed-methods’ onderzoeksdesign van Ivankova et al. (2006).

De derde fase is het kwalitatieve onderdeel van dit onderzoek en bestaat uit het houden van interviews met vertegenwoordigers van verschillende stakeholders. Het begrijpen hoe de regionale structuur in elkaar steekt, moet het mogelijk maken om diep op het concept identiteit in te kunnen gaan. De interviews zullen open en semigestructureerd van aard zijn, wat inhoudt dat belangrijke open vragen voorbereid worden, maar waarbij er ook veel ruimte is voor discussie en doorvragen (Bryman, 2012). De te interviewen personen zullen middels eigen onderzoek en ‘snowball sampling’ geïdentificeerd worden. Deze variant van sampling houdt in dat de onderzoeker contact legt met een kleine, relevante groep betrokkenen, die vervolgens de onderzoeker in de goeie richting wijst voor het benaderen van nieuwe, relevante betrokkenen (Bryman, 2012). De triangulatie van de te onderzoeken data verhoogt de interne en ecologische validiteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek.

4.3 Casusselectie

Er is een enkelvoudige casusstudie gedaan naar De Bollenstreek. De reden voor de keuze voor deze regio is dat er in de jaren ’90 veel speelde rondom de bouw van woningen in de regio, die ten koste zou gaan van agrarische grond. Bij de gedecentraliseerde vorm van besturen is lokale besluitvorming noodzakelijk. Wanneer de belangen hoog zijn, kan de staat echter sleutelprojecten aanwijzen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dit was halverwege de jaren ‘90 het geval in De Bollenstreek, toen de staat besloot om een Bollenstad te ontwikkelen om zodoende de druk op de woningmarkt in de steden te doen verlagen (Terlouw, 2017). Dit leidde tot spanningen. Die spanningen zijn in De Bollenstreek nog altijd voelbaar. De suburbane functies van de streek zitten de economische activiteiten van lokale ondernemers in de weg (EBDB, 2017).

(23)

21 De streek bestaat echter nog steeds en ook de naamgever van de streek, de cultivatie van bloembollen, is nog volop aanwezig. Omdat de streek geen officiële regio is, is er online geen duidelijke informatie te vinden over de grenzen van de streek. Dit onderzoek baseert zich op historische gebeurtenissen die te herleiden zijn uit door verschillende gemeenten ondertekende documenten. Om een strak afgebakend onderzoeksgebied te kunnen presenteren, zijn voor dit onderzoek de gemeenten die ondertekenaar zijn van het Pact van Teylingen (1996) meegenomen in de casusselectie. Dit leidt tot een gebied, gelegen in de provincie Zuid-Holland, dat bestaat uit de gemeenten Katwijk, Teylingen, Noordwijk, Lisse en Hillegom. De regio strekt zich dus langs de kust uit van Leiden tot Haarlem. Oorspronkelijk staan op het document tien gemeenten als ondertekenaar, maar na enkele gemeentelijke fusies in de afgelopen twee decennia is dit aantal gereduceerd tot vijf. De meest recente fusie vond plaats op 1 januari 2019 en was die tussen Noordwijk en Noordwijkerhout. Op Kaart 1 is het onderzoeksgebied weergegeven. Omdat de fusie tussen Noordwijk en Noordwijkerhout relatief jong is, is voor dit onderzoek gekozen om de gemeenten Noordwijk en Noordwijkerhout nog los van elkaar te analyseren. Door de jaren heen zijn meerdere onderzoeksrapporten en beleidsdocumenten gepubliceerd over de regionale organisatie van de dorpen in De Bollenstreek.

(24)

22

4.4 Expert Sampling

Door de korte tijd beperkt het onderzoek zich tot het houden van zeven interviews. Het identificeren van de ‘juiste’ personen voor een interview is dan ook een secure operatie. Dit is een vorm van ‘purposive sampling’, waarbij er bewust een selectie wordt gemaakt over de te interviewen personen (Bryman, 2012). In 2002 presenteerden de betrokken gemeenten een evaluatie over het functioneren van het Pact van Teylingen (Vijf Jaar Pact van Teylingen, 2002). Dit document vormde de basis voor het identificeren van stakeholders die betrokken waren bij het ontwikkelen van de regionale samenwerking. Het samplen gebeurt dus op basis van bepaalde criteria. Er moet bij de respondenten sprake zijn van veel kennis en een professionele blik op de regio over verschillende tijdperiodes. Bovendien moeten er verschillende perspectieven worden belicht, om zo meerdere belangrijke elementen in de analyse mee te nemen. Deze manier van samplen wordt ook wel ‘expert sampling’ genoemd (Etikan et al., 2016). Het gevaar van deze vorm van samplen is dat er mogelijk mensen zijn die pretenderen expert te zijn, maar dat eigenlijk niet zijn. Daarom wordt in dit onderzoek veel waarde gehecht aan de relevantie en positie van de verschillende functies. Met dank aan de heer Frans Heemskerk, voorzitter van de stichting Citymanagement Teylingen, konden enkele vooraanstaande experts worden benaderd.

De voorzitter van de stuurgroep en voormalig wethouder van Leiden, Marc Witteman, is in december 2018 overleden. Rik Buddenberg was tijdens het opstellen van het pact burgermeester van Sassenheim en nam tevens (als voorzitter), namens de stichting Duin- en Bollenstreek, zitting in de Stuurgroep Uitvoering Pact van Teylingen. Uit deze en volgende interviews kwamen met behulp van ‘snowball sampling’ namen van de andere experts naar voren (Bryman, 2012).

Het was belangrijk om iemand te interviewen die over zowel veel lokale kennis beschikt maar ook met een buitenstaandersblik naar de regio kan kijken. Hierbij is na een inventarisatie het oog gevallen op Ineke van Steensel. Zij was raadslid voor de gemeente Sassenheim (later Teylingen) tussen 1998 en 2006 en is tegenwoordig fractievoorzitter namens de VVD voor het waterschap Hoogheemraadschap Rijnland. Door haar kennis van de historie en haar directe ervaringen met betrekking tot communicatie en

samenwerking tussen de verschillende gemeenten in de streek is ze een waardevolle respondent gebleken.

Nia Wagenmakers was wethouder in de gemeente Sassenheim tussen 1990 en 2002 met onder meer ruimtelijke ordening in haar portefeuille. Zij was dus vanaf het begin af aan betrokken bij het Pact van Teylingen en kon veel vertellen over de wijze waarop het pact tot stand is gekomen. Bovendien weet ze wat de staat van de regionale identiteit was voordat het pact geschreven werd.

Uit de interviews kwam de naam van Joop Zwetsloot keer op keer naar voren. Joop Zwetsloot was directeur van de Hobaho, de bloemenveiling in Lisse, tussen 1983 en 1998. Hij wordt gezien als de initiatiefnemer voor het Pact van Teylingen. Tegenwoordig beheert hij het cultuur-historisch centrum voor De Duin- en Bollenstreek in een oude bollenschuur in het centrum van Lisse.

(25)

23 De Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencutluur is de overkoepelende organisatie voor de bloembollensector. Als bestuurslid van dit orgaan heeft de heer Piet van der Poel bijna dagelijks contact met de telers in de regio en kent hun zorgen. Bovendien was hij zelf eigenaar van een bloembollenkwekerij tussen 1975 en 2002. Als lid van de jongerenvereniging van de Land en

Tuinbouworganisatie (LTO) speelde hij een rol in de eerste opzet van het Pact. Sinds 2015 neemt Piet van der Poel namens de bloembollensector zitting in het Algemeen Bestuur van Waterschap Rijnland. Paul Groen is regiodirecteur van de Rabobank Bollenstreek sinds 2015, en was eind jaren ’90 tot 2004 actief als regiodirecteur van de vier bollenstreekbanken in Sassenheim, Noordwijk, Hillegom en Lisse. Hij kent de zorgen en activiteiten van de ondernemers uit de streek. Hierdoor heeft hij een goed zicht op wat er speelt in de streek en kon hij vertellen hoe hij de regionale identiteit van de regio ervaart. Als laatste is het van belang geweest om een persoon te interviewen die zitting heeft in het huidige Economic Board Duin- en Bollenstreek (EBDB). De beoordeling van de huidige staat van de huidige regionale samenwerking en regionale identiteit bleek informatierijk. De EBDB is, anders dan de GOM (het Intergemeentelijke Grondbedrijf in De Bollenstreek) onafhankelijk en spreekt volgens eigen zeggen de taal van zowel de publieke als de private sector. De huidige programmadirecteur van het EBDB is Lars Flinkerbusch.

Naam Relevante functies

A Dhr. Rik Buddenberg Burgemeester gemeente Sassenheim van 1995 tot 2002 Voorzitter Stuurgroep Pact van Teylingen

B Mevr. Ineke van Steensel Lid gemeenteraad gemeente Sassenheim van 1998 tot 2006 Lid gemeenteraad gemeente Teylingen van 2010 tot 2014

Bestuurslid Algemeen Bestuur Waterschap Rijnland van 2015 tot heden. C Mevr. Nia Wagenwakers Wethouder R.O., Volkshuisvesting en verkeer, gemeente Sassenheim

tussen 1990 en 1994

Wethouder Verkeer, Openbare Ruimte en EZ, gemeente Sassenheim tussen 1994 en 2002

D Dhr. Joop Zwetsloot Directeur Hobaho bloemenveiling Lisse tussen 1983 en 1998 Initiatiefnemer Pact van Teylingen

E Dhr. Piet van der Poel Zittend bestuurslid Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB)

Zittend lid Algemeen Bestuur Waterschap Rijnland tussen 2015 tot heden.

F Dhr. Paul Groen Regiodirecteur Rabobank Bollenstreek van 1999 tot 2004 Directievoorzitter Rabobank Bollenstreek 2015 tot Heden

G Dhr. Lars Flinkerbusch Directeur en bestuurder Economic Board Duin- en Bollenstreek van 2018 tot heden

Directeur Noordwijk Marketing tussen 2004 en 2011.

(26)

24

4.5 Data-analyse

Data-analyse is een complex onderdeel van kwalitatief onderzoek. Het belang van een zo transparant mogelijk proces is groot, omdat anders de betrouwbaarheid van het onderzoeksproces en de

onderzoeker door lezers in twijfel kan worden getrokken (Bryman, 2012). De methode die wordt gebruikt voor de analyse van de verzamelde data is die van de thematische analyse. Dit is een veelgebruikte, kwalitatieve methode van onderzoek die gebruikt kan worden voor veel kwalitatieve data. Bovendien is het een geschikte methode voor het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve data (Bryman, 2012). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van zowel documentatie als interviews. De verschillende soorten data worden met een thematische analyse een gestructureerde wijze geïdentificeerd, geanalyseerd, georganiseerd, beschreven en gerapporteerd worden (Nowell et al., 2017). In tabel 3 staan de geanalyseerde documenten weergegeven.

Naam Document Uitgegeven door Jaar van uitgave

Vierde nota extra (VINEX) Het Rijk 1991

Landschap en Toerisme in De Bollenstreek onder stedelijke druk

Landbouw-Economisch Instituut en DLO-Staring centrum,

Wageningen

1995

Het Pact van Teylingen Tien bollenstreek gemeenten 1996 Pact van Teijlingen ondertekend Reformatorisch Dagblad 1996 Bollenstreek wil geen

Bollenstad worden De Volkskrant 2001

Evaluatie Pact van Teylingen Stuurgroep Pact van Teylingen 2002 Structuurvisie Sassenheim Gemeente Sassenheim 2002 Een prettige stad in de Purmer De Volkskrant 2003 Het offensief van Teylingen Bureau Mentink 2004 Regiovisie Bollenstreek Zuid-Hollands Landschap 2006 Intergemeentelijke

structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2009 Evaluatie uitvoering

Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek

Waterschap Holland Rijnland 2015

Intergemeentelijke

structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 Visiedocument Duin- en

Bollenstreek Economic Board Duin- en Bollenstreek 2017

Tabel 3: Lijst van geanalyseerde documenten

De thematische analyse is gebouwd op zes duidelijke fases, zodat de herhaalbaarheid van het kwalitatieve onderzoek kan worden vergroot (Nowell et al., 2017). De eerste fase bestaat uit bekend worden met de data. Zeker in dit onderzoek zijn er veel verschillende vormen van data. Er zijn

(27)

25 kwantitatieve data, transcripties van interviews, grijze documentatie en oude krantenberichten. De tweede fase bestaat uit coderen. Met behulp van coderen is de data gesimplificeerd. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het softwareprogramma Atlas TI om de gecodeerde data te organiseren.

De derde fase is het groeperen van de verschillende codes in thema’s. Verschillende delen van de data, afkomstig uit meerdere bronnen, kunnen allemaal iets zeggen over hetzelfde thema. Een thema in dit onderzoek is bijvoorbeeld de rol die de bollensector speelde in de opstelling van het Pact van Teylingen. In de vierde fase zijn de verschillende thema’s beschouwd. Zeggen de gekozen codes inderdaad iets over het thema? Als dit tóch niet het geval is, dan is dat stuk data opnieuw gecodeerd. Op deze manier kan code wellicht onder een ander thema vallen, waardoor de data op een andere manier gebruikt kan worden.

In de vijfde fase van de thematische analyse worden de thema’s gedefinieerd en benoemd en wordt bepaald waarom ze interessant zijn voor het onderzoek (Bryman, 2012). Hier wordt bepaald voor welk deel van de analyse de data bruikbaar is. Er kunnen thema’s bestaan die overlap hebben met andere thema’s. Dat is inherent aan het doen van een thematische analyse, omdat thema’s vaak nauw met elkaar verbonden zijn (Nowell et al., 2017). In dit onderzoek is er ook sprake van overlap tussen de thema’s. In de zesde en laatste fase van het onderzoek wordt de data omgezet in tekst en gekoppeld aan de beschreven wetenschappelijke literatuur (Bryman, 2012). Op deze manier is een argument valide. De data is gebruikt door uitspraken of stukken tekst direct te quoten. Op deze wijze zijn

specifieke punten binnen het thema te benadrukken. Het is ook mogelijk de stukken tekst of uitspraken te gebruiken als bron om een eigen punt te maken. Interpretatie van de data door de onderzoeker speelt hierin een grote rol (Bryman, 2012).

(28)

26

5. Beknopte geschiedenis van de bollencultuur in de streek

De rijkdom die vanaf de 16e eeuw in Amsterdam, maar ook in Leiden, Haarlem en Den Haag bewoog

enkele gefortuneerde bewoners om af en toe de rust op te zoeken van de huidige Bollenstreek. Het vroegere duinlandschap met bebossing werd een populaire locatie voor zo’n vijftig buitenhuizen van de stedelijke elite. Enkele van deze huizen staan nog overeind. Kasteel Keukenhof en ’t Huys Dever zijn daarvan de bekendste. Met de streek gebeurde verder weinig. Dit verandert wanneer er in het midden van de 19e eeuw een bewoner van zo’n buitenhuis een patent koopt waarmee je van zand bakstenen

kunt bakken. Het duingebied ligt vol met zand en is dus uitermate geschikt voor de delving. Opeens is het landschap economisch aantrekkelijk. In Hillegom opent een steenfabriek en begint grote stukken duinland, bunders, op te kopen om het zand af te zanden als grondstof voor de bakstenen. Er ontstaat een leeg en vlak landschap (Zwetsloot, 2019).

De bloembollen zijn er dan nog niet. Oorspronkelijk groeien deze planten niet in Nederland, maar op de hoogvlakten van Kazachstan en de Himalaya. Via een lange omweg langs het Perzische en Ottomaanse rijk, die de tulp een goddelijke status toedichten, belandt de bloembol toevallig in Nederland. De Universiteit van Leiden laat in 1593 een Hortus Botanicus aanleggen en wenst de bloemen die groeien uit bollen tentoonstellen. Hoe de bollen vanuit de Hortus Botanicus bij de eerste kwekers terecht zijn gekomen is raadselachtig, maar rond die tijd worden er voor het eerst lokaal bollen geteeld. Daar bieden de afgezande gronden in de huidige Bollenstreek de ruimte voor. Onverwacht groeien de bloemen hier fantastisch. De zandgronden zitten vol calcium, die de bollen nodig hebben om te kunnen groeien. Bovendien is het klimaat, met de koude winters gunstig voor de groei. De bloemen worden een luxeproduct, die zelfs uitmondt in een wereldwijde tulpenmanie. Vlastelers, fruittelers en veetelers uit de regio beginnen met het kweken van de bollen. 200 jaar later is er een hele sector ontstaan, inclusief een tuindersschool en een laboratorium van de Universiteit van Wageningen. Dit zorgde voor innovaties

waardoor dit gebied

ook een

Figuur 6: Arbeiders in het bollenland in Hillegom, begin 20e eeuw. Bron: Collectie Cultuurhistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek

(29)

27 kenniscluster werd (Zwetsloot, 2019).

6. Analyse

In dit hoofdstuk wordt een analyse gedaan over de mogelijke constructie van een regionale identiteit als gevolg van de dreiging van een stad-land conflict in De Bollenstreek. De beschikbare beleidsdocumenten en de gehouden interviews vormen hiervoor de basis. Om een logische opbouw te hebben in deze analyse, worden de gebeurtenissen zo chronologisch mogelijk gereconstrueerd. Dat houdt in dat dit onderzoek begint met de analyse van de dreiging van een stad-land conflict in het begin van de jaren ‘90. Vervolgens wordt gekeken naar de toestand van de identiteit in de streek voordat het Pact van Teylingen in 1996 werd opgesteld. Hoe de identiteit is tijdens en kort na het Pact is het onderwerp voor de volgende stap in de analyse. ‘Kort na’ wordt hier gedefinieerd als de periode tot 2002, wanneer de evaluatie van het Pact van Teylingen wordt gepubliceerd. De periode vanaf 2002 wordt gedefinieerd als de fase lang na de opstelling van het Pact van Teylingen. Op deze manier wordt een zo duidelijk mogelijk beeld geschetst van het effect van het stad-land conflict op de identiteit van de streek. Hierna wordt de vraag behandeld of en hoe er sprake is van de constructie van een identiteit als gevolg van het stad-land conflict. De importantie van een economisch sterke sector, in dit geval de bollensector, bij de

constructie van de regionale identiteit wordt vervolgens geanalyseerd. Voor de suburbane functie van de streek en de verschillen daarin tussen de gemeenten wordt afsluitend bepaald of, en zo ja hoe, dit een rol heeft gespeeld in de opstelling van het Pact.

6.1 Stad-land conflict

Voor het bestaan van een stad-land conflict, of de dreiging daarvan, wordt gebruik gemaakt van de diverse, eerder beschreven, beleidsdocumenten van verschillende instanties. Ook de gedane interviews dienen als bron voor het identificeren van het bestaan ervan. De vraag in de interviews die hierop terugslaat was: “Wat was de reden dat het Pact van Teylingen halverwege de jaren ‘90 geschreven moest worden?”.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een maand voor de verhuizing:.. Verhuisdozen: kopen,

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

For Europe & South Africa: Small Stone Music Publishing,

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

God heeft zijn Zoon naar de wereld gezonden om de mensen te redden, niet om hen te veroordelen.. Het licht is in de wereld gekomen, maar vele mensen hielden meer van de

Hun fakkels branden niet alleen voor Bree, ze moeten licht uitdragen over de hele wereld.. Want ‘Licht zijn voor anderen’ is het thema van deze

Wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (GR-RUD) als gevolg van de aangepaste Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr)?. Wat

II GEM Essendael C.V., statutair gevestigd te Monster en kantoorhoudende aan de Molen- vliet 53, 3076 CJ te Rotterdam, ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van