• No results found

In dit bachelorscriptieproject is de relatie tussen een stad-land conflict over grondgebruik en de constructie van een regionale identiteit geanalyseerd. Zowel de vorming als het gebruik van regionale identiteit op het gebied van planning is amper systematisch onderzocht (Paasi, 2013; Raco, 2006). Met een kwalitatief onderzoek, dat zich baseerde op beleidsdocumenten en interviews met experts, is geanalyseerd hoe de regionale identiteit zich door de jaren heen in De Bollenstreek heeft ontwikkeld. Identiteit moet namelijk niet beschouwd worden als een hermetisch afgesloten fenomeen, maar als een dynamisch proces dat continu aan veranderingen onderhevig is (Healey, 2006). Het vermoeden was dat een identiteit geconstrueerd en gemobiliseerd kan worden tijdens een conflict. Die combinatie is

wetenschappelijk niet eerder onderzocht, wat het onderzoek een exploratief karakter heeft gegeven. Op basis van deze enkelvoudige casusstudie kunnen geen generaliseerbare conclusies worden getrokken. Wel kan dit onderzoek als basis dienen voor toekomstig onderzoek naar de vorming van identiteit als gevolg van stad-land conflicten.

De aantrekkelijke ligging van De Bollenstreek maakt de regio zeer kwetsbaar voor overloop vanuit de omliggende steden. Kleinschalige conflicten over stadsuitbreiding van de stad Leiden in het zuidelijke deel van de streek werden door de gemeenten zelfstandig uitgevochten. Van een regionale identiteit was in de jaren ’80 en begin jaren ‘90 geen sprake. De gemeenten voerden beleid binnen de eigen gemeentegrenzen. Er heerste een concurrentiestrijd en samenwerking bestond alleen indien strikt noodzakelijk. Toen in 1991 de Vierde Nota Extra door het Rijk werd gepresenteerd, pakten donkere wolken zich boven de streek samen. Het Rijk had de streek aangewezen als gebied voor grootschalige

43 verstedelijking, om zodoende de druk op de stedelijke woningmarkten te verlichten. Grondspeculanten overspoelden direct de streek en namen strategische grondposities in, wat ten koste ging van

bollengrond. De bollentelers reageerden verbolgen. Er heerste een grote angst voor het verlies van de bollengrond en daarmee de bron van inkomsten. ‘We gaan eraan!’, zo luidde de noodkreet. Onder leiding van de directeur van bloemenveiling Hobaho, Joop Zwetsloot, organiseerde de telers zich om tegen de rijksplannen in het verweer te komen.

Het belang voor het behoud van de bollen bleek ook voor de gemeenten groot. De sector creëerde veel werkgelegenheid. Bovendien zorgde de hoge esthetische waarde van de bloemen jaarlijks voor een grote stroom toeristen die naar de streek trokken. Hierin vonden gemeenten en telers elkaar. Na enkele compromissen sloten ook milieuorganisaties en particulieren uit verschillende sectoren zich bij de beweging aan. Vanuit dit gemeenschappelijk protest vormde zich een regionale identiteit, wat volgens Castells (2011) ook een van de mogelijke manieren is om een identiteit te construeren. De

overeenkomsten tussen de gemeenten waren nu belangrijker dan de verschillen. Het Pact van Teylingen werd opgesteld, dat een manifest voor de streek werd genoemd. Hierin sprak men opeens van ‘De Bollenstreker die houdt van haar streek’. Er werd, bewust of onbewust, slim ingespeeld op het

sentiment rondom de bloemen en het kenmerkende bollenlandschap. De tulpen, hyacinten en narcissen werden een culturele kapstok waaraan de regionale identiteit werd opgehangen. Op de achtergrond waren economische motieven de stuwende factor. Collectieve uitingen van eendracht werden ‘dikker’ gepubliceerd dan in de werkelijkheid het geval was, maar toch zaten alle betrokken instituties uit de verschillende gemeenten redelijk op een lijn en ‘bleven de rijen gesloten’ (Buddenberg, 2019).

In de jaren vlak na het Pact van Teylingen, zoemde het regionale karakter rond. Uit de evaluatie van het Pact van Teylingen in 2002 en de interviews blijkt dat er in die tijd ook daadwerkelijk een regionale identiteit leefde. Gemeenten richtten gezamenlijk regionale projectgroepen en instituties op voor onder andere landschapsbehoud, grondbeleid en watermanagement. Dit zorgde ervoor dat de regio zich ook op bestuurlijk niveau regionaal organiseerde. Er was een duidelijke territoriale vorm, gebaseerd op historische kenmerken en een gemeenschappelijke bollencultuur. Allemaal kenmerken van een ‘dikke’ identiteit. Tegelijkertijd waren de belangen vooral economisch. En ook de verschillende karakters van de kernen in de streek bleven bestaan. Het regionale lied werd vooral op bestuurlijk niveau gezongen. In de periode tussen 1996 en 2002 was de regionale identiteit volgens de definitie van Terlouw (2012) dan ook niet geheel ‘dik’, maar ook niet geheel ‘dun’. De uitwerking ervan in het conflict was positief: De rijksplannen voor de ‘bollenstad’ verdwenen na enkele jaren in de la.

Bevindingen uit dit onderzoek tonen aan dat dikte van die regionale identiteit weer langzaam is verwaterd. De constructie van de regionale identiteit heeft ooit plaatsgevonden onder druk van een externe kracht. Met het wegvallen van dit acute gevaar, is ook de politieke wil om samen een

Bollenstreek te zijn verdampt. Regionale instituties worden gezien als bliksemafleiders die gemeenten gebruiken om binnen de eigen gemeentegrenzen een eigen koers te kunnen varen. Een continue identiteitsconstructie door de gemeenschap, volgens Castells (2011) een andere manier om een

identiteit te construeren, is in de streek niet waar te nemen. De regionale identiteit is in de laatste jaren dan ook fragiel en ‘dun’ geworden. De lokale identiteit is dik en bepalend voor het beleid van de

44 construeren van een regionale identiteit een op sociale, ruimtelijke en historische kenmerken gebaseerd fenomeen is dat zowel stabiel als veranderlijk en zowel constructief als destructief is.

Dit onderzoek heeft aangetoond dat naar aanleiding van een conflict een identiteit van een hoger schaalniveau geconstrueerd kan worden. Die regionale identiteit bleek vervolgens ook mobiliseerbaar als wapen in de strijd tegen de rijksplannen om de streek te verstedelijken. En met succes. De

bollensector is in de regio nog volop aanwezig en de hoeveelheid bollengrond is verankerd in een regionale structuurvisie. Hoewel de potentie voor het gebied als mogelijke verstedelijkingslocatie nog steeds groot is, zijn er op dit moment geen nieuwe plannen voor grootschalige verstedelijking van de streek. De bestaande plannen voor woningbouw op voormalig vliegveld Valkenburg lijken na 25 jaar wel op korte termijn te worden gerealiseerd. Met de afwending van het gevaar richten instituties in de streek zich weer op de oorspronkelijke, lokale, dikke identiteiten. De dreiging van verstedelijking ligt desondanks nog altijd op de loer. Door aanpassingen van de huidige infrastructuur rondom De Bollenstreek wordt de ontsluiting van het gebied aanzienlijk vergroot. Dit zou kunnen leiden tot de intensivering van woningbouwprogramma’s. Die dreiging is momenteel ook actueel, onder meer door de realisatie van een nieuwe verbinding tussen de A4 en de A44 bij Leiden. Voor het behoud van het karakter van de streek is het dus raadzaam om daarin als regio waakzaam voor te blijven. Of de streek als regio dan sterk genoeg is om te wedijveren met metropoolregio’s in plaats van steden, valt te bezien. Het nationale sentiment rondom de bloemen zal echter blijven bestaan. Bovendien laat het onderzoek zien dat bij een eventueel toekomstig conflict een identiteit opnieuw kan worden geconstrueerd en gemobiliseerd, zodat de regionale stellingen snel weer zijn bemand.