• No results found

Fascinatie voor/relatie met vuur

In document Seriebrandstichters | Yvette Schoenmakers (pagina 128-132)

Drie brandstichters zijn werkzaam als vrijwillige brandweerman of willen dat graag doen. Bij twee van hen werkt de vader ook bij de vrijwillige brandweer. In hun jeugdjaren is een van hen vaak met zijn vader naar meldingen van bran- den gegaan.

Politiekunde 48| Seriebrandstichters

De aanduidingen ‘mooi’ en ‘spannend’ in relatie tot vuur kunnen erop duiden dat de brandstichters een bepaalde fascinatie voor vuur hebben. In de dossiers en interviews is gezocht naar aanwijzingen hiervoor. Hierbij moet worden bedacht dat de brandstichters hier terughoudend over kunnen zijn, omdat een eventuele fascinatie voor vuur bij de politie kan overkomen als een bekentenis. De politie vraagt er wel naar en ook de pro-justitiarapporteurs proberen dit te achterhalen (in verband met een diagnose pyromanie). Vier brandstichters ont- kennen dat ze door vuur zijn gefascineerd. Een van hen zegt dat vuur ‘hem niets doet’. R. verwoordt het zo: ‘Ik ben ook niet iemand die, nadat ik de branden heb gesticht, blijft staan om te kijken hoe alles afloopt. Ik ga ook niet kijken of er politie en brandweer ter plaatse komen. Vaak weet ik niet eens hoe een brand zich verder ontwikkelt of mogelijk dooft.’

Van een vergelijkbaar aantal brandstichters (n=5) is bekend dat zij wel iets hebben met vuur. Bij een aantal van hen is dat op jonge leeftijd al duidelijk.93

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

93 Slechts een van hen is gediagnosticeerd met pyromanie.

De vader van A. werkt bij de brandweer op vrijwilligersbasis. Hij heeft 24 uur per dag een pieper bij zich. Als er brand in de buurt van de woning is, gaat zijn zoon vaak mee. Volgens de vader vindt A. het mooi en span- nend om naar brand te kijken. Hij kijkt ook op de internetsite P2000 waar meldingen van de brandweer en de GGD verschijnen. Een vriend van A. geeft aan dat A. graag bij de brandweer wil werken. Het is een jeugdwens van hem.

Volgens een leerkracht uit groep 6 is D. gefascineerd door brandweer, politie en soldaten. Een familielid zegt dat D. ‘fikkie stoken’ leuk vond. Hij blies kaarsen uit om ze daarna weer aan te steken. Hij speelt ‘brand- weermannetje door kleine vuurtjes te stoken’. Later volgt hij 112- meldingen en gaat hij bij branden in de buurt kijken.

‘Ik vind het spannend om te kijken naar wat er is gebeurd. Met vuurwerk is het hetzelfde. Ik vind het gewoon leuk en spannend. Ik vond het vroe- ger al leuk om vuurtje te stoken. Kampvuren bijvoorbeeld. Verder heb ik met takken vuurtjes gemaakt in het park en heb ik weleens een vuilcon-

Motieven

De relatie tussen de persoon van de brandstichters en de branden wordt duidelij- ker als we kijken naar de functie die de branden voor hen hebben. Hiermee raken we aan de motieven.94Over deze aspecten van de persoon is meer informatie in

de dossiers en interviews te vinden, namelijk bij achttien brandstichters. Er zijn grofweg drie patronen te vinden in de motieven: het vragen van aandacht (n=6), het afreageren van frustraties (n=6) en het zoeken naar spanning (n=6).95

Bij het vragen om aandacht of erkenning fungeren de branden letterlijk en figuurlijk als een noodsignaal voor de toestand waarin de brandstichters zich bevinden. Voor ten minste zes brandstichters geldt dit. Zij hebben vaak proble- men met zichzelf, bijvoorbeeld door een fors minderwaardigheidscomplex, en/of met hun omgeving. Door de branden vragen ze om aandacht of erken- ning voor zichzelf – zij zijn dan iemand – en/of voor de problemen die zij heb- ben en die blijkbaar niet goed worden opgepikt door de omgeving.

Politiekunde 48| Seriebrandstichters

130

––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––

94 Een motief is op te vatten als een mix van biologische, psychologische, gedragsmatige en socioculturele invloeden. Er wordt door psychologen nog onderscheid gemaakt tussen psychologische motieven en biologische drijfveren en tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie (Zimbardo e.a., 2009).

95 Gekeken is naar het belangrijkste motief. Van twee personen is het motief niet bekend en één persoon sticht branden omdat hij stemmen hoort.

tainer in brand gestoken. Ik was toen ongeveer dertien jaar. Ik vond dit allemaal erg spannend. Op mijn werk werk ik soms met branders. Hier- van kreeg ik vaak hetzelfde gevoel in mijn buik, dezelfde drang.’ Op zijn kamer heeft Q. veel aanstekers en tijdschriften over vuurwerk.

‘Ik wilde ook graag op tv komen, net als die andere jongens. Ik heb daar- om een papiercontainer in brand gestoken. Dat was onder invloed van drank. Ik wilde ook eens een keer iemand zijn. Ik ben nog nooit iemand geweest. Ik stel niets voor.’ Volgens zijn ouders zijn de brandstichtingen een grote kreet om hulp. Hij heeft ook weleens gedreigd om zelfmoord te plegen. G. wil hulp, maar krijgt die niet. Om de wens om aandacht toch te vervullen, steekt hij, nadat hij uit de kroeg komt en onder invloed is van alcohol, zaken in brand.

In dit voorbeeld komt impliciet aan de orde dat frustratie (over de toestand waarin de dader zich bevindt) een belangrijke rol speelt. Bij verschillende brandstichters lijken de brandstichtingen vooral bedoeld als een manier van afreageren, om frustraties te uiten (zonder daarbij direct een hulpkreet te wil- len laten horen). De frustraties kunnen betrekking hebben op velerlei gebieden, zoals werk, relaties, verslaving of een gebrek aan assertiviteit. De brandstichters hebben niet het vermogen om op een sociaal adequate wijze met die gevoelens van frustratie en/of boosheid om te gaan.

Voor een deel van de brandstichters geldt dat de kick of spanning het primaire motief is (n=6). Deze groep sticht geen brand om spanningen af te laten vloei- en, maar doet het juist om er spanning mee op te roepen (bijvoorbeeld door het feit dat de hulpdiensten komen).

Brandstichten is een soort verslaving van A. Hij heeft het gevoel steeds meer branden te moeten stichten om dezelfde kick te krijgen. Hij vindt zelf dat hij verslaafd is aan het stichten van branden. Hij is blij dat hij is opgepakt door de politie.

B. zal volgens de psycholoog nooit een directe confrontatie aan durven gaan met een ander. Brandstichting is voor hem een manier om zijn wrokgevoelens af te reageren zonder dat hij de directe confrontatie met de mensen in zijn omgeving aan hoeft te gaan.

N. sticht brand omdat hij boos is. ‘Ik ben boos omdat ik geen nee kan zeggen tegen mensen. Dit komt steeds weer terug in mijn leven en voor- al als ik alcohol heb gedronken. Als ik gedronken heb, verdwijnt mijn rem en word ik boos. Ik moet me afreageren en dan sticht ik brand.’ De delicten zijn volgens de psycholoog terug te voeren op het afreageren van frustraties, boosheid en minderwaardigheidsgevoelens. L. kan het in de ogen van zijn ouders nooit goed doen. ‘Hij heeft erkenning nodig en die heeft hij niet gekregen. Iedereen die hem erkenning onthoudt, frus- treert hem.’

De drie beschreven categorieën representeren ruwweg de motieven die het sterkst naar voren komen. In de praktijk is er overlap tussen de categorieën. Zo blijken er vaak voor een persoon verschillende motieven te spelen (zie hoofd- stuk 2). Het motief wraak, dat in de literatuur vaak wordt genoemd, is bij onze onderzoeksgroep nauwelijks terug te zien. Een uitzondering is een brandstich- ter die de auto van een kennis in de fik steekt, omdat hij zich onheus bejegend voelt door hem. Hier speelt een combinatie van wraak nemen en het zoeken naar erkenning. Enerzijds is hij boos op een collega en zijn werkgever, die hem in zijn ogen onheus bejegent. Anderzijds benoemt de dader dat hij door zijn baas wordt geprezen, wanneer hij vanuit zijn werk als beveiliger de brandstich- tingen ‘ontdekt’ en tijdig bij de brandweer meldt, waarmee hij ‘erger’ heeft weten te voorkomen.

In document Seriebrandstichters | Yvette Schoenmakers (pagina 128-132)