• No results found

① interne factoren of filters

Uitgaande van de veronderstelling dat een auteursteam, samengesteld uit historici en/of politicologen, leraren- opleiders en/of wetenschappelijke medewerkers en onderzoekers, over een brede kennis beschikt en ernaar streeft een zo objectief mogelijk overzicht te geven van de belangrijkste nationale en internationale gebeurtenissen, heeft ook een dergelijk team (onbewust) te maken met beperkingen in hun kennis, hun (politieke) voorkeuren, specialisaties en doelen. Kort: Zij maken niet alléén objectieve keuzes.

② externe factoren of filters

Het selectieproces van leergangauteurs is ook onderworpen aan factoren, zoals het onderwijskundig concept dat is opgelegd door de educatieve uitgever, het beschikbare budget, de in de maatschappij belangrijk geachte normen en waarden en ook de exameneisen, eisen die gebaseerd zijn op het nationale curriculum. Bovendien heeft het auteursteam te maken met de toekomstige gebruikers, docenten en leerlingen, van de lesmethode. Geen school is hetzelfde. Hun voorkeuren zijn gebaseerd op denominatie, schooltype, leerlingenpopulatie, onderwijsconcept e.d. ③ keuzeproces

Uiteraard hebben de richtlijnen vanuit de overheid (exameneisen, examenprogramma’s, leerplannen) grote invloed. Daarnaast spelen, zoals bij ① en ② gezegd, interne en externe filters een rol. Daarnaast is het niet onwaarschijnlijk dat er – net als in de journalistiek – ook een gestructureerd selectieproces ten grondslag ligt. Voordat een gebeurtenis gepresenteerd wordt als nieuws, wordt het (onofficieel) tegen een twaalftal criteria gehouden.231 Vijf van deze twaalf

criteria zijn naar mijn mening ook toepasbaar op het selectieproces van de gebeurtenissen die gekozen kunnen worden voor de geschiedenisboeken.

1. De schaal van de gebeurtenis. Het blijkt dat gebeurtenissen uit het eigen land of continent een lagere drempel- waarde hebben dan gebeurtenissen elders. Met betrekking tot het opnemen in een lesmethode kan gedacht worden aan een historisch gebeurtenis dat grote invloed had op het eigen land, zoals bijvoorbeeld het denazificeren van Duitsland na 1945 voor België en Nederland mogelijk belangrijker was dan voor Zwitserland.

2. Een gebeurtenis moet duidelijk zijn, het moet inpasbaar zijn in een bepaalde categorie. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan historische gebeurtenissen die eenduidig gekoppeld zijn aan de opbouw van de democratie in Duitsland na WO II.

231 Ginneken, J. van, De schepping van de wereld in het nieuws, Alphen a/d Rijn 2002, blz. 45 f; zie ook: http://www.jaap-van-ginneken.com/various-materials/pdf-s/

3. Een gebeurtenis moet betekenisvol zijn. Belangrijk is hierbij in eerste instantie culturele nabijheid. Herkenbare en vertrouwde gebieden krijgen meer aandacht dan iets dat cultureel veraf staat. Ten tweede is een gebeurtenis nieuwswaardig als het voor de consument relevant is. Dit is het geval als de eigen groep bij de gebeurtenis betrokken is. De oprichting van EGKS, de totstandkoming van het verdrag van Schengen of de invoering van de Euro zijn voorbeelden die hier thuishoren.

4. Overeenstemming met het eigen verwachtingspatroon. Als een gebeurtenis te erg van eigen veronderstellingen afwijkt, wordt deze nauwelijks of niet opgemerkt. Een voorbeeld hiervoor is het wel of niet benoemen van het hoge aantal meelopers en ook overtuigde partijleden van de NSDAP.

5. Toch dient een gebeurtenis ook voldoende onverwacht te zijn, anders is het namelijk niet vermeldenswaardig. Een goed voorbeeld hiervoor is de ontwikkeling van een positieve relatie tussen Frankrijk en Duitsland na WO II. ④ referentiekader of citeergemeenschap

Alle onderzochte lesboeken zijn westerse lesmethodes. Zij zijn dan ook vanuit een westerse visie geschreven. Tot de basiswaarden van het Westen, dus van de Europese Unie behoren volgens artikel 6 van het Europese Verdrag (4-11- 1950) de “beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.” 232

⑤ kwantiteit

Elke educatieve uitgever denkt in verdienmodellen. Daarom wordt bijvoorbeeld van tevoren vastgelegd hoeveel ruimte een hoofdstuk mag innemen. Veel plaatjes betekent daarom minder tekst, aan de andere kant betekent veel tekst dat een lesmethode, los van de inhoud, over het algemeen onaantrekkelijker is voor leerlingen en docenten. Bij dit aspect gaat het bovendien ook om de ruimte die een historische periode inneemt ten opzichte van een andere. Ook zorgt het beperkte aantal bladzijdes en woorden die mogen worden gebruikt voor een hoofdstuk voor simplificatie in de voorstelling van de historische gebeurtenissen en heeft hierdoor invloed op de kwaliteit (zie punt ⑥).

⑥ kwaliteit

Bij deze factor gaat het om de zowel om de concrete inhoud als om de variatie in tekst en afbeeldingen, opdrachten en vraagtypes (reproductie van opgedane kennis, toepassing ervan, inzicht, mening).

De kwaliteit van de geschreven tekst en de in de lesmethode opgenomen afbeeldingen worden o.a. beïnvloed door de kwantiteit. Eén van de gevaren voor kwaliteit is simplificatie. Ten eerste leidt dit tot een eenvoudigere voorstelling van de feiten en ten tweede tot een vrij eenzijdige presentatie. Een voorbeeld hiervan is dat het fascisme meestal wordt uitgelegd aan de hand van Nazi-Duitsland. Een andere tekortkoming kan ‘populair’ taalgebruik zijn, met de bedoeling om aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Dit kan een stereotiepe presentatie in de hand werken, het kan stigmatiserend en problematiserend werken en leiden tot othering (zie punt ⑩). Het is daarom van belang om zich te realiseren uit welk perspectief (zie punt ⑨) een informatieve tekst is geschreven en met welk doel het (audio)visueel bronnenmateriaal wordt gepresenteerd (zie punt ②).

1. Stereotypen beïnvloeden namelijk negatief de manier waarop de doelgroep omgaat met de verstrekte informatie. De mens is eerder geneigd positieve informatie over de eigen groep en negatieve informatie over andere groepen te onthouden.

2. Stereotypen leiden ook tot specifieke verwachtingen met betrekking tot het gedrag van de andere groep. Deze verwachtingen fungeren als een soort filter bij het waarnemen en interpreteren van het gedrag van de ander. 3. Stereotypen kunnen bovendien uitmonden in selffulfilling prophecies, mensen zien in het gedrag van anderen

alleen wat ze op grond van hun vooroordelen ook hebben verwacht.

4. Tenslotte kunnen stereotypen leiden tot verkeerde voorspellingen van het gedrag van anderen. Wij spreken dan van vooroordelen.233 Ook al zijn de auteurs historici en/of politicologen, dan nog zijn ook deze professionals behept

met de zogenaamde outsider’s view234. Alleen als bronnen worden gebruikt die uit het land zelf afkomstig zijn en

ook de opinie van ‘inlanders’ is vertegenwoordigd, is een multi-perspectivische benadering van historische gebeurtenissen mogelijk. Bovendien worden in lesmethodes overeenkomsten zelden of niet geëxpliciteerd. Het gevolg is dan dat othering (zie punt ⑩), weliswaar onbedoeld, in de lesmethodes verweven zit.

⑦ werkelijkheid

Dit is wat wij dagelijks beleven. Ok hierdoor wordt het keuzeproces beïnvloed. ⑧ historisch gebeurtenis

Hier gaat het om datgene wat in een bepaald jaar of een gekozen periode daadwerkelijk is gebeurd. ⑨ perspectief of standplaatsgebondenheid

Binnen de westerse citeergemeenschap heeft elk land wel een eigen perspectief. Dit heeft te maken met ervaringen die specifiek zijn voor deze natie, bijvoorbeeld met Duitsland.

⑩ othering

232https://www.europa-nu.nl/id/vh25de3y9pxd/artikel_6_grondrechten_europese_burgers 233 Schneider, D., The psychology of stereotyping, New York 2004, blz. 222-224

Het begrip is ontleend aan Hegels begrip Andersheit. Door othering (van het Engelse "other") definiëert en verzekert iemand zichzelf van een positieve sociale identiteit. Hij of zij distantiëert zich van de andere of van een groep. De eigen positie wordt bepaald door te definiëren wat deze niet is. Volgens het onderzoek van André Beening is bij Nederlandse schoolboeken in ieder geval niet sprake van bewuste anti-Duitse houding.235

⑪ zelfbeeld en waardeoordelen

Een positief of negatief zelfbeeld is van invloed op de manier waarop over anderen wordt geschreven. Het is mogelijk om door positieve/negatieve benadering bij mensen een positief/negatief zelfbeeld te kweken. Omdat wij gevoelig zijn voor positieve prikkels, is de kans groter dat mensen een idee volgen als hun zelfbeeld positief wordt bevestigd. 236

⑫ afbeeldingen

Verschillende soorten afbeeldingen worden in lesboeken voor het vak geschiedenis gebruikt: foto’s, grafieken, schemata, diagrammen, spotprenten, tabellen, posters, kaften enzovoorts. Belangrijk is bij afbeeldingen ook het perspectief. Recht van voren, vanuit het kikvors- of het vogelperspectief, dit allemaal heeft invloed op de manier waarop de kijker de afbeelding ervaart. Impliciet en expliciet kan de mate van belangrijkheid, macht, maar ook nederigheid, schaamte en schuld door het perspectief worden onderstreept.237

⑬ geschreven tekst

Dit punt heeft betrekking op de door de auteurs vervaardigde tekst en de schriftelijke bronnen van tijdgetuigen, fragmenten uit andere boeken (literatuur en vakliteratuur), bewerkte en complete artikelen uit tijdschriften en kranten, maar ook officiële documenten zoals redevoeringen, wetteksten, verklaringen enzovoorts.

⑭ opdracht

De opdrachten zijn door de leergangauteurs geformuleerd om reproductie van kennis, toepassing van kennis en inzicht te toetsen, en meningsvorming te bevorderen. Het soort opdrachten verschilt. Er kan sprake zijn van juist/ onjuist- vragen, multiple choice-vragen, sorteer- en volgorde-opdrachten, onderzoeksopdrachten wel of niet met behulp van ict, interview, enquête of archiefonderzoek.

⑮ audiovisueel materiaal

Voor audiovisueel materiaal (bewegende beelden met geluid) geldt in principe hetzelfde als voor stilstaande beelden. Toch zijn er ook verschillen. Door de camerabeweging kan de beelduitsnede veranderen, kan worden ingezoomd, kan het perspectief snel worden veranderd. Ook speelt nu tijd een rol en kunnen beelden worden gemonteerd. Bovendien kan naast gesproken tekst ook muziek worden gebruikt om de boodschap te versterken.238

⑯ mentale beeldvorming Zie bladzijde 18.

⑰ materiële beeldvorming Zie bladzijde 18.

⑱ waarnemer

Eén van de drie elementen die volgens Beening239 een rol spelen bij beeldvorming is de waarnemer. In dit geval zijn die

de Belgische, Nederlandse en Zwitserse leergangauteurs, maar ook de leerlingen in deze drie landen en hun docenten. ⑲ object

Het tweede element dat volgens Beening betrokken is bij de beeldvorming is het object. Hierbij gaat het om Duitsland na WO II tot heden.

⑳ medium

De lesmethodes vormen het derde element dat een rol speelt bij de beeldvorming.

235 Beening 2001, blz. 143 ff 236 Smelik e.a. 1999, blz. 21 237 Ibidem, blz. 70 f 238 Ibidem, blz. 87-92 239 Beening 2001, blz. 143

Eindtermen/examenprogramma‘s