• No results found

4 De snelrechtgrond in de praktijk

4.4 Expertmeeting

Ten behoeve van het verkrijgen van een nader inzicht in de werking van de snel-rechtgrond en om vanuit de praktijk reflectie te krijgen op onze onderzoeksbevin-dingen, heeft een expertmeeting plaatsgevonden met vier deelnemers: (1) een rech-ter (voordien als ‘voetbalofficier’ actief), (2) een officier van justitie met ‘geweld tegen personen met een publieke taak’ in de portefeuille, (3) een officier van justitie, tevens teamleider van het team ‘Interventies’ van een arrondissementsparket en (4) een officier van justitie werkzaam bij het team ‘Interventies’ van een arrondisse-mentsparket. Deze deelnemers zijn (op een na) werkzaam in andere arrondissemen-ten dan de geïnterviewde respondenarrondissemen-ten. Op deze manier is geprobeerd om (geogra-fisch gezien) een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de toepassing van de snelrechtgrond. De expertmeeting vond plaats via Skype voor bedrijven, waarbij

sommige deelnemers vanwege technische problemen telefonisch deelnamen. De sessie nam anderhalf uur in beslag. In het onderstaande worden de onderwerpen die tijdens de expertmeeting aan de orde kwamen kort besproken, waarna wij enkele afsluitende bevindingen over de expertmeeting op een rij zetten.

Omdat in de interviews in veel gevallen naar voren kwam dat er een zekere discre-pantie was tussen de feiten die normaal gesproken op snelrechtzittingen worden behandeld en de feiten waarop de snelrechtgrond ziet, werd in de expertmeeting in eerste instantie nog eens stilgestaan bij de vraag voor welke soorten feiten en ver-dachten snelrecht meerwaarde heeft en of de deelnemers herkenden dat de snel-rechtgrond daar vaak niet goed bij aansluit.

De deelnemers herkennen het beeld uit de interviews dat het snelrecht kan worden beschouwd als een positieve werkwijze. Wel wordt direct opgemerkt dat lang niet alle zaken zich lenen voor snelrecht. Zaken die zich lenen voor snelrecht ken-merken zich door de eenvoud van de zaak. Het onderzoek dient te zijn afgerond, er is geen noodzaak voor een reclasseringsrapportage, er zijn zo weinig mogelijk me-deverdachten, er hoeven geen getuigen te worden gehoord en het is niet nodig om bijstand van een tolk te regelen. Snelrecht leent zich dus niet voor complexe zaken. Een ontkennende verdachte kan ook een belemmering zijn voor snelrecht, hoewel voldoende duidelijk bewijsmateriaal dit kan ondervangen. De deelnemers zijn het er voorts over eens dat, door het anticipatiegebod, snelrecht niet op alle verdachten van toepassing kan zijn.

Uit de interviews kwam al naar voren dat zaken waarin sprake is van geweld tegen personen met een publieke taak en/of in de openbare ruimte niet behoren tot de ideaaltypische snelrechtzaken. Dit beeld wordt door de deelnemers aan de ex-pertmeeting bevestigd en hiervoor wordt door hen een aantal redenen aangedragen. Ten eerste betreft het vaak feiten die niet onder de gevallen van voorlopige hechte-nis kunnen worden geschaard, bijvoorbeeld wederspannigheid of belediging van een politieambtenaar. Dat zijn feiten waarvoor niet kan worden voorgeleid en die dus niet op een snelrechtzitting terecht komen. Ten tweede zijn het ook feiten die vaak voortvloeien uit politieoptreden in samenhang met andere delicten: de politie komt bijvoorbeeld ter plaatste om een aanhouding te verrichten en die situatie escaleert dan.

In de weinige gevallen waarin de snelrechtgrond toch wordt toegepast is het ook volgens de deelnemers aan de expertmeeting zo dat dat met name gebeurt in zaken van geweld tegen personen met een publieke taak. Dit zijn ook in hun beleving vooral politieagenten, hoewel wordt aangegeven dat ook andere mensen met een publieke taak niet ontevreden zijn over de manier waarop de politie en het OM met deze zaken omgaan.

Tijdens de interviews brak de coronacrisis uit. De deelnemers bevestigen dat deze crisis ertoe heeft geleid dat de snelrechtgrond meer in beeld is gekomen en dat ten aanzien van ‘coronaspugers’ de toegevoegde waarde van de snelrechtgrond zicht-baar werd: het ging om relatief eenvoudige zaken en ook als een coronaspuger een

first offender is, blijken rechters bereid om onvoorwaardelijke gevangenisstraffen

op te leggen, waardoor het anticipatiegebod geen belemmering meer is. Hoewel ook in de expertmeeting wordt bevestigd dat het begrip ‘maatschappelijke onrust’ vaak niet makkelijk toepasbaar is, menen de deelnemers dat de gedragingen van ‘coronaspugers en -hoesters’ zonder twijfel ‘maatschappelijke onrust’ opleveren. Een van de experts meent dat er daarom ‘echt paal en perk aan gesteld’ moet wor-den.

Met betrekking tot deze ‘coronaspugers’ wordt volgens deelnemers zowel snelrecht als supersnelrecht toegepast. Er wordt voor snelrecht gekozen, indien de inverzekeringstellingstijd te kort is om het onderzoek af te ronden (omdat bijvoor-beeld een vordering van de benadeelde partij aanwezig is). Soms blijkt de keuze tus-sen snelrecht en supersnelrecht mede te worden bepaald door erg prozaïsche over-wegingen: zo meldt een respondent dat de videoverbinding tussen het kabinet van de rechter-commissaris en het politiecellencomplex beter is gefaciliteerd dan de verbinding met het huis van bewaring. Daardoor ontstond vrij snel een voorkeur voor supersnelrecht omdat verdachten dan nog in een politiecel gedetineerd zijn. Hoewel de snelrechtgrond vanwege de aanpak van ‘coronaspugers’ dus op meer be-langstelling kan rekenen, wordt soms om praktische redenen ingezet op het super-snelrecht, waardoor in die gevallen de snelrechtgrond niet meer zo van belang is.

Door de deelnemers wordt onderkend dat de toepassing van het (super)snelrecht een bijdrage kan leveren aan het lik-op-stuk beleid, maar het wordt benadrukt dat dit ook geldt voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. De belangrijkste be-vinding van de expertmeeting was dat de officieren van justitie veel waarde hechten aan het leveren van maatwerk. Ten aanzien van bijzondere evenementen en Oud & Nieuw zien zij wel dat het lik-op-stuk beleid en hogere straffen breeduit gecommu-niceerd wordt en dat in voorkomende gevallen de rechters ook meegaan met de ho-gere strafeisen. In de praktijk moet het echter mogelijk blijven om bijvoorbeeld ten aanzien van verwarde personen, die in dat soort situaties ook agressief kunnen wor-den tegen de politie, maatwerk te leveren. Voorlopige hechtenis en buitengerechte-lijke afdoening zijn in de beleving van de deelnemers aan de expertmeeting ook geen tegenpolen die niet naast elkaar zouden kunnen bestaan. Beide instrumenten moe-ten tot het gereedschap behoren. Een vordering tot inbewaringstelling is niet altijd de beste oplossing: soms past de uitvaardiging van een strafbeschikking beter in het lik-op-stuk beleid, omdat dan sneller en betekenisvoller recht wordt gedaan dan met de berechting op een (super)snelrechtzitting. Het beleid of de wetgeving zou niet moeten leiden tot situaties waarin het leveren van maatwerk door de officieren wordt beperkt. De magistratelijkheid van de officier wordt in dit verband gezien als een groot goed. Het aangekondigde wetsvoorstel ter verruiming van het taakstraf-verbod wordt in de expertmeeting dan ook niet met open armen ontvangen, waarbij door een van de deelnemers nog heel nadrukkelijk wordt vermeld dat de capaciteit van de rechtspraak ook een belangrijke rol speelt: het is moeilijk om alle zaken op korte termijn op zitting gepland te krijgen en dat gegeven speelt ook een rol bij de keuze rondom de afdoeningsmodaliteit. Ook wordt gewezen op jurisprudentie van

het EHRM, waaruit blijkt dat het in vrijheid afwachting van de berechting het uit-gangspunt is.

De deelnemers aan de expertmeeting herkennen dus de (toen: voorlopige) bevin-dingen uit het empirisch onderzoek: de snelrechtgrond is (mede door het anticipa-tiegebod) van toepassing op een beperkte selectie verdachten en feiten, zodat de grond een beperkt toepassingsbereik heeft. De onduidelijkheid over de term ‘maat-schappelijke onrust’ is een van de discussiepunten. In de unieke situatie van de co-ronacrisis zijn de experts het er evenwel over eens dat de ‘coronaspugers’ het voor-beeld bij uitstek zijn van zaken met maatschappelijke onrust. Toepassing van de snelrechtgrond is in die context binnen het OM nadrukkelijk aan de orde gekomen. Het is alleen niet zo dat van een significante toename van de toepassing kan worden gesproken.

De deelnemers staan niet per se negatief tegenover de snelrechtgrond maar zien hem als één van de beschikbare opties. Maatwerk is voor hen onontbeerlijk. De per-soon van de verdachte, de belangen van het slachtoffer, de behoeften van de maat-schappij en organisatorische (on)mogelijkheden zijn allemaal factoren die bij hun besluitvorming een rol spelen. Een te dwingend keurslijf past daar niet bij. Zij rea-liseren zich dat hier wellicht enige frictie bestaat met ‘de politiek’, die dit wellicht graag anders zou willen zien en daartoe met de uitbreiding van het taakstrafverbod een nieuwe stap wil zetten. De officieren van justitie hechten evenwel veel waarde aan hun magistratelijkheid.

4.5 Afsluiting

In dit hoofdstuk zijn de bevindingen van ons onderzoek naar de snelrechtgrond in de praktijk weergegeven. Het blijkt dat de snelrechtgrond weinig wordt gebruikt. Dat komt enerzijds doordat de in de snelrechtgrond bedoelde feiten vaak niet in de ‘mal’ van het snelrecht (en daarmee gepaard gaande voorlopige hechtenis) passen: de feiten zijn niet zwaar genoeg voor voorlopige hechtenis of juist te complex. An-derzijds kan het zijn dat de persoon van de dader als first offender op grond van het strafvorderingsbeleid en/of de LOVS-oriëntatiepunten niet in aanmerking komt voor (het eisen van) een vrijheidsstraf (en dus niet voor voorlopige hechtenis). De persoon van de dader kan daarnaast zodanig complex zijn dat snelrecht juist daar-door weer niet voor de hand ligt. En dan is er nog de praktijk van het supersnel-recht dat (in de Randstedelijke arrondissementen) een deel van de mogelijke zaken aan het toepassingsbereik van de snelrechtgrond onttrekt. Het past dus al met al vaak niet.

Bovendien kan men in de praktijk van de situaties waarvoor de snelrecht-grond in het leven is geroepen meestal prima uit de voeten met de reeds bestaande gronden. De relatief hoge drempelvoorwaarden voor toepassing van de snelrecht-grond (is het een van de in de snelrechtsnelrecht-grond genoemde feiten, is het wel gepleegd

op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of tegen een persoon met een pu-blieke taak? Is er wel maatschappelijke onrust?) maken dan dat de grond snel bui-ten toepassing wordt gelabui-ten. De ‘maatschappelijke onrust’ wordt door de respon-denten bovendien zeer verschillend ingevuld en/of moeilijk hanteerbaar geacht. Daar staat tegenover dat áls de grond wordt aangedragen, de rechter-commissaris hem in de meeste gevallen ook in het bevel tot bewaring opneemt. Voor toepassing van de grond wordt vooral ruimte gezien in geval van (bedreiging met) geweld te-gen personen met een publieke taak. Het is, zoals gezegd, echter wel zo dat in veel van die gevallen door de persoon van de verdachte en/of de aard of de complexiteit van het feit een snelrechtzitting juist niet voor de hand ligt. De zaken van ‘coro-naspugers’ werden genoemd als voorbeeld van de (meer)waarde van snelrecht-grond en het is bekend dat de snelrecht-grond daarbij ook is toegepast. Maar ook bij deze za-ken bleek het vaak te gaan om personen met relevante antecedenten, zodat andere gronden ook hadden kunnen worden ingezet.

Met deze feitelijke weergave van de opgehaalde informatie kunnen de deelvragen die aan dit evaluatieonderzoek ten grondslag lagen goeddeels beantwoord worden. Dat doen wij in het volgende hoofdstuk. In het slothoofdstuk plaatsen wij de be-vindingen in een breder perspectief. De snelrechtgrond kan namelijk niet los ge-zien worden van de Nederlandse rechtscultuur rond de voorlopige hechtenis, en van de wijze waarop het snelrecht en het bestrijden van het geweld tegen personen met een publieke taak in Nederland wordt ingevuld.