• No results found

TOELICHTING DOCUMENTATIE

Havo 4 Ethiek en film

 De leerling is bekend met de begrippen ethiek, moraal en het verschillend gebruik van deze begrippen.

 De leerling weet wat er bedoeld wordt met ethische optiek.

 De leerling kent het verschil tussen: waarden, normen en regels.

 De leerling kent de aspecten van moraal en de werking hiervan.

 De leerling kent de stadia van gewetensvorming.

 De leerling weet wat een ethisch dilemma is en kan hier voorbeelden van noemen.

 De leerling kent enkele morele levensbeschouwelijke standpunten.

 De leerling heeft kennis van de driedimensionale ethische optiek.

 De leerling kent verschillende ethische optieken zoals: hedonisme, utilisme, plichtsethiek, Bijbelse ethiek en deugdenethiek.

 De leerling is in staat eenvoudige morele dilemma’s te beoordelen.

 De leerling is in staat verschillende levensbeschouwelijke ethische standpunten te herkennen.

Dood

 De leerling is in staat eigen beleving bij een lied over de dood weer te geven.

 De leerling is in staat om aan de hand van een vragenlijst eigen ervaringen en gedachten over lijden en sterven te verwoorden.

 De leerling is in staat om in een essay over de dood, eigen ervaringen en gedachten over de dood te formuleren.

 De leerlingen kent verschillende invalshoeken bij het denken en preken over de dood.

 De leerling kan betekenis geven aan enkele beschouwende uitspraken over de dood.

 De leerling kent verschillende standpunten over een mogelijk voortbestaan na de dood.

 De leerling kent de christelijke, de humanistische en de islamitische visie over een leven na de dood.

 De leerling kent verschillende ideeën over vormen van onsterfelijkheid.

 De leerling kent en herkent de verschillende fasen van verwerking volgens Dr. E. Kübler-Ross.

 De leerling kent vier rouwtaken en de aandachtpunten voor nabestaanden bij verlies en verdriet.

 De leerling is op de hoogte van een aantal rituelen rondom rouw en dood en kan veranderingen noemen ten aanzien van deze thema’s.

 De leerling kent en herkent een aantal symbolen die gebruikt worden rondom begrafenis en dood.

 De leerling kent de betekenis van de christelijke begrippen verrijzenis en opstanding.

 De leerling kent de betekenis van credo en ICHTHUS.

 De leerling kent de chronologie rond het levenseinde en de opstanding van Jezus Christus.

 De leerling kent de belangrijke begrippen rondom de getuigenisverhalen uit de evangeliën.

 De leerling heeft kennis van de verwoording van de verrijzenis ervaring zoals die verwoord is door de evangelisten.

 De leerling kent de verhalen van de Emmaüsgangers en Filippus en de Ethiopische eunuch.

 De leerlingen kennen het bekeringsverhaal van Paulus.

 De leerlingen kennen de waarde van symbooltaal waar het gaat om het verwoorden van het ongelofelijke.

 Leerlingen kennen een aantal voorbeelden van hedendaagse verhalen die verrijzeniservaringen beschrijven.

Muziek en jeugdcultuur

 Leerlingen weten dat jeugdculturen uitingen zijn van levensbeschouwelijke standpunten en kunnen hier enkele voorbeelden van noemen.

 Leerlingen kennen de grote lijn van de ontwikkeling van popmuziek en verschillende jeugdculturen in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw.

 Leerlingen kennen de definities van jeugdcultuur en popmuziek.

 Leerlingen kennen de verschillende achtergronden bij; rock ’n roll, folk, hippies, rock en metal, punk, new wave, disco en hip hop, nois en grunch, house boys en girlsbands.

 Leerlingen kennen de culturele achtergronden van de verschillende muziekstijlen en jeugdculturen.

 Leerlingen zijn in staat om een presentatie te verzorgen over een van de jeugdculturen.

 Leerlingen zijn in staat een kritische reflectie te maken over een onderwerp ten aanzien van jeugdculturen en popmuziek.

Islam

Religieuze levensbeschouwingen, Islam, Damon bv 2003, Budel.

De serie religieuze levensbeschouwingen wil zich tussen het eigen persoonlijke levensverhaal en het grote verhaal van de levensbeschouwelijke tradities begeven. Hierin worden de kleine verhalen van een levensbeschouwing gezocht en de uitwisseling van menselijke ervaringen gezocht. Er wordt in de methode gewerkt met vijf verschillende leerroutes. Deze leerroutes zijn ontleent aan de eindtermen omschreven door de NKSR. Op het Theresialyceum werken we echter niet met deze leerroutes. De leerinhoud wordt aan de hand van leerdoelen per hoofdstuk als volgt omschreven:

Hoofdstuk 1: De studie van de islam.

 De leerling heeft inzicht in het feit dat de bestudering van de islam een complexe aangelegenheid is die nooit leidt tot dé islam.

Hoofdstuk 2: Inleiding

 Leerlingen hebben inzicht in de betekenis en de afleidingen van het woord islam.

 Hebben kennis van het aantal moslims in de wereld en in Nederland.

 Hebben kennis van de verspreiding van moslims over de wereld.

 Hebben inzicht in de verschillen tussen het beeld van de islam van niet-moslimse en moslimse Nederlanders.

Hoofdstuk 3: Mohammed

 Leerlingen hebben inzicht in het godsdienstwetenschappelijke levensverhaal van Mohammed en de daarin voorkomende historische feiten over Mohammed.

 Leerlingen hebben inzicht in de aard van de Hadith als bron over Mohammed.

 Leerlingen hebben inzicht in het moslimse levensverhaal over Mohammed.

 Leerlingen hebben inzicht hoe legenden over Mohammed in de Hadith als hulpmiddel gebruikt worden om het profeetschap van Mohammed te benadrukken.

 Leerlingen kennen de basisbegrippen van het godsdienstwetenschappelijke levensverhaal van Mohammed.

Hoofdstuk 4: geschiedenis

 Leerlingen hebben inzicht in de hoofdlijnen van de geschiedenis van de (soennitische ) islam.

 Leerlingen hebben inzicht in het ontstaan van de twee hoofdstromen in de islam: de soennieten en de sjiieten.

 Leerlingen hebben inzicht in een aantal bijzondere onderwerpen uit de geschiedenis van de islam.

Hoofdstuk 5: koran

 Leerlingen hebben inzicht in de betekenis van de koran voor moslims.

 Leerlingen hebben inzicht in de wijze waarop moslims met de koran omgaan.

 Leerlingen kennen de ontstaansgeschiedenis van de koran.

 Leerlingen hebben inzicht in de opbouw van de koran.

 Leerlingen hebben inzicht in de inhoud van de koran.

 Leerlingen hebben inzicht in de relatie tussen de koran en de Bijbel. Hoofdstuk 6: levensbeschouwing

 Leerlingen hebben inzicht in de samenhang van de theorie en de praktijk in de islam.

 Leerlingen hebben inzicht in de zes geloofspunten van de islam en hun samenhang.

 Leerlingen hebben inzicht in de vijf (of zes) zuilen van de islam als riten waarin het geloof en praktijk van de islam samenkomen.

 Leerlingen hebben inzicht in de betekenis van de moskee voor de moslimgemeenschap en de individuele moslim.

 Leerlingen hebben inzicht in de belangrijkste moslimse riten bij de scharniermomenten.

 Leerlingen hebben inzicht in het islamisme als een speciale vorm van islam. Hoofdstuk 7: moslims in Nederland

 Leerlingen hebben inzicht in de herkomst van de moslims in Nederland.

 Leerlingen hebben inzicht in de geschiedenis van de vestiging van moslims in Nederland.

 Leerlingen hebben inzicht in het Nederlandse islambeeld. Vwo 4

Muziek en jeugdcultuur

 Leerlingen weten dat jeugdculturen uitingen zijn van levensbeschouwelijke standpunten en kunnen hier enkele voorbeelden van noemen.

 Leerlingen kennen de grote lijn van de ontwikkeling van popmuziek en verschillende jeugdculturen in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw.

 Leerlingen kennen de definities van jeugdcultuur en popmuziek.

 Leerlingen kennen de invloed van de commercie op de jeugdcultuur.

 Leerlingen kennen de verschillende achtergronden bij ; rock ’n roll, folk, hippies, rock en metal, punk, new wave, disco en hip hop, nois en grunch, house boys en girlsbands.

 Leerlingen kennen de culturele achtergronden van de verschillende muziekstijlen en jeugdculturen.

 Leerlingen zijn in staat om een presentatie te verzorgen over een van de jeugdculturen.

 Leerlingen zijn in staat een kritische reflectie te maken over een onderwerp ten aanzien van jeugdculturen en popmuziek.

Het humanisme wordt op het Theresialyceum behandeld vanuit de Serie Levensbeschouwingen, deel Humanisme, Damon, 2001, Budel. Het doel van de serie is dat leerlingen leren begrijpen hoe

verschillende levensbeschouwingen dezelfde wereld tot een andere kunnen maken, terwijl zij toch dezelfde blijft. Hierbij speelt begrip en inzicht een grotere rol dan kennis, hoewel natuurlijk de kennis wel nodig blijven voor deze filosofische benadering.

De methode wil leerlingen een kans geven om:

o de eigen levensbeschouwelijke vooronderstellingen bewuster te maken en met argumenten te onderbouwen.

o begrip te koesteren voor andere opvattingen.

o zich te verrijken met datgene wat waardevol wordt geacht aan de humanistische levensbeschouwing of het begrip ervan te verdiepen.

De leerinhouden worden als volgt in doelstellingen per hoofdstuk omschreven: Hoofdstuk 1: Inleiding: op zoek naar een definitie

 De leerling is op de hoogte van de bijzondere rol van de overlevering of traditie voor het humanisme.

 De leerling is bekend met de tweedeling binnen de geschiedenis van het humanisme.

 De leerling heeft weet van de definitie van het humanisme, en de samenstellende delen ervan.

 De leerling kent het onderscheid dat gemaakt wordt tussen levensbeschouwing en wereldbeschouwing en de bijzondere plaats van de ethiek binnen dat onderscheid. Hoofdstuk 2: Geschiedenis van de hoofdfiguren van het humanisme

 De leerling weet dat de geschiedenis van het humanisme met terugwerkende kracht wordt geschreven, en weet wat dat wil zeggen.

 De leerling is op de hoogte van de hoofdlijnen van deze geschiedenis en kent de bijdragen van de belangrijkste historische periodes die traditioneel worden onderscheiden.

 De leerling kent, verdeelt over de geschiedenis een aantal hoofdfiguren, en weet waarom ze tot het humanisme worden gerekend.

 De leerling is bekend met de uiteindelijke verdeling tussen ‘eerste’ en ‘tweede’ humanisme.

 De leerling kent drie vormen waarin het modern humanisme verschijnt, aan de hand van drie 20eeeuwse filosofen.

Hoofdstuk 3: Belangrijke thema’s uit het humanisme

 De leerling is op de hoogte van een aantal vraagstukken die in de geschiedenis van het

humanisme een belangrijke rol hebben gespeeld, zoals het bestaan van God, het bestaan van het kwaad, de menselijke vrijheid.

 De leerling is bekend met een aantal actuele kwesties ten opzichte waarvan het humanisme een eigen standpunt en inbreng heeft, zoals kwesties rondom leven en dood, zelfbeschikking, gentechnologie.

 De leerling is op de hoogte van deze tien stellingen, die inmiddels een redelijke erkenning hebben gevonden als samenvatting in hoofdpunten van de “leer van het moderne humanisme”. De stellingen vormen als het ware de theoretische basis van de humanistische

levensbeschouwing.

Hoofdstuk 5: Humanisme in de maatschappelijke praktijk

 De leerling is op de hoogte van de wijze waarop het humanisme concreet gestalte krijgt, o.a. in de vorm van maatschappelijke organisaties op humanistische grondslag.

 De leerling is op de hoogte van de rol die het humanisme kan spelen bij het markeren van de rites de passages.

 De leerling is bekend met de positie van het humanisme binnen het politieke krachtenveld, en op het gebied van de wetenschappen.

Dood

 De leerling is in staat eigen beleving bij een lied over de dood weer te geven.

 De leerling is in staat om aan de hand van een vragenlijst eigen ervaringen en gedachten over lijden en sterven te verwoorden.

 De leerling is in staat om in een essay over de dood, eigen ervaringen en gedachten over de dood te formuleren.

 De leerlingen kent verschillende invalshoeken bij het denken en spreken over de dood.

 De leerling kan betekenis geven aan enkele beschouwende uitspraken over de dood.

 De leerling kent verschillende standpunten over een mogelijk voortbestaan na de dood.

 De leerling kent de christelijke, de humanistische en de islamitische visie over een leven na de dood.

 De leerling kent verschillende ideeën over vormen van onsterfelijkheid.

 De leerling kent en herkent de verschillende fasen van verwerking volgens Dr. E. Kübler-Ross.

 De leerling kent vier rouwtaken en de aandachtpunten voor nabestaanden bij verlies en verdriet.

 De leerling is op de hoogte van een aantal rituelen rondom rouw en dood en kan veranderingen noemen ten aanzien van deze thema’s.

 De leerling kent en herkent een aantal symbolen die gebruikt worden rondom begrafenis en dood.

 De leerling kent de betekenis van de christelijke begrippen verrijzenis en opstanding.

 De leerling kent de betekenis van credo en ICHTHUS.

 De leerling kent de chronologie rond het levenseinde en de opstanding van Jezus Christus.

 De leerling kent de belangrijke begrippen rondom de getuigenisverhalen uit de evangeliën.

 De leerling heeft kennis van de verwoording van de verrijzenis ervaring zoals die verwoord is door de evangelisten.

 De leerling kent de verhalen van de Emmaüsgangers en Filippus en de Ethiopische eunuch.

 De leerlingen kennen het bekeringsverhaal van Paulus.

 De leerlingen kennen de waarde van symbooltaal waar het gaat om het verwoorden van het ongelofelijke.

 Leerlingen kennen een aantal voorbeelden van hedendaagse verhalen die verrijzeniservaringen beschrijven.

boeddhisme

De levensvisie boeddhisme wordt op het Theresialyceum behandeld door middel van het deel Boeddhisme uit de serie “religieuze levensbeschouwingen”, Damon bv 2003, Budel. Deze serie is gericht op de (kleine) verhalen waarmee zoekontwerpen kunnen worden uitgewisseld tussen het persoonlijke levensverhaal en het grote verhaal van religieuze tradities. De gepresenteerde leerroutes van de methode die gekoppeld zijn aan de eindtermen van de NKSR, worden op het Theresialyceum niet gebuikt. De leerinhouden worden per hoofdstuk als volgt omschreven: Hoofdstuk 1: De studie van het boeddhisme

 De leerling ziet in dat de bestudering van het boeddhisme een complexe aangelegenheid is die nooit leidt tot hét boeddhisme.

Hoofdstuk 2: Inleiding

 De leerling heeft inzicht in de betekenis van het woord ’boeddhisme’ en van ‘Boeddha’.

 De leerling heeft inzicht in het aantal boeddhisten in de wereld en in Nederland.

 De leerling heeft inzicht in de verspreiding van het boeddhisme over de wereld.

 De leerling heeft inzicht in de symboliek van het Boeddhabeeld. Hoofdstuk 3: De Boeddha

 De leerling heeft inzicht in het verschil tussen de historische Siddharta en de verkondigde Boeddha.

 De leerling heeft inzicht in het godsdienstwetenschappelijke levensverhaal van de Boeddha.

 De leerling heeft inzicht in de basisbegrippen van Boeddha’s levensverhaal.

 De leerling heeft inzicht in de invloed van het Hindoewereldbeeld op het boeddhistische levensverhaal van de Boeddha.

Hoofdstuk 4: De dharma

 De leerling heeft inzicht in de kritiek van de Boeddha op het Hindoeïsme van zijn tijd.

 De leerling heeft inzicht in de structuur van de vier waarheden.

 De leerling heeft inzicht hoe de vier waarheden zich verstoppen in de boeddhistische parabels en teksten.

 De leerling heeft inzicht in de boeddhistische opvattingen over het ontstaan van het lijden en het opheffen van het lijden in het licht van de drie dharmazegels van het boeddhisme.

 De leerling heeft inzicht de boeddhistische opvattingen over de vergankelijkheid, niet-zelf en verlichting kunnen terugvinden in boeddhistische parabels.

Hoofdstuk 5: sangha

 De leerling heeft inzicht in de betekenis van de sangha en bikhoe.

 De leerling heeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de sangha.

 De leerling heeft inzicht in het samenspel van monniken en leken in de sangha.

 De leerling heeft inzicht in de bijzondere plaats van monniken in de sangha.

 De leerling heeft inzicht in de inrichting van de sangha en kan deze begrijpen vanuit de boeddhistische opvattingen over het lijden en het niet-zelf.

Hoofdstuk 6: De drie yana’s en zen. (Deze worden op het Theresialyceum niet behandeld).

 De leerling heeft inzicht de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste richtingen in het boeddhisme.

 De leerling heeft inzicht in de verschillen tussen Hinayaneboeddhisme ( theraveda), Mahayanaboeddhisme, Vajrayanaboeddhisme en Zenboeddhisme.

 De leerling heeft inzicht in de verschillende opvattingen over de verlichting en de weg naar verlichting.

 De leerling kent een aantal bijzonderheden van de verschillende boeddhistische richtingen. VWO 5

In 5 VWO wordt de ethiek behandeld door middel van de methode Zin in zin, Damon bv 2005, Budel. Deze methode heeft als algemene doelstelling dat leerlingen in staat zijn:

o Hun eigen levensbeschouwelijke en ethische identiteit verder te ontwikkelen. o Het feitelijk voorkomen en functioneren van levensbeschouwing en ethiek in inter-

persoonlijke relaties te herkennen, te duiden en te beoordelen.

o Het feitelijk voorkomen en functioneren van levensbeschouwing en ethiek in de samenleving te herkennen, te duiden en te beoordelen.

o Het feitelijk voorkomen en functioneren van levensbeschouwing en ethiek in voor hen relevante beroepssituaties te herkennen, te duiden en te beoordelen.

De inleiding op de ethiek wordt behandeld in hoofdstuk 3. Vervolgens kiezen leerlingen een hoofdstuk uit dat een deelthema uit de ethiek bespreekt dat gekoppeld wordt aan het keuzeprofiel van de leerling. Het volgende schema toont de keuzemogelijkheid.

Hoofdstuk 7 Reclame

Profiel Economie en Maatschappij Cultuur en Maatschappij

Hoofdstuk 9 Bedrijfsethiek

profiel Economie en Maatschappij

De competenties die de methode zelf wil aanleren zijn:

o Gevoeligheid. Leerlingen moeten gevoeligheid ontwikkelen voor levensvragen en ethische vragen.

o Kennis en inzicht. Leerlingen moeten basisbegrippen met betrekking tot levensbeschouwing en ethiek leren kennen.

o Waarnemen. Leerlingen zijn in staat geleerde en begrepen begrippen toe te passen in hun waarneming van de werkelijkheid.

Hoofdstuk 6 Genetische manipulatie Profiel Cultuur en Maatschappij

Natuur en Techniek Natuur en Gezondheid

Hoofdstuk 8 Euthanasie

Profiel Cultuur en Maatschappij Natuur en Gezondheid Natuur en Techniek

o Toepassing en duiding. Leerlingen moeten gedrag kunnen duiden (hermeneutiek).

o Beoordeling en argumentatie. Leerlingen zijn in staat om op grond van interne en externe criteria tot een beoordeling te komen van levensbeschouwelijke en ethische problemen. o Motivatie en handelen. Leerlingen zijn in staat en gemotiveerd om hun opvattingen om te

zetten in praktisch handelen.

o Communicatie. Leerlingen zijn in staat met zichzelf en met anderen te communiceren over levensvragen en ethische vragen.

De leerinhouden worden per hoofdstuk als volgt weergegeven: Hoofdstuk 3: ethiek

 De leerling heeft inzicht in de eigen aard van de ethische optiek: de benadering dat mensen goed behoren te zijn.

 De leerling heeft inzicht in het onderscheid tussen optieken en visies.

 De leerling heeft inzicht in ethische visies: standpunten over hoe wij ons behoren te gedragen.

 De leerling heeft inzicht in wat gevolgenethiek is en kan daarbinnen een substroming onderscheiden: utilisme.

 De leerling heeft inzicht in wat beginselethiek is en kan een aantal belangrijke aspecten van de ethiek van Kant onderscheiden.

 De leerling heeft inzicht in de relatie tussen levensbeschouwing en ethiek.

 De leerling heeft inzicht in de plaats die de Bijbel kan innemen binnen verschillende opvattingen over christelijke ethiek.

 De leerling heeft inzicht in een variant van de christelijke ethiek waarbinnen een aantal waarden (zoals God liefhebben, naastenliefde, de waarde van het menselijk leven, en vrijheid en

verantwoordelijkheid) een centrale rol spelen.

 De leerling heeft inzicht in ethische communicatie.

 De leerling heeft inzicht in ethiek als proces: gevoelig zijn voor, analyseren, oordelen, gemotiveerd zijn en handelen.

 De leerling heeft inzicht in een stappenmodel om ethische problemen te analyseren en te beoordelen.

Differentiatie ethiek.

Hoofdstuk 6: genetische manipulatie bij mensen

 De leerling is gevoelig voor de ethische aspecten van genetische manipulatie.

 De leerling heeft kennis van en inzicht in het begrip genetische manipulatie.

 De leerling heeft inzicht in de ontwikkeling op het gebied van genetische manipulatie bij dieren en planten.

 De leerling heeft inzicht in de ontwikkeling op het gebied van genetische manipulatie bij mensen.

 De leerling heeft inzicht in het onderscheid tussen gentherapie en eugenetica.

 De leerling heeft inzicht in ontwikkelingen m.b.t. het klonen van mensen.

 De leerling heeft inzicht in mogelijkheden voor maatschappelijk gebruik van genetische gegevens.