• No results found

dat de ervaring bovendien bewezen had, dat de pogingen van het Bestuur om het aan die bedevaart verbonden kwaad tegen te gaan , waren mislukt ;

In document •NHMM BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 78-81)

14

7 92 47 3 39

» 23

»

3 8 5 3 5

67 44

Te zamen. 1133 421

In vergelyking met do in het vorig Verslag opgegevene cijfers wordt eene belangryke vermeerdering bespeurd ten aanzien van het getal vertrokkenen, bedragende het totaal van 1852, Sumatra's Westkust en Palembang niet mede gerekend, slechts 413 personen, dat van 1853 daarentegen 953.

Door eenige van die autoriteiten wordt deze omstandigheid toegeschreven aan de opheffing in het vorige jaar van de vroeger door zoodanige personen betaald wordende

recognitiegelden.-De resident der Preanger regentschappen vond daarin zelfs aanleiding, bij herhaling voor te stellen om op dien maatregel, althans voor dat gewest, terug te komen.

Daarop is hem te kennen gegeven :

dat de Kegering het niet raadzaam achtte om het heffen van recognïtiegelden voor bede-vaartgangers naar Mekka weder in te voeren, omdat zulks de strekking zou hebben om den Mohammedaan te belemmeren in de vervulling van een zijner heiligste godsdienstpligten : eene strekking onbestaanbaar met het beginsel om den inlander zooveel mogelyk te besturen overeenkomstig zijne eigene instellingen;

dat de ervaring bovendien bewezen had, dat de pogingen van het Bestuur om het aan

die bedevaart verbonden kwaad tegen te gaan , waren mislukt ;

( 7 3 )

dat wanneer de noodzakelijkheid mögt vorderen voorzorgmaatregelen te nemen, het dan nog doelmatiger zou zijn, dat deze in andere bestaan dan in eene heffing zoo als die vroeger bestond ;

dat die noodzakelijkheid echter niet was bewezen en ook niet kon worden bewezen vóór dat het besluit van 3 Mei 1852, n°. 9, werkte, hetwelk niet kon worden gezegd in volle werking te zijn vóór dat de regent, die het toezigt heeft over de Mohammedaansche godsdienst, zich zou hebben verzekerd van de wijze, waarop van de teruggekeerde pel-grims, zij die in den priesterstand worden opgenomen; hun beroep uitoefenen;

dat alzoo het nemen van maatregelen voor alsnog ontijdig werd geacht enz.

I n het begin van 1853 zijn evenwel maatregelen in overweging genomen om tegen te gaan, dat de titel van Hadjie worde aangenomen door personen die daarop geen regt hebben, zoo als meermalen gebleken was het geval te zijn.

Onder dagteekening van 21 Maart werden de hoofden van gewestelijk bestuur op en buiten Java aangeschreven om ter zake, i}a overleg, op J a v a met de regenten en elders met de meest daartoe geschikte inlandsche hoofden, te dienen van consideratien en advies.

Op deze zaak was onder ultimo December geene beschikking genomen.

H. I n s t e l l i n g e n v a n l i e f d a d i g h e i d .

Bij eene beschikking, onder n°. 16 opgenomen in het Staatsblad van 1853, zijn, ten vervolge op het besluit van 9 Junij 1852 , n°. 1 [Staatsblad n°. 24), ingetrokken alle bepalingen, waarbij aandeelen in boeten en confiscatien zijn toegekend aan de commissien tot ondersteuning van behoeftige Christenen.

Tot deze beschikking is aanleiding gevonden in de omstandigheid, d a t , wierd vroeger reeds de noodzakelijkheid niet ingezien om aan die commissien al de haar toegekende aandeelen in boeten te laten verblijven, het thans te minder noodig voorkwam haar eenig aandeel in boeten toe te kennen, nu zij ter vervanging van die aandeelen bepaalde subsidien uit 's lands kas genieten, waarvoor bij de begrooting fondsen worden uitge-trokken.

Overtuigd van het verderfelijke van staatsliefdadigheid, waar die niet door de nood-zakelijkheid gebiedend gevorderd w o r d t , en in aanmerking nemende , dat liefdegiften en onderstandgelden in den regel niet behooren tot de lasten, die ten bezware van 's lands kas moeten gebragt worden, is het voorts wenschelijk voorgekomen, met opzigt tot de bovenbedoelde subsidien tot beginsel aan te nemen : » dat de commissien tot

ondersteu-» ning van behoeftige Christenen in de eerste plaats hare uitgaven naar hare inkomsten

» zullen behooren te regelen en, in geval van behoefte, zich zullen behooren te wenden

» tot de particuliere liefdadigheid, dan wel tot de kerkelijke armenkassen, wier

eigen-» lijke bestemming het is behoeftige Christenen te ondersteunen ; terwijl teerst dan

wan-» neer de ondersteuning van dezen vruchteloos mögt zijn ingeroepen, een beroep kan

wor-» den gedaan op de staatsliefdadigheid."

Op twee aanvragen van de commissien der Bataviasche en Samarangsche afdeelingen werd mitsdien, onder mededeeling van dat beginsel, aan die commissien te kennen ge-geven , dat hare verzoeken niet konden worden ingewilligd, maar dat van haar nader berigt wordt verlangd:

of de bestaande diakonie- of andere fondsen de bedoelde liefdegiften niet ten haren laste kunnen nemen;

of de gevraagde som niet kan worden gevonden uit bijdragen der particuliere liefda-digheid ;

of bij het uitreiken der liefdegiften en onderstandgclden wel de noodzakelijke strenge spaarzaamheid wordt in acht genomen, zoodat niet meer wordt uitgereikt dan het-geen volstrekt noodig is.

Het gevolg dezer aanschrijving behoort tot een volgend verslag.

Op eene vroegere aanvrage van de commissie der Soerabaijasche afdeeling werd voor 1853 slechts toegestaan hetgeen gebleken was in het vorige j a a r werkelijk noodig te zijn

geweest, namelijk eene som van f 5 5 0 0 , terwijl voor 1851 en 1852 een subsidie van f 8000 was toegekend.

I n deze beschikking vond de commissie aanleiding zich nader tot het Gouvernement te wenden , om tot aanvulling harer fondsen in haar ressort inteekeningslijsten rond te zenden, ten einde de leden der Christen-gemeenten aldaar tot vrijwillige bijdragen op te wekken.

Dit verzoek werd ingewilligd.

19

( 7 4 )

I n 1852 was de aandacht der Regering gevestigd geworden op het lot der weeskinderen na het verlaten der weeshuizen.

Behalve een meer algemeene maatregel, die onder ultimo December 1853 no» onder behan-deling w a s , te weten: de verplaatsing der weesjongens van Samarang naar Soerabaja, waar bij de rijks-etablissementen meer gelegenheid tot hunne opleiding voor ambachten bestaat, werd tot datzelfde einde in 1853 door den resident van Samarang in overwe-ging gebragt het plaatsen van weesjongens bij de lithographische inrigting der genie-directie.

Op zijn voorstel werd aan de directie van het Protestantsche wees- en armenhuis te Samarang eene doorloopende magtiging daartoe verleend, ten koste van dat gesticht en met aanbeveling van de meeste spaarzaamheid.

Door den bisschop van Colophon, i. p. i. coadjutor van den vicaris apostolicus en pas-toor te E a t a v i a , was in 1851 de vraag gedaan, of er bij het Gouvernement bezwaar zoude bestaan om in het Koomsch-katholijk weeshuis te Samarang eenige geestelijke zusters fe plaatsen, bestemd voor het onderwijs en de opvoeding der aldaar verpleegd wordende vrouwelijke weezen, en zulks zonder bezwaar van 's lands kas.

N a overleg met opperbestuur werd daarop in Februarij 1853 te kennen gegeven, dat daartegen geen bezwaar w a s , mits men zich onderwierp aan de verordeningen op het onderwijs en aan het reglement voor dat gesticht.

Met bewilliging van het Gouvernement werd in den loop van 1853 door de afdeeling Samarang van de maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen te dier plaats eene spaarbank

opgerigt, ten doel hebbende personen van alle standen en leeftijd, maar bijzonderlijk jongelieden en minvermogenden , in de gelegenheid te stellen om gelden , die anders welligt door verkwisting of verkeerd gebruik verloren zouden gaan, tijdelijk te bewaren en zoo mogelijk te vermeerderen.

Aan die inrigting werd verleend de vrijstelling van het gebruik van het klein-zegel, bij artt. 18 en 56 van Staatsblad 1817, n". 5 0 , toegezegd aan kerken, godshuizen en andere pieuse gestichten.

Te Soerabaija werd in 1852 door eenige Christenen, voornamelijk vrouwen, op"-erio-t een fonds, onder den naam van » Fonds des vredes door het bloed des Kruises", het-welk bestemd zou zijn voor het Christelijk onderrigt van gedoopte Javaansche kinderen in die residentie.

Het verzoek van de zijde dier vereeniging, dat door den Gouverneur-Generaal het beschermheerschap over dit fonds mögt worden aangenomen , werd afgewezen, met het oog op art. 82 van het regeringsreglement.

Daarop verzocht men dat die vereeniging althans door het Gouvernement mögt wor-den erkend.

Doch cok dit verzoek kon niet ingewilligd worden, omdat uit het adres niet bleek, dat die erkenning door of namens de vereeniging was gevraagd, en ook omdat bij het Gouvernement op geenerlei voldoende wijze was gebleken van het doel waarmede en de verdere bepalingen waaronder de vereeniging zich had geconstitueerd.

Naar aanleiding van deze beschikking werd nog vóór het einde van 1853 een nader verzoekschrift ontvangen, waarop echter eerst in 1854 is beschikt.

Het in 1848 opgerigt gesticht van vrouwelijke nijverheid te Macassar, ten doel heb-bende onverzorgde weduwen en aan zich zelven overgelaten vrouwen en meisjes op eene eerlijke wijze huisvesting en bestaan te verschaffen, bleek reeds bij het einde van

1849 niet aan dat doel te beantwoorden.

Ook leverde het zoo weinig voordeel o p , dat aan geene terugbetaling kon gedacht worden van het door de diakonie tot de daarstelling voorgeschotene kapitaal.

Eeeds toen was er sprake van intrekking, doch om nog eene proef te nemen werd besloten, diakonie- en waschinrigting te vereenigen. Huisvesting der weezen en be-wasschen van linnengoed hadden in hetzelfde gebouw plaats , en het voormalige wees-huis werd verhuurd.

N a een tweejarig bestaan op deze wijze bleek het echter, dat er geene noemens-waardige voordeelen behaald werden, dat er zelfs op het einde van 1851 een deficit was en dat gebouwen en materialen in eenen deerniswaardigen toestand verkeerden, terwijl van de zijde dergenen, voor wie de inrigting bestemd w a s , genoegzaam geen geneigdheid werd betoond om gebruik te maken van de haar hier aangebodene gelegen-heid om op eene eerlijke wijze haar onderhoud te verdienen.

Deze stand van zaken gaf aanleiding om in 1853, op het voorstel van den gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, tot de intrekking van dit gesticht te besluiten.

I n 1853 werd in geheel Nederlandsch Indie eene inschrijving geopend te behoeve van

( 75 )

de noodlijdenden ten gevolge der aard- en zeebevingen op en bij B a n d a , in November en December 1852, met aanschrijving aan alle hoofden van gewestelijk bestuur om deze zaak zooveel mogelijk te bevorderen. Ook werd aan den Minister van Kolonien in overweging gegeven iets dergelijks in Nederland te beproeven.

Gedurende dit j a a r werden de volgende sommen ontvangen :

Uit Nederland . f 9 5 9 1:6 9

Nederlandsch Indie 48 946 ; 8

Totaal f 58,537:77 Hieronder volgt eene algemeen« aantooning, zamengesteld uit de verkregene opgaven van de hoofden van gewestelijk bestuur, van de gedurende en op ultimo 1853 in of door instellingen van liefdadigheid verpleegden of bedeelden.

N A M E N

e s tantsche kerkeraad.

X

est»ntsche kerkeraad (1)

lt%

Ot0sch-katholijke kerkeraad . W lSs*e t o t ondersteuning van

e5ippen onder armengesticht.

anderen.

In document •NHMM BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 78-81)