• No results found

De vraag is hier, of twee componenten van de zorg, de existentiële en de functionele, in de teksten kunnen worden gesignaleerd. Ik heb gezocht naar beschrijvingen in termen van aanwezigheid, pre- sentie, betrokkenheid, aandacht, beleving, om de existentiële component aan te wijzen. De termen kennis, vaardigheid, methode en systeem verwijzen naar de functionele component. Ik ga eerst in op de existentiële component, dan op de functionele.

Existentiële component

Op drie artikelen na wordt de existentiële component expliciet aan de orde gesteld. Impliciet is Ens- kar in een betoog over de behandeling van kinderen met kanker. Zij signaleert betrokkenheid als basishouding maar beschrijft vooral de functionele kanten daarvan, door nadruk te leggen op kennis

316

Arend van der, Remmers-van den Hurk (1999), 482

317 Ibidem, 480 318 Fleming (1998), 46 319 Lützén (1997), 225 131

en vaardigheden voor gecompliceerde zorg en omgang met familie en met andere disciplines. Ook dient de verpleegkundige de kwaliteit van het leven te kunnen meten. Zij stelt dat de verpleegkun- digen: “(…) experience the suffering and infringement of the child in a negative way.”320 Dit kan leiden tot schuldgevoel. Haar hele betoog heeft echter een overwegend functioneel karakter. Ook Ketter stelt de existentiële component impliciet aan de orde als zij ingaat op de vraag of staken mo- reel aanvaardbaar is. Zij schrijft over een morele plicht om mee te werken aan optimale arbeidsom- standigheden ten behoeve van een hoge kwaliteit van zorg.321 Zij verwacht dus een bepaalde instel- ling, een verantwoordelijkheidsgevoel, een betrokkenheid, bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid om op te komen voor het belang van patiënten door de positie van de eigen beroepsgroep sterker te maken. De gesignaleerde spanning tussen deze twee verantwoordelijkheden toont een bepaalde ge- voeligheid voor het bijzondere van een situatie. Fleming komt op voor het belang van de professio-

nal midwife, ook in relatie tot het belang van de patiënten. Hier geldt hetzelfde als bij Ketter; voor-

zover er niet expliciet wordt ingegaan op de existentiële component zou je kunnen concluderen dat zij het als voorwaarde ziet voor de functionele component, maar zij beschrijft dit niet expliciet. Drie auteurs stellen de existentiële component slechts op microniveau aan de orde. Cain beschrijft weliswaar de existentiële belevingswereld van de patiënt maar laat diezelfde component bij de ver- pleegkundige in het midden. Het gaat in zijn betoog om rationele en objectieve argumenten voor respect voor de privacy van patiënten. Daarbij spelen slechts op de achtergrond waardeoriëntaties en een bepaalde beroepshouding een rol. Shaw-Niw Shih en Fu-Jin Shih beschrijven de zorgbehoef- ten van alleenstaande oudere Chinese mannen. Zij benadrukken dat een bepaalde sensibiliteit nood- zakelijk is, willen verpleegkundigen essentiële waarden van de Chinese cultuur, zoals face of mien-

teu, en loyaliteit of chung waarborgen. Essentieel blijkt dat zij, voornamelijk bij de alleenstaanden,

moeten kunnen worden ervaren als familielid, omdat een kin-like relationship in China geldt als voorwaarde voor professioneel aanzien.322 Tännsjö legt een accent op de functionele aspecten van verplegen maar besteedt ook aandacht aan betrokkenheid en nabijheid van de hulpverlener, want alleen vanuit die houding is een legalistische benadering van dwangverpleging te vermijden.323 Tien artikelen behandelen wel het micro- en mesoniveau van de existentiële component, maar niet het macroniveau. Een sterk accent wordt gelegd op persoonlijke betrokkenheid, zowel in het pri- maire als het secundaire proces. Scott stelt dit aan de orde door te wijzen op de noodzaak om meer dan alleen plichtmatig te handelen. De Ridder en Gastmans leggen nadruk op humaniteit maar con-

320 Enskar (1995), 54 321 Ketter (1997), 328 322 Shih, Shih (1999), 67 323 Tännsjö (1999), 336 132

cretiseren dit verder niet precies. In bijna alle gevallen wordt de existentiële component als vanzelf- sprekend vermeld, meestal in de kantlijn van het betoog.

Zes artikelen, Pask (1994), Liaschenko (1995), Driscoll (1997), Lützén (1997), Glen (1999), Van der Arend en Remmers-van den Hurk (1999) beschrijven de existentiële component van zorg op alle drie niveaus. Bij Pask staat het spanningsveld tussen de existentiële en de functionele compo- nent van verplegen centraal in haar betoog over de rol van schuldgevoel. Enerzijds schetst zij de regels die een publiek te verantwoorden standaard van zorg en behandeling garanderen, anderzijds wijst zij op het belang van de patiënt die een bepaald niveau van goede zorg verwacht.324 Er zijn momenten dat die twee factoren elkaar in de weg zitten. Daar waar verpleegkundigen gestimuleerd worden hun eigen gevoelens, van welke aard ook, serieus te nemen, ontwikkelt zich zelfrespect en daarmee samenhangend het vermogen een regelgeoriënteerde morele benadering te vervangen door een zorggerichte benadering. Hier stelt Pask duidelijk aan de orde dat naast kennis van regels en naast beheersing van bepaalde technieken ook een persoonlijke en existentiële component in het geding is, wil je kwaliteit van zorg bereiken. Zij stelt dus zowel kennis van de regels op alle niveaus aan de orde, als een actieve verantwoordelijkheid om op alle niveaus te verantwoorden waar men voor staat.

Liaschenko schetst een beeld van een gezondheidszorg die gevangen is tussen een: “(…) relentless drive to try yet one more intervention”, en de echte zorgvraag van de patiënt.325 De verpleegkundige dient daar een bepaalde positie in te nemen door expliciet een standpunt te bepalen in het publieke debat over de inhoud en structuur van de gezondheidszorg. Die expliciete positionering wordt ge- dragen door het inzicht en de ervaring dat institutionalisering en technologie het dagelijks lijden in de gezondheidszorg omringt en dreigt te vervreemden.

Lützén heeft een vergelijkbare kijk op de zaak. Zij werkt dat uit in een betoog voor een contextuele zorgethiek. Zij ziet drie belangrijke uitdagingen voor de verpleegkunde in het nieuwe millennium: (1) toenemende culturele diversiteit die van invloed is op verplegen, (2) het ontstaan van vele nieu- we ethische problemen in de zorg, vanwege de technische vooruitgang, (3) ethische besluitvorming die, gebaseerd op de traditionele universalistische ethiek, niet langer adequaat is, omdat verpleeg- kundigen in hun dagelijkse contact met patiënten niet onpartijdig en objectief kunnen zijn. 326

Glen beschrijft het spanningsveld tussen de existentiële component van zorg op de drie niveaus. In het leven bestaan verschillende inzichten over essentiële zaken. Men dient daarover in zijn professi- onele, persoonlijke en maatschappelijke bestaan het debat te zoeken en niet ter zijde te blijven 324 Pask (1994), 82 325 Liaschenko (1995), 188 326 Lützén, K. (1997), 219 133

staan. Daar zijn zowel specifieke vaardigheden voor nodig als een bepaalde instelling, een hou- ding.327

Driscoll behandelt de existentiële component enigszins impliciet in zijn betoog over mensenrechten. Hij stelt vast dat het in acht nemen van mensenrechten zowel gebaseerd is op kennis en inzicht als op een bepaalde instelling. Wat betreft dat laatste is hij het meest expliciet over het micro- en ma- croniveau en niet over het mesoniveau.328

Voor zover op mesoniveau de existentiële component van verplegen ter sprake komt, gebeurt dat als volgt. Weliswaar op enigszins verschillende manieren, maar Tabak en Ben-Or (1994), Oberle (1995), Scott (1996), Kendrick en Cubbin (1996), De Ridder en Gastmans (1996), Spence (1998), Pang (1998) en Van der Scheur en Van der Arend (1998) behandelen de communicatie met colle- ga’s uit de eigen discipline en uit andere, die gekenmerkt zou moeten worden door een houding van ontvankelijkheid en betrokkenheid. Over het algemeen wordt dit geconstateerd zonder een verdere uitwerking of verklaring.

Functionele component

De functionele component van verpleegzorg komt in alle artikelen aan bod en op zes auteurs na op alle niveaus. Die zes zijn: Oberle (1995), Scott (1996), Kendrick en Cubbin (1996), De Ridder en Gastmans (1996), Cain (1997) en Spence (1998). In deze artikelen stellen de auteurs het macroni- veau niet expliciet aan de orde.

Waar functionaliteit wordt beschreven, gebeurt dit in termen van kennis en vaardigheden. Gezien het praktische karakter van de meeste behandelde onderwerpen ligt dit ook voor de hand.