• No results found

Engelse rechtspraak onder de loep genomen

Hoofdstuk 4: Rechtsvergelijking met Engeland

4.5 Engelse rechtspraak onder de loep genomen

Het betreft een zaak84 uit 2010 waarbij verdachte, een 39-jarige vrouw die lijdt aan een

schizoaffectieve stoornis (valt onder de psychotische stoornissen) haar moeder met 22 messteken om het leven brengt, terwijl ze een ernstige psychotische episode doormaakt. Zij werd aanvankelijk aangeklaagd voor moord, maar door haar psychische toestand werd dit doodslag en werd zij

volledig ontoerekeningsvatbaar geacht door deskundigen. Dat werd door de rechtbank aanvaard en zij werd veroordeeld tot gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor onbeperkte duur.

Psychiatrisch onderzoek wees uit dat verdachte reeds sinds 1995, toen zij 24 jaar oud was, last had van een schizoaffectieve stoornis, waarbij psychoses veelvuldig voorkomen. Zij was vanaf 2003 al meerdere keren opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, ook een aantal keer gedwongen, op grond van de Mental Health Act 1983. Uiteindelijk kreeg zij na 2008 een vorm van verlof waardoor zij weer in vrijheid kon leven onder toezicht van psychische hulpverlening. Dit gaf haar ook de mogelijkheid om twee jaar later het strafbare feit te plegen.

Haar psychische toestand ten tijde van het delict werd door twee psychiaters onderzocht om vast te stellen of er voldoende aanknopingspunten waren om van volledige ontoerekeningsvatbaarheid te kunnen spreken. Er kon worden bewezen dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict leed aan de reeds langer bestaande schizoaffectieve stoornis (insane at the time of crime), dat uit het bewijs wel bleek dat zij wist wat zij deed in termen van dat het neersteken van haar moeder juridisch verkeerd was, maar dat de stoornis dermate ernstig was dat haar mentale functioneren hierdoor aangetast was. Het ontbrak haar aan het vermogen om rationeel te denken, zichzelf te controleren en dus kon zij niet verantwoordelijk zijn voor haar daden. Op grond van dit oordeel werd doodslag met volledig ontoerekeningsvatbaarheid aangenomen.

Doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid is een speciaal strafbaar feit. De mate van toerekening moet eerst worden bepaald, voordat de uiteindelijke straf wordt opgelegd. Als er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, op basis van de M’Naghten rule, zal in de meeste gevallen gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis plaatsvinden op grond van artikel 37 van de wet van 1983. Er kan dan nog worden gekozen voor onbeperkte plaatsing of beperkte plaatsing op grond van artikel 41 van dezelfde wet. Intention, zoals normaal gesproken van belang is om te voldoen aan de mens rea wordt dan niet meer apart getoetst, want er is sprake van een

uitsluitingsgrond, namelijk de ontoerekeningsvatbaarheid, waardoor niet kan worden voldaan aan de mens rea. Verdachte wordt dan vrijgesproken van strafbaarheid aan het ten laste gelegde feit, maar ter bescherming van zichzelf en de samenleving wordt behandeling van de psychische stoornis verplicht geacht.85

4.6 Conclusie

Het burgerlijk rechtsstelsel dat wij in Nederland gebruiken is op het vlak van opzet bij een

ontoerekeningsvatbare verdachte dus verschillend van dat in Engeland. Dat verschil komt met name naar voren op het gebied van de zogenoemde ‘mens rea’. In Engeland, dat gebruik maakt van de M’Naghten rule, betekent het dat een verdachte die vanuit een ernstige psychische stoornis niet in staat was om te weten wat hij deed ook niet strafbaar wordt gesteld. Het moet hierbij wel gaan om een ernstige psychische stoornis, want als er toch enige mate van inzicht in handelen is gevonden, gaat het niet op. Een verdachte wordt dan zowel ontoerekeningsvatbaar verklaard, alsmede wordt opzet niet bewezen geacht. Dit leidt in principe tot vrijspraak, waarna een verdachte die een gevaar oplevert voor de samenleving wel in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden opgenomen.

Nederland daarentegen kan op grond van art 350 Sv onderscheid maken tussen de strafbaarheid van een verdachte en de eventuele opzet die hij of zij op het handelen kan hebben gehad.

Een psychische stoornis staat dus niet in de weg aan opzet. Op grond van artikel 39 kan iemand dus ontoerekeningsvatbaar worden verklaard, wat leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging. Alleen als ook aan het inzichtcriterium wordt voldaan zou pas echte vrijspraak kunnen volgen, wat in de praktijk nauwelijks plaatsvindt (zie hoofdstuk 3).

Op zowel het Nederlandse stelsel als Engelse stelsel met de M’Naghten rule kan kritiek worden geleverd. Bij de M’Naghten rule kan gesteld worden dat alleen de meest ernstig gestoorde

verdachten in aanmerking komen voor vrijspraak en daarmee een grote groep wellicht verminderd ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard en daarmee, wellicht onterecht, een gevangenisstraf opgelegd kan worden. Dit zorgt ervoor dat het of alles of niets is en er geen ruimte lijkt voor een tussengelegen groep verdachten die mogelijk wel enige mate van opzet heeft, maar toch niet

strafbaar zou moeten worden verklaard en dus geen gevangenisstraf zou moeten krijgen. Hiervoor is binnen het Engelse stelsel geen ruimte. Kritiek op het Nederlandse stelsel is juist dat wij die

mogelijkheid wél bieden om beter onderscheid te maken tussen verschillende mate van psychische stoornissen en de mate van opzet en toerekening hierbij, maar het ertoe leidt dat wij zelden tot vrijspraak kunnen komen, omdat opzet altijd wel in welke vorm dan ook bewezen geacht lijkt op grond van de handelingen van verdachten. Kortom wereldwijd lijkt het begrip opzet bij een ontoerekeningsvatbare verdachte nog een thema dat enige mate van ontwikkeling behoeft.

Hoofdstuk 5: Conclusie

Deze scriptie had als doel om te onderzoeken in hoeverre een psychische stoornis in de weg kan staan aan de bewezenverklaring van opzet bij een volledig ontoerekeningsvatbare verdachte. In Nederland blijkt op grond van jurisprudentie dat een psychische stoornis niet zomaar in de weg staat aan opzet bij een ontoerekeningsvatbare verdachte. Veelvuldig wordt in rechtszaken door de raadsman vrijspraak geëist met als reden dat opzet niet bewezen zou kunnen worden, maar de rechter gaat hier zelden in mee. De zaken (het Tolbert- en dissociatie-arrest) waarin in hoger beroep wél vrijspraak werd geëist door het Hof, leidden beide in cassatie tot verwerping van het beroep, vooral op basis van onvoldoende motivering. De enige zaak waarbij de stoornis wel aan opzet in de weg stond was die van een slaapwandelende verdachte, waarbij geconcludeerd werd dat er sprake was van een dissociatieve toestand, waarbij verdachte zich niet bewust was van de omgeving en dus niet rationeel kon denken of weloverwogen keuzes kon maken. Wat verder opviel is dat als

deskundigen een duidelijk rapport afgeven van ontoerekeningsvatbaarheid, dit niet wil zeggen dat de rechter hier altijd in mee gaat. De feitelijke handelingen van verdachten kunnen soms anders geïnterpreteerd worden en kunnen toch leiden tot enige mate van toerekening, waardoor tevens een gevangenisstraf wel of niet in combinatie met tbs kan worden opgelegd. Over de mate van

toerekening kan dus wel eens discussie plaatsvinden, maar waar vrijwel nooit discussie over plaatsvindt is het bewijzen van opzet. In bijna alle gevallen wordt opzet bewezen, ook als iemand over een zeer ernstige psychische stoornis beschikt, waarbij men zich af kan vragen in hoeverre het inzicht in de draagwijdte van het handelen en de mogelijke gevolgen daarvan niet ontbrak bij de verdachte. Uit de jurisprudentie is niet goed duidelijk geworden wat nu echt de reden is dat in Nederland opzet bijna nooit niet bewezen wordt geacht. Het inzichtcriterium wordt af en toe wel aangehaald door de verdediging, maar leidt zelden tot vrijspraak. Alleen de zaak met een

slaapwandelende verdachte heeft tot vrijspraak geleidt, maar deze verdachte had geen psychische stoornis, maar een slaapstoornis die leidde tot een dissociatieve toestand. Het is opmerkelijk dat bij iemand die een bekende dissociatiestoornis heeft als primaire psychische stoornis wel opzettelijk zou handelen, terwijl iemand die zich door een slaapstoornis in een dissociatieve toestand beland, dan geen opzet zou hebben gehad. Vanuit de uitspraken van de Hoge Raad lijkt onvoldoende motivering voor aanname van het inzichtcriterium een belangrijke reden om het niet te willen aannemen in cassatie. Echter leidt het vernieuwde beroep dan helemaal niet tot meer motivatie, maar komt een ander gerechtshof vaak tot een hele andere conclusie. Een andere rechter kan met exact dezelfde kennis dus tot een compleet andere conclusie komen, wat ook een hele andere uitkomst in strafmaat kan opleveren voor de verdachte.

De vraag is of een betere motivering in eerste instantie wél zou kunnen leiden tot vrijspraak? Of is wellicht de mogelijkheid van op te leggen straffen nog een beperkende factor in het geheel? Het feit dat de rechter geen tbs meer kan opleggen als opzet niet bewezen kan worden geacht, zou wellicht in het achterhoofd meespelen bij de bewezenverklaring van opzet. Toch zijn er rechters die

weldegelijk het inzichtcriterium willen aannemen, maar dit blijkt een zeldzame zet te zijn. Wat nu daadwerkelijk de reden is dat het bewijzen van opzet vrijwel nooit een punt van discussie is en het inzichtcriterium maar zelden wordt getoetst is helaas niet duidelijk geworden vanuit het

jurisprudentie-onderzoek.

Wat ik wel kan concluderen is dat de Wet forensische zorg (Wfz) van 2019 in mijn ogen

onvoldoende het ‘gat’ heeft gedicht in het geval een verdachte wél zou worden vrijgesproken. In Nederland zijn resocialisatie en rehabilitatie de voornaamste strafdoelen, die ook bij de oplegging van een tbs-maatregel overeind blijven. Het doel is om een verdachte te behandelen aan zijn stoornis en de kans op recidive te verkleinen. Ook kan een verdachte die een gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving tegelijkertijd worden beschermd. Echter, de Wfz biedt wel een

mogelijkheid tot verplichte zorg voor een vrijgesproken verdachte, maar is er geen sprake meer van een bepaald strafdoel, omdat ten slotte de verdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Wellicht zou een uitbreiding van artikel 352 lid 2 Sv kunnen zorgen voor opvulling van het ‘gat’. Bijvoorbeeld door te stellen dat niet alleen voor verdachten die op grond van artikel 39 Sr OVAR hebben gekregen, maar ook voor vrijgesproken verdachten, bijvoorbeeld op grond van het inzichtcriterium, nog steeds een mogelijkheid bestaat om tbs op te leggen.

Hiermee kan wél het ontbreken van opzet bij een ontoerekeningsvatbare verdachte worden

bewerkstelligd, maar kan ook behandeling van de stoornis en resocialisatie worden toegepast op de verdachte. Dit zou naar mijn idee een volledigere oplossing zijn en biedt wellicht de rechter ook meer ruimte om het inzichtcriterium te gebruiken, wetende dat de strafoplegging niet ineens helemaal verandert. In eerste opzicht lijkt een kleine wetsverandering niet ineens verstrekkende gevolgen te hebben, omdat bestaande voorwaarden niet veranderen, maar alleen worden uitgebreid. Echter zou het in de praktijk weldegelijk kunnen zijn dat de wetgever gevolgen voorziet die niet passen binnen de huidige wetgeving en waardoor een aanpassing van artikel 352 lid 2 Sv geen goede optie zou kunnen zijn, maar op grond van deze scriptie zou dat wel mijn aanbeveling zijn.

De subvraag die bij de hoofdvraag hoorde was de vraag hoe Engeland omgaat met de

bewezenverklaring van opzet bij een verdachte die volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard. Het antwoord hierop is dat in Engeland opzet niet overeind kan blijven als volledige

Dit zijn strenge voorwaarden en niet iedere verdachte met een psychische stoornis zal dus zomaar volledig ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. Bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid heeft een verdachte binnen het Engelse stelsel geen intention, geen opzet gehad op zijn handelen en blijft daardoor de mens rea niet overeind. De actus reus en mens rea zijn in Engeland beiden nodig om tot strafbaarheid te komen en te kunnen veroordelen. Omdat niet meer aan de mens rea is voldaan bij bewijs van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, wordt en verdachte dus vrijgesproken. Natuurlijk wil men in Engeland, net als in Nederland, ook geen psychisch gestoorden op vrije voeten hebben die wellicht een gevaar kunnen opleveren voor de samenleving. Om dit te bewerkstelligen gebruikt men in Engeland de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, wat is vastgelegd in de Mental Health Act 1983. Zo kan een vrijgesproken verdachte toch een passende behandeling ondergaan en wordt de samenleving beschermd. Dit is dus verschillend van de tbs-maatregel in Nederland, omdat aan verdachten die zijn vrijgesproken geen tbs meer kan worden opgelegd. Daarnaast worden in Nederland verdachten die wel tbs opgelegd krijgen in een speciale kliniek behandeld en niet in een psychiatrisch ziekenhuis.

Kijkend naar Engeland kan worden gesteld dat ieder stelsel zijn eigen kritiekpunten oplevert. Waar Nederland wel de ruimte biedt om de mate van toerekening en het wel of niet bewijzen van opzet apart te beoordelen, geven de M’Naghten rules in Engeland deze ruimte niet. Het is bijna ‘alles of niets’, waarbij alleen een selecte groep verdachten met een ernstige stoornis wordt vrijgesproken en dan veelal verplicht in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen voor behandeling. Het verschilt dus per land enorm hoe je als verdachte met een psychische stoornis zal worden vervolgd voor je daden. Ook al ben je volledig ontoerekeningsvatbaar, dan betekent het niet automatisch dat je geen opzet had op je handelen. En ook al word je vrijgesproken, dan betekent het niet dat je ook daadwerkelijk op vrije voeten komt. De grote verschillen tussen landen en de problemen die dat kunnen opleveren, laten zien dat er blijvende ontwikkeling nodig is op het gebied van strafrecht.

Concluderend is er op dit moment in Nederland weinig ruimte voor het inzichtcriterium bij een volledig ontoerekeningsvatbare verdachte en wordt opzet vrijwel altijd aangenomen. Hierdoor krijgt het begrip opzet weinig diepgang en blijft discussie over de bewezenverklaring vaak uit. Als een kleine aanpassing van artikel 352 lid 2 Sv het mogelijk zou kunnen maken om tbs op te leggen ook ná vrijspraak door het ontbreken van opzet bij een volledig ontoerekeningsvatbare verdachte, zou dit de rechter meer opties geven ter terechtzitting en zou opzet als psychisch begrip ook de waarde krijgen die het verdient.

Literatuurlijst

Boeken en artikelen

Bleichrodt, F.W. en Vegter, P.C., Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016 Demeersseman, H.A., Met voorbedachten rade, Arnhem: Gouda Quint 1989.

Dijk, A.A. van (2008), Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen: over opzet, schuld,

schulduitsluitingsgrond en straf, Apeldoorn/Antwerpen: Maklu-Uitgevers, p. 303.

Fokkens, J.W., ‘De terbeschikkingstelling’, in: B.C.M. Raes en F.A.M. Bakker, De psychiatrie in het Nederlandse recht., Wolters Kluwer, Deventer 2017, Ho. 11, par. 11.1- 11.2.4

GGZ standaarden: zorgstandaard psychose, geraadpleegd via www.ggzstandaarden.nl op 24 september 2020.

Gross, H., Justice and the Insanity Defense, The Annals , vol. 477, january 1985, p. 96-103

Heemskerk, C.J., Doodslag en moord (art. 287-289 W.v.S.) Amsterdam: Portielje 1908, p. 45-50. Hengeveld, M.W., Leerboek psychiatrie, 2e editie 2009, Hfst 9: psychotische stoornissen, pag 261 ev. en Hfst 13.2: dissociatieve stoornissen, pag 391 ev.

HERRING, J., Criminal&law:&text,&cases&and&materials,&Oxford,!Oxford!university!press,!, 2004, 150.

Jong, F. de, Opzet en causaliteit, of: het ‘algemeen-menselijke’ karakter van het strafrechtelijke

Opzetbegrip, 15-02-2019, DD 2019/11.

Knigge, G., Wolswijk, H.D., Ons strafrecht: het materiële strafrecht, Wolters Kluwer 2015; Koenraadt, F. (1991), Ziek of schuldig? Twee eeuwen forensische psychiatrie en psychologie, Arnhem: Gouda Quint, p. 9-16.

Leeuwen, S. Van, Manier van procederen in civile en criminele saaken. Begrepen in de

aantekeningen…op het Edict, ende Ordonnantie van koning Philips op de criminele justitie, ende manier van procederen in criminele saaken van den jare 1570 (Leiden 1666).

Madhusoodanan S, Danan D, Moise, D. Psychiatric manifestations of brain tumors: diagnostic

implications. Expert Rev Neurother 2007; 7: 343-9.

Mahowald, M. W., & Schenck, C. H. (2000). Parasomnias: sleepwalking and the law. Sleep

Medicine Reviews, 4(4), 321-339.

Mooij, A., Toerekeningsvatbaarheid, over handelingsvrijheid, Amsterdam 2004

Moran, R., The Modern Foundation fort he Insantiy Defense: The Case of James Hadfield (1800)

and Daniel McNaughtan (1843), The Annals , vol. 477, january 1985 p. 31- 42

Nijboer, J.F. (1987), De doolhof van de Nederlandse strafwetgeving, Groningen: Wolters Noordhoff, p. 100.

mr. R ter Haar, thema opzet, navigator. https://www.navigator.nl/thema/1172/opzet PJG (2000), Een spiegel van (straf) recht en psychiatrie, Deventer: Gouda Quint

Pompe, W.P.J., Handboek van het Nederlandse strafrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1959 Quintus 1873

Remmelink, J., Hazewinkel-Suringa, D. Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht, Gouda Quint 1996, (p. 52)

Schildermans, J., Psychose en gedragsproblemen als eerste symptomen van een hersentumor?, Tijdschrift voor psychiatrie 61(2019)1, 53-56

Stevens, L., & Prinsen, M. M. (2009). Afwezigheid van opzet bij de geestelijk gestoorde verdachte. Het gedragskundig oordeel vanuit juridisch perspectief. Expertise en Recht, 5(6), 113-119.

Thöne, A.W., Bijdrage tot de geschiedenis van het onderscheidingskenmerk tusschen moord en doodslag (diss. Leiden), Haarlem: 1873.

Vrolijk, M. (2004), Recht door gratie, Hilversum: Verloren, p. 183.

Vrugt, M. van de, Aengaende criminele saken, drie hoofdstukken uit de geschiedenis van het strafrecht, Deventer: Kluwer 1982, p. 49

Wet forensische zorg 2019, https://wetten.overheid.nl/BWBR0040634/2020-01-01 Wetboek van Strafregt. Code Pénal (1867)

White, S., The Insanity Defens in England and Wales since 1843, The Annals , vol. 477, january 1985, p. 43- 57

Wolf, M.J.F. van der, ‘Longstay heeft lang genoeg geduurd’, in: W.F. van Hattum, C. Brouwer,

M.J. Smilde, K.J.J. Waldeck (red.), Levenslang, Paris, Zutphen 2019, p. 109-121

Jurisprudentie

ECLI:NL:GHARN:2010:BL4185 ECLI:NL:GHARN:2010:BO2759

ECLI:NL:HR:2008:BD2775 in cassatie op NL:GHLEE:2007:BA3007 ECLI:NL:HR:2010:BK9223 in cassatie op ECLI:NL:GHLEE:2008:BD4917 ECLI:NL:HR:2011:BP2743 ECLI:NL:RBAMS:2019:4908 ECLI:NL:RBNNE:2020:3678 ECLI:NL:RBROT:2017:9722 ECLI:NL:RBUTR:2002:AF2058 HR 22 juli 1963, NJ 1968, 217.

M’Naghtens Case, 8 Eng. Rep. 718 (1843).

Websites

https://www.noorlandjuristen.nl/Strafrecht/Ontoerekeningsvatbaarheid/, geraadpleegd op 10 september 2020

http://www.wetrecht.nl/de-grens-tussen-opzet-en-schuld/; geraadpleegd op 10 september 2020 https://01-strafrecht-advocaat.nl/gradaties-opzet/; http://www.wetrecht.nl/de-grens-tussen-opzet-en- schuld/;

https://01-strafrecht-advocaat.nl/ontoerekeningsvatbaarheid/, geraadpleegd op 10 september 2020 https://hulpgids.nl/informatie/ziektebeelden/dissociatieve-stoornissen/ geraadpleegd op 23

september 2020

Overig

Artikel 350 Sv. was onderdeel van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, aanvaard op 11 mei 1920 en1 januari 1926 in werking getreden.

DSM-5 2014