• No results found

Hoofdstuk 3: Oordeel rechterlijke macht inzake de bewezenverklaring van opzet bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid

51 ECLI:NL:RBNNE:2020:

3.4 Arrest dissociatie

Samenvatting relevante feiten

Slachtoffer was thuis met weekend verlof samen met verdachte. Nadat zij op bezoek waren geweest bij kennissen en weer thuis aankwamen begon het slachtoffer op verdachte te schelden. Dit deed verdachte denken aan de mishandeling van de week ervoor, waarbij verdachte door het slachtoffer op de grond was gegooid, in haar buik en tegen haar borst was geslagen en tevens met de dood was bedreigd. Verdachte was op dat moment zwanger, maar daarvan was het slachtoffer niet op de hoogte. Toen het slachtoffer weer begon te schelden was verdachte bang dat zij weer mishandeld zou worden. Nadat zij even de hond heeft uitgelaten en bij terugkomst opnieuw wordt

uitgescholden voelde zij een soort klik, waarna zij in een keer naar het mes aan de muur is gelopen en daarna weet verdachte niet meer wat er is gebeurd. Haar geheugen komt terug op het moment dat zij maximaal vier keer met het mes op verdachte heeft ingestoken. Vervolgens is zij naar buiten gerend, heeft zich schuilgehouden en 112 gebeld en is zij even later aangehouden door de politie.58

Bespreking

Verdachte zegt zich dus niet het hele voorval te kunnen herinneren. Het betreft in deze casus een verdachte die opgroeide in een sociaal isolement, waarbij pesterijen en langdurig seksueel misbruik op de voorgrond staan. In haar relatie met slachtoffer werd zij jarenlang veelvuldig geïntimideerd, geestelijk en lichamelijk, waaronder ook seksueel, mishandeld en herhaaldelijk met de dood

bedreigd. Door deze verstandhouding zag verdachte geen mogelijkheid om de relatie te beëindigen.

56 ECLI:NL:RBROT:2017:9722 57 ECLI:NL:RBROT:2017:9722

Uit psychiatrisch en psychologisch onderzoek is gebleken dat verdachte aan een post-traumatische stressstoornis leed in combinatie met een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een

alcoholverslaving. Ten tijde van het plegen van het delict bestond er een ‘verstoring van de gewoonlijk geïntegreerde functies van het bewustzijn, geheugen, identiteit en waarneming van de omgeving.’ Dit laatste wordt ook wel dissociatie genoemd. De deskundigen zijn van mening dat door de dissociatieve toestand waarin verdachte zich bevond, zij niet meer rationeel kon nadenken en keuzes kon maken en van daaruit het geweld jegens slachtoffer heeft gepleegd.

Aanvankelijk wordt verdachte door de rechtbank op grond van psychische overmacht ontslagen van alle rechtsvervolging en wordt ervoor gekozen haar geen maatregel op te leggen ondanks dat opzet wel bewezen wordt geacht. In hoger beroep volgt het Hof het oordeel dat betreft de aanwezigheid van de psychische stoornissen van verdachte en komt ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een dissociatieve stoornis ten tijde van het plegen van het delict. Op grond van het inzichtcriterium is het Hof echter van mening dat opzet niet bewezen kan worden, omdat verdachte in het kader van de dissociatieve stoornis geen enkele cognitieve controle en tevens geen inzicht in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van haar handelen heeft gehad. Opzet kan daarom niet bewezen worden en het Hof besluit verdachte volledig vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten.

De Hoge Raad oordeelt echter in cassatie dat het Hof de vrijspraak vanwege het ontbreken van opzet onvoldoende heeft gemotiveerd. Het inzichtcriterium wordt opnieuw onder de loep genomen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof weliswaar heeft overwogen dat verdachte geen enkel inzicht had in de draagwijdte en de mogelijke gevolgen van haar handelen, maar dat oordeel samen heeft genomen met de vaststelling dat verdachte een dissociatieve stoornis heeft waarbij zij geen

cognitieve controle meer had en waardoor zij geen rationele afwegingen meer kon maken ten tijde van het plegen van het delict. Op grond van laatstgenoemde vaststellingen kwam het Hof tot de conclusie dat dit in de weg zou staan aan het bewijzen van opzet. Echter, de Hoge Raad is van mening dat het Hof onvoldoende duidelijk heeft gemaakt of zij echt het inzichtcriterium als uitgangspunt heeft genomen.59

Na cassatie werd het hoger beroep terugverwezen naar een ander Hof. Dit Hof kwam tot de conclusie dat op grond van de verklaringen van verdachte er wel degelijk enig realiteitsbesef was vlak voor het moment van steken, tijdens en erna. Zij verklaarde zich te herinneren dat ze het mes van de muur pakte, ermee heeft gestoken en heeft gedacht ‘dit moet stoppen’ en tot slot ook bang was dat het slachtoffer achter haar aan zou komen en dat zij vervolgens aan de beurt was.

Dat verdachte mogelijk niet meer in staat was om rationele afwegingen te maken doet niet af aan dit besef. Het Hof acht op grond van voorgenoemde feiten en het feit dat verdachte in vitale delen van het lichaam van het slachtoffer heeft ingestoken dat zij opzet heeft gehad op de dood.60

Uitspraak

Het eerdere beroep op het ontbreken van opzet en het beroep op psychische overmacht worden verworpen, maar wel wordt een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid aangenomen op grond van de eerdere onderzoeken door deskundigen. Het hof veroordeelt verdachte uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk.61