• No results found

Eigen woning in combinatie met het huwelijk

§3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk komen de gevolgen van een huwelijk voor het eigenwoningregime aan bod. Er wordt in paragraaf 3.2 en 3.3 het verschil tussen het gehuwd zijn in gemeenschap van goederen of onder huwelijkse voorwaarden beschreven. Daarnaast wordt in paragraaf 3.4 aandacht besteed aan het overgangsrecht. Als laatste wordt in paragraaf 3.5 een conclusie getrokken naar aanleiding van de behandelde materie.

§3.2. De gevolgen van trouwen in gemeenschap van goederen

Bij gemeenschap van goederen worden bezittingen en schulden gemeenschappelijk eigendom. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan dat de mannelijke partner Piet al een eigen woning tot zijn beschikking heeft en vervolgens in gemeenschap trouwt met Corrie. Als gevolg hiervan wordt de vrouw voor de helft mede-eigenaar van de woning.

Vanwege de gemeenschap van goederen ontstaat een boedelmenging met betrekking tot de bezittingen en schulden van beiden. Piet raakt voor de helft zijn gerechtigdheid in de woning kwijt aan zijn vrouw.

Voor Corrie wordt het deel van de woning dat krachtens boedelmening wordt verkregen niet gezien als een verwerving in fiscale zin.34 De partner die het huis voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking al in zijn bezit had, krijgt voor de toepassing van de bijleenregeling niet te maken met een vervreemding van vijftig procent van zijn woning. De vrouw krijgt daarentegen niet te maken met een verwerving van vijftig procent. 35

Uit artikel 3.111 lid 1 sub a Wet IB 2001 kan worden afgeleid dat beide partners nu een eigen woning hebben. Piet had al een eigen woning en Corrie bezit vanwege gemeenschap van goederen nu ook eigendom in de woning.

Per 1 januari 2013 is de economische benadering bij de eigenwoningreserve verduidelijkt. De

eigenwoningreserve wordt aan elk van de partners toegerekend naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. 36 Naar rato houdt in deze situatie in dat zowel Piet als Corrie voor de helft de bezittingen en schulden in de gemeenschap aangaan. De eigenwoningreserve valt Piet voor vijftig procent toe en Corrie gaat deze reserve aan voor de overige vijftig procent.

Door het betreffende huwelijk krijgt naast Piet nu ook Corrie te maken met een eigenwoningschuld.

Als gevolg van gemeenschap van goederen en de verantwoordelijkheid van de partners op de eigenwoningschuld, rust de aflossingsverplichting nu op Piet en Corrie gezamenlijk.37 De vrouw

34Art. 3.119aa lid 4, Wet IB 2001.

35Besluit 20 februari 2007, nr. CPP2006/1942M, Staatscourant 2007, nr. 42, punt 1.2.

36Art. 3.119aa lid 6, Wet IB 2001.

37Art. 3.119d lid 1, Wet IB 2001.

neemt daarbij het schema van haar man over. Indien de man een eigenwoningreserve heeft, hoeft hij deze in dit geval niet in aanmerking te nemen.38

§3.3. Gevolgen trouwen onder huwelijkse voorwaarden

Bij trouwen onder huwelijkse voorwaarden wordt er in een overeenkomst vastgelegd aan wie de bezittingen en schulden toevallen. Er zijn allerlei vormen van huwelijkse voorwaarden mogelijk. In deze paragraaf worden verschillende verrekenstelsels en het gehuwd zijn in koude uitsluiting besproken.

Door het overeenkomen van een verrekenbeding delen beide partners in de groei van het vermogen, tenzij het verrekenbeding alleen op het inkomen ziet. Bij het verrekenstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen een periodiek verrekenbeding en een finaal verrekenbeding. Bij een periodiek verrekenbeding worden de inkomsten na aftrek van gezamenlijke huishoudingskosten aan iedere partner voor de helft toebedeeld. Het resterende saldo wordt als gevolg van datgene wat er in de overeenkomst is vastgelegd naar rato verrekend. Bij een finaal verrekenbeding wordt er verrekend alsof getrouwd is in gemeenschap van goederen. Hier wordt rekening gehouden met zaken die voor het aangaan van het huwelijk buiten de verdeling zijn gehouden.

Zowel het vermogen als het inkomen van beide fiscale partners blijven bij koude uitsluiting strikt privé gescheiden. De enige uitzondering die hierop gemaakt kan worden is de verdeling van

pensioenrechten. Bij koude uitsluiting noch bij de verzekeringsstelsels is sprake van gemeenschap van goederen. Beide echtgenoten houder ieder hun eigen vermogen.

Partners kunnen indien zij gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, ook kiezen om de woning niet in de huwelijksgoederengemeenschap in te brengen. Dit leidt er toe dat beide partners voor de werking van de eigenwoningregeling een eigen woning kunnen hebben, indien wordt voldaan aan de

cumulatieve voorwaarden van artikel 3.1111 lid 1 sub a Wet IB 2001.

Bij een eigenwoningschuld krijgen belastingplichtigen of fiscale partners te maken met rente.

Rentebetalingen die gedaan worden met betrekking tot de geldlening op de woning zijn slechts aftrekbaar voor zover de eigenwoningschuld op de belastingplichtige of diens partner drukt. De partner die een eigen woning heeft op grond van eigendom en op basis van de eigenwoningschuld, heeft civielrechtelijk op grond van artikel 3.120 Wet IB 2001 recht op aftrek van de rentebetalingen.

Beide partners kunnen onder huwelijkse voorwaarden in aanmerking komen voor renteaftrek, maar dan moeten zij zowel beide een eigen woning hebben als beide in de eigenwoningschuld delen. Indien de verhouding ten aanzien van de eigenwoningschuld bijvoorbeeld zestig procent voor Piet en veertig procent voor Corrie betreft, hebben de partners ook in die verhouding recht op renteaftrek.

38A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht, IB, onderdeel, IB. 3.6.6.E.c.2, Deventer: Kluwer 2014.

Partners kunnen er overigens voor kiezen om de rente slechts bij één van de partners volledig als eigenwoningrente in aanmerking te nemen. De partners kunnen op grond van artikel 2.17 lid 2 Wet IB 2001 ervoor zorgen dat het gehele rentebedrag bijvoorbeeld bij Corrie in aftrek kan worden gebracht, ook al is het inkomen uit eigen woning bij Piet opgekomen. In de praktijk doen belastingplichtigen dit vaak, omdat de ene partner meer inkomen geniet dan de andere partner. De eigenwoningrente is tegen een hoger box 1 percentage aftrekbaar, indien wordt gekozen voor aftrek bij de partner met het hoogste inkomen.

De aflossingsstand wordt niet aan beide partners toegerekend, indien het huis niet in de gemeenschap valt. De aflossingsstand wordt slechts aan die belastingplichtige toegerekend die volgens de Wet inkomstenbelasting als eigenaar van de woning kan worden beschouwd en dus een eigen woning heeft.39

Voor het trouwen onder huwelijkse voorwaarden had Piet al een woning in eigendom. De

bijleenregeling en de eigenwoningreserve ondervinden geen gevolgen ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden.

§3.4. Overgangsrecht voor bestaande financieringen

Het overgangsrecht voor bestaande financieringen houdt in dat de oude voorwaarden, de voorwaarden zoals die golden tot en met 2012, van kracht blijven. Hierdoor zijn de scherpere aflossingseisen van de eigenwoningschuld niet van toepassing op bestaande eigenwoningschulden. Daarnaast wordt onder het overgangsrecht dezelfde definitie gehanteerd om de woning te kwalificeren als eigen woning volgens 3.119a Wet IB 2001 op grond van artikel 10bis.1 lid 8 Wet IB 2001. De artikelen 3.119a lid 2 en 3.119aa lid 4 Wet IB 2001 zijn overeenkomstig van toepassing en hebben betrekking op zowel de eigenwoningschulden als op verwerving of vervreemding van de eigen woning. Daardoor heeft een boedelmenging voor bestaande eigenwoningschulden geen gevolg voor de bijleenregeling.

Uit artikel 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001 blijkt dat voor zover krachtens boedelmenging door huwelijk, wijziging van huwelijkse voorwaarden of krachtens erfrecht een eigenwoningschuld overgaat op de andere partner, deze schuld tot uiterlijk het tijdstip waarop de dertig jaarstermijn bij de eerstgenoemde partner zou verstrijken geldig is bij de verwervende partner.

Indien wordt afgelost na 31 december 2012 en de woning vervolgens wordt verkocht, gebeurt het volgende onder de eerbiedige werking van het overgangsrecht. Neem aan dat Piet op 31 december 2012 nog een bestaande eigenwoningschuld heeft van € 190.000. Deze schuld ziet op de periode voor 1 januari 2013, waardoor de schuld onder het overgangsrecht valt. Piet lost vervolgens in juni 2013 af voor een bedrag van € 20.000. Hierdoor resteert er nog een eigenwoningschuld van € 170.000.

Doordat hij in juli 2013 zijn woning verkoopt voor € 210.000 en vervolgens diezelfde maand een

39Art. 3.119d Wet IB 2001

nieuwe woning koopt voor € 235.000, komt het overgangsrecht om de hoek kijken. Hij behaalt namelijk met de verkoop van zijn huis in 2013 een positief saldo van € 210.000 minus € 170.000 = € 40.000. Dit heeft als gevolg dat zijn nieuwe eigenwoningschuld maximaal een bedrag kan bevatten van € 235.000 minus € 40.000 = € 195.000. Doordat Piet heeft afgelost op zijn schuld in het jaar 2013 is het overgangsrecht nog slechts van toepassing voor het gedeelte van de schuld na de aflossing. In deze situatie is dat dus de resterende eigenwoningschuld van € 170.000 die voor de verkoop van de woning nog resteert. Voor de overige € 25.000 (€ 195.000 - € 170.000) gelden de regels van artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001. Wanneer Piet zijn lening niet had afgelost was het overgangsrecht nog voor

€ 190.000 (de oorspronkelijke bestaande eigenwoningschuld) van toepassing en viel slechts € 5000 (€ 195.000 - € 190.000) onder de regeling artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001.

§3.5. Conclusie

Zowel gemeenschap van goederen als huwelijkse voorwaarden brengen met het oog op de

eigenwoningregeling weinig bijzonderheden met zich mee. Dit komt met name door artikel 3.119aa lid 4 Wet IB 2001, waarin is bepaald dat boedelmenging als gevolg van huwelijk voor de

bijleenregeling niet als een verwerving of vervreemding wordt aangemerkt.

Indien gehuwd is in gemeenschap van goederen wordt de bestaande eigenwoningschuld, de rente die betrekking heeft op de eigenwoningschuld, de aflossingsstand en de eigenwoningreserve die ontstaat tijdens het huwelijk bij allen gehalveerd, zodat beide partners ieder gerechtigd zijn tot de helft van deze subjecten. Wanneer er gehuwd is onder huwelijkse voorwaarden wordt de bestaande

eigenwoningschuld, de rente die betrekking heeft op de eigenwoningschuld, de aflossingsstand en de eigenwoningreserve die ontstaat tijdens het huwelijk naar rato van de gerechtigdheid van beide echtgenoten verdeeld.

Indien de woning buiten de gemeenschap wordt gehouden, heeft de aflossingsstand alleen betrekking op de eigenaar van de woning. Wanneer een eigenwoningreserve al aanwezig was voor de

totstandkoming van het huwelijk, kan die niet aan een andere partner worden toegerekend. Dit komt doordat de eigenwoningreserve individueel is bepaald. Ten aanzien van de bijleenregeling doen zich bij beide soorten huwelijken geen bijzonderheden voor.

Omtrent het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden heeft de wetgever geregeld dat schulden die zijn aangegaan voor 1 januari 2013 en betrekking hebben op de eigen woning onder het overgangsrecht vallen. Het begrip eigen woning vindt onder het overgangsrecht dezelfde toepassing als de definitie die vandaag de dag geldt. Renteaftrek is mogelijk tot een periode van maximaal dertig jaar, indien wordt voldaan aan de vereisten van de eigen woning.