• No results found

Aan het begin van deze thesis is een probleemstelling geformuleerd die als volgt luidt:

“Welk effect hebben een huwelijk, echtscheiding of overlijden op de eigenwoningregeling? Is het de wetgever gelukt om de eigenwoningregeling fiscaal geruisloos te laten verlopen?

Vervolgens is in deze thesis ingegaan op de gevolgen die huwelijk, echtscheiding en overlijden met zich meebrengen voor de eigenwoningregeling. Hieronder worden de drie situaties kort beschreven en komen de huidige tekortkomingen binnen de eigenwoningregeling aan bod.

Omtrent het huwelijk brengen huwelijkse voorwaarden en gemeenschap van goederen weinig

bijzonderheden met zich mee voor de eigenwoningregeling. Dit komt voornamelijk door de toepassing van artikel 3.119aa lid 4 Wet IB 2001. Het desbetreffende artikel bepaalt namelijk dat een verwerving van een woning als gevolg van huwelijksvoltrekking niet leidt tot een ‘nieuwe’ eigenwoningschuld bij de partner. De woning wordt daarnaast ook niet vervreemd, waardoor de vervreemdende partner niet krijgt te maken met een eigenwoningreserve. De eigenwoningreserve is overigens individueel bepaald.

Bij gemeenschap van goederen wordt de eigenwoningschuld in tweeën gesplitst en worden beide partners gerechtigd tot de helft van de eigenwoningschuld. Datzelfde geldt voor de rente, alleen kan de rente ook volledig aan één partner worden toegerekend. De aflossingsstand daarentegen wordt op basis van gerechtigdheid aan de gemeenschap toegerekend.

Partners kunnen bij huwelijkse voorwaarden toch beide een eigen woning in aanmerking nemen, zelfs als de woning buiten de gemeenschap wordt gehouden. De partner waarvan de woning in eigendom is, heeft naast het feit dat het zijn hoofdverblijf is ook waarschijnlijk de gehele eigenwoningschuld voor zijn rekening genomen. In dat geval heeft alleen deze partner recht op renteaftrek. De partner die beschikt over de eigendom van de woning neemt ook de volledige aflossingsstand in aanmerking. Valt de woning wel in de gemeenschap, dan wordt deze op basis van gerechtigdheid en naar rato verdeeld.

Eigenwoningschulden die zijn aangegaan tot en met 31 december 2012 worden onder het

overgangsrecht gekwalificeerd als bestaande eigenwoningschulden. Dit heeft als positieve uitwerking dat de schulden voor 1 januari 2013 niet hoeven te voldoen aan de nieuwe eisen van artikel 3.119a Wet IB 2001.

Er zijn ten aanzien van het huwelijk binnen de eigenwoningregeling geen tekortkomingen

aangetroffen. De wetgever heeft met betrekking tot het huwelijk dus zijn doel bereikt om het aangaan daarvan zo geruisloos mogelijk te laten verlopen.

Wanneer de woning wordt verlaten door één van de partners als gevolg van echtscheiding, heeft het huwelijk dus geen stand weten te houden. Echter kunnen beide partners dan nog een eigen woning aanmerken, vanwege de echtscheidingsfictie die is opgenomen in artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001.

De vertrekkende partner kan nog voor een periode van ten hoogste twee jaar de woning in box 1 aanmerken als eigen woning. Deze tweejaarstermijn begint te lopen op het moment de partners duurzaam gescheiden gaan leven. Echter ligt de termijn van twee jaar onder vuur. Deze

tweejaarstermijn moet volgens Hoogeveen in tijden van financiële crisis verlengt kunnen worden, omdat eventuele financiële gevolgen dan beter opgevangen kunnen worden. Indien de boedelscheiding binnen twee jaar volledig is afgerond, moet de echtscheidingsregeling voor de overige maanden geen toepassing meer kunnen vinden. Wanneer de boedelscheiding volledig is afgerond, is er voor de vertrekkende partner geen sprake meer van een eigen woning.

De eigenwoningschuld, de aflossingsstand en de rentlasten worden in gemeenschap van goederen verdeeld op basis van de verhouding in de gemeenschap. De eigen woning verdwijnt naar box 3, indien de vertrekkende partner twee jaar gebruik heeft gemaakt van de echtscheidingsregeling. Vanaf dat moment is er ook geen sprake meer van een eigenwoningschuld.

Voor de bijleenregeling wordt het niet langer hebben van een eigen woning gezien als een fictieve vervreemding. Wanneer de vertrekkende partner de volledige rentekosten voor zijn rekening neemt, wordt dit gezien als een vorm van alimentatie die overigens aftrekbaar is. Voor de partner die in de woning verblijft, wordt dit gezien als een belastbare periodieke verstrekking.

Bij huwelijkse voorwaarden kan alleen de partner die de woning heeft een eigenwoningschuld in aanmerking nemen. Ze hebben wel beiden een eigen woning voor de inkomstenbelasting, maar alleen de partner die de eigendom heeft, kan aanspraak maken op renteaftrek. Doordat de andere partner geen eigenwoningschuld heeft, kan deze partner ook geen rente aftrekken. De aflossingsstand wordt naar rato aan de partners toegerekend, tenzij één van de partners de woning volledig in eigendom heeft. Na het verlopen van de tweejaarstermijn wordt de woning voor de verlatende partner niet meer gezien als eigen woning. Dit heeft als consequentie voor de bijleenregeling dat er sprake is van een fictieve vervreemding.

In het overgangsrecht doet zich een vreemde situatie voor. Indien de woning na de scheiding aan één van de partners wordt toegedeeld, heeft deze partner voor het gedeelte van de schuld dat aan hem wordt toegerekend recht op renteaftrek. Dit wordt de bestaande eigenwoningschuld genoemd. De partner heeft slechts een eigenwoningschuld onder het oude eigenwoningregime voor de helft van de schuld. Voor de andere helft van de schuld moet een lening worden aangegaan die voldoet aan de voorwaarden die vanaf 1 januari 2013 gelden. Pas dan heeft deze partner ook recht op renteaftrek voor dit gedeelte van de eigenwoningschuld. Deze situatie zorgt er in geval van echtscheiding voor dat belastingplichtigen gedwongen worden een nieuwe lening af te sluiten, om zo niet de aftrek van rente te verliezen. De partner die de woning verlaat, houdt een eigenwoningschuld onder het overgangsrecht indien de bestaande eigenwoningschuld binnen één kalenderjaar wordt voortgezet.

In geval van overlijden komt er ook een einde aan het huwelijk. Er is bij overlijden in deze thesis onderscheid gemaakt tussen de wettelijke verdeling en het recht van vruchtgebruik. Bij de wettelijke verdeling krijgt de langstlevende echtgenoot van rechtswege alle goederen van de nalatenschap. Bij het recht van vruchtgebruik krijgen de kinderen blote eigendom van de woning en de langstlevende echtgenoot mag van woning gebruik blijven maken.

Op basis van artikel 3.119aa lid 4 Wet IB 2001 wordt de overgang krachtens erfrecht van de helft van de eigen woning niet als een vervreemding of verwerving aangemerkt. Na overlijden van de partner bezit de langstlevende partner de gehele eigen woning en de volledige eigenwoningschuld. De

krachtens erfrecht verkregen eigenwoningschuld levert geen renteaftrek op, omdat deze schuld binnen de inkomstenbelasting is gedefiscaliseerd. Door de lening over te sluiten naar een bank en vervolgens de schuld aan de kinderen af te lossen, heeft langstlevende toch van de mogelijkheid gebruik gemaakt om alsnog de rente in aftrek te brengen. De lening voldoet als gevolg van oversluiten niet meer aan de voorwaarden van artikel 5.4 Wet IB 2001.

De eigenwoningreserve is bij overlijden niet meer persoonlijk gebonden en gaat op grond van artikel 3.119aa lid 6 Wet IB 2001 over op de langstlevende partner. De aflossingsstand wordt naar rato van de gerechtigdheid aan elk van de partners toegerekend. Bij overlijden gaat de gerechtigdheid van de partner die is overleden over naar de langstlevende. Als gevolg heeft de langstlevende dan volledige aflossingsstand. Het van rechtswege overgaan van de eigen woning en de eigenwoningschuld wordt voor de bijleenregeling niet als een verkrijging of vervreemding gezien.

Bij een vruchtgebruiktestament verschuift de eigenwoningschuld naar de kinderen. De vruchtgebruiker is vaak de langstlevende echtgenoot. Wanneer de vruchtgebruiker de rente over de eigenwoningschuld betaalt, is deze in principe niet aftrekbaar. De vruchtgebruiker kan wel de rente in aftrek brengen, indien zowel is voldaan aan artikel 3.111 lid 1 als artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001. De schuld wordt dan voor de vruchtgebruiker aangemerkt als een eigenwoningschuld.

Een tekortkoming doet zich ten aanzien van het blote eigendomsgedeelte van de kinderen voor in artikel 5.4 wet IB 2001. Het artikel ziet alleen op goederen en niet op schulden. Hierdoor bestaat er alsnog een mogelijkheid voor kinderen om hun blote eigendomsgedeelte van de schuld in box 3 af te trekken. Uiteindelijk is de vruchtgebruiker degene die de economische beschikkingsmacht over de woning bezit en niet de kinderen. Hierdoor mogen de kinderen naar mijn mening niet hun blote eigendomsgedeelte van de schuld aftrekken.

Onder het overgangsrecht wordt een eigen woning niet verkregen of vervreemd indien één van de echtgenoten overlijdt. Een bestaande eigenwoningschuld die krachtens erfrecht overgaat op de langstlevende partner, wordt onder het overgangsrecht ook bij de langstlevende als een bestaande eigenwoningschuld aangemerkt.

Indien één van de kinderen besluit in de woning te gaan wonen zodat deze hem als hoofdverblijf ter beschikking staat, heeft dit als gevolg dat de schuld moet voldoen aan de voorwaarden die vanaf 1 januari 2013 gelden om als eigenwoningschuld gekwalificeerd te worden. Via een erfenis is het dus niet mogelijk om de hypotheekvorm van de ouder voort te zetten.

Gezien deze thesis kan gesteld worden dat de wetgever is geslaagd om de eigenwoningregeling fiscaal geruisloos te laten verlopen. In mijn ogen moet de wetgever de drie knelpunten die vermeld zijn in deze thesis wel verhelpen of aanpassen. De eerste tekortkoming betreft de tweejaarstermijn die in mijn ogen verlengd moet kunnen worden ten tijden van een financiële crisis. De echtscheidingsregeling moet vervolgens geen toepassing meer kunnen vinden, indien de boedelscheiding eerder dan de voorgestelde tweejaarstermijn volledig is afgerond. De tweede tekortkoming ziet op een situatie van scheiden waarbij één van de partners in de woning blijft wonen. Over de eigenwoningschuld van de vertrekkende partner kan door achterblijver alleen renteaftrek worden genoten, indien de lening wordt overgesloten naar een bank. Naar mijn mening moet het voor de achterblijver ook mogelijk zijn om aftrek van rente te genieten over de eigenwoningschuld, zonder daarvoor de lening over te sluiten bij een bank. De derde en tevens laatste tekortkoming betreft het blote eigendomsgedeelte van kinderen.

Bij overlijden van één van de ouders is het voor de kinderen toch nog mogelijk om hun blote eigendomsgedeelte af te trekken van de schuld in box 3. Het is naar mijn inziens niet de bedoeling geweest om het eigendomsgedeelte van kinderen af te kunnen trekken van de schuld in box 3. Vandaar dat ook dit dient te worden opgelost door de wetgever.

Literatuurlijst

 A.C. Rijkers, ‘Echtscheiding en eigen woning’, Tribuut 2006/4, p.30-34.

 A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht, IB, onderdeel, IB. 3.6.2.B.cl, Deventer: Kluwer 2014.

A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht, IB, onderdeel, IB. 3.6.6.E.c.2, Deventer: Kluwer 2014.

 Besluit 20 februari 2007, nr. CPP2006/1942M, Staatscourant 2007, nr. 42, punt 1.2.

 Besluit staatssecretaris van 24 november 2009, nr. CPP 2009/2342M, Staatscourant 2009, nr.

18386.

 Besluit staatssecretaris van 21 februari 2014, nr. BLKB2014/342M, Staatscourant 2014, nr.

6641.

 Besluit van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M, onderdeel B.3.6.bb & I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding (Fiscale geschriften), Den Haag: Sdu 2012, par. 6.3.2.2.

 Besluit van 24 november 2009, NTFR 2009/2612, V-N 2009/62.13, punt 1.3.

 Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, NTFR 2010/1433, onderdeel 3.12.2.

 CBS, ‘Huwen en partnerschapsregistraties; kerncijfer’, 3 september 2014.

 CBS, ‘Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en overlijden’, 12 december 2014.

 DFT, ‘’Gemeenschap van goederen of huwelijkse voorwaarden?, 19 oktober 2012.

 Eigen Huis, ‘Oversluiten hypotheek populair’, 22 mei 2015.

 Financieel actief, “Doorstromers op de woningmarkt”, 5-11-2014.

 HR 10 juni 2011, NTFR 2011/1543, BNB 2011/223.

 I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘Fiscale aspecten van partner-alimentatie’, WPNR 2012/6949, 4.1.

 Judex overlijden en nalatenschap, ‘’Wat houdt de wettelijke verdeling in’’, 2015.

 Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 79, p. 7.

 Kamerstukken II, 2009-2010, 32740, nummer 41.

 Kamerstukken II, 2010-2011, 32740, nummer 1.

 Kamerstukken II, 2011/2012, 33004, nr. 3, paragraaf 2.5 en 33280, nr. 4, Visie toekomstbestendigheid hypotheekrenteaftrek.

 Kamerstukken II, 2012/2013, 33405, nr. 3, p.1 tot en met 3.

 Memorie van toelichting Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33405, nr. 3, p. 33.

 M.J.Hoogeveen, ‘Crisismaatregel voor echtscheiding’, april 2013, nr. 2, pagina 4.

 M.J. Hoogeveen, ‘Scheiding en de eigen woning’, in: I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van scheiding, Den Haag; Sdu Uitgevers 2012, Fiscale Geschriften 13. Paragraaf 6.3.5., paragraaf 6.5.2/4 , paragraaf 6.9.4, paragraaf 6.11.2

 M.J.J.R. van Mourik, ‘Eigen woning en postrelationele solidariteit in de inkomstenbelasting’, WPNR 2012/6953, par. 4.3.1.

 Mr. F.E. Beukers, ‘’Erven van de ouderlijke woning’’, juli 2014.

 MvT Wet IB 2001, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26727, nr. 3 pagina 144.

Vergelijk Hof den Bosch 12 mei 1987, BNB 1988/286.

 NVM, ‘Hypotheekrente bereikt laagste punt in jaren’, 12 september 2015.

 Personal Finance, ‘’Wettelijke verdeling’’, 2 februari 2015.

 Rijksoverheid, ‘Kamerbrief Communicatie over eigenwoningregeling’, 13 december 2013.

 Rijksoverheid, ‘Memorie van toelichting Wet Maatregelen woningmarkt 2014’, 19-09-2013.

 S.J. Mol-Verver, ‘Een uniform partnerbegrip: geslaagd of niet?’, Forfaitair 2011/215.

 Tax Live, “Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand eigenwoningschuld”, 17 september 2015

 T.C. Gerverdinck, ‘Het nieuwe partnerbegrip in de inkomstenbelasting’ , FTV 2011/2.

 Vereniging eigen huis, “Hypotheekrenteaftrek’’, 2015.