• No results found

Het effect van huwelijk, echtscheiding of overlijden op de eigenwoningregeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het effect van huwelijk, echtscheiding of overlijden op de eigenwoningregeling"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Thesis 4 januari 2016

Luke van Broekhoven 854623

Fiscale Economie Examencommissie:

Mr. dr. M.J. Hoogeveen Prof. Mr. I.J.F.A. van Vijfeijken

Het effect van huwelijk, echtscheiding of

overlijden op de eigenwoningregeling

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 3

§1.1. Aanleiding probleem ... 3

§1.2. Probleemstelling ... 4

§1.3. Hoofdstukindeling ... 4

Hoofdstuk 2 Relevante eigenwoningtermen ... 5

§2.2. Eigen woning ... 5

§2.2.1. Hoofdverblijf ... 5

§2.2.2. Andere situaties waarbij sprake is van een eigen woning ... 5

§2.3. Eigendom of recht van vruchtgebruik ... 6

§2.4. Eigenwoningschuld ... 6

§2.4.1. Toetsmoment ... 7

§2.4.2. Bijleenregeling ... 7

§2.4.3. Aflossingsstand ... 8

§2.5. Fiscaal partnerschap ... 8

§2.6. Overgangsrecht ... 9

Hoofdstuk 3 Eigen woning in combinatie met het huwelijk ... 10

§3.1. Inleiding ... 10

§3.2. De gevolgen van trouwen in gemeenschap van goederen ... 10

§3.3. Gevolgen trouwen onder huwelijkse voorwaarden ... 11

§3.4. Overgangsrecht voor bestaande financieringen ... 12

§3.5. Conclusie ... 13

Hoofdstuk 4 De eigen woning in combinatie met echtscheidingen... 14

§4.1. Inleiding ... 14

§4.2. Echtscheidingsregeling ... 14

§4.2.1. Tweejaarstermijn onder vuur ... 15

§4.2.2. Belastbare inkomsten uit eigen woning ... 15

§4.2.3. Gevolgen bij echtscheiding in gemeenschap van goederen ... 16

§4.4. Eigen woning en huwelijkse voorwaarden ... 17

§4.4.1. Fiscale gevolgen wanneer de eigenaar van de woning het huis verlaat ... 17

§4.4.3. De eigenwoningschuld ... 18

§4.4. Overgangsrecht voor schulden voor 1 januari 2013 ... 19

§4.5. Conclusie ... 19

Hoofdstuk 5 Gevolgen eigen woning in geval van overlijden partner ... 21

(3)

§5.1. Inleiding ... 21

§5.2. Wettelijke verdeling ... 21

5.2.2. Eigen woning ... 21

§5.2.3. Aflossingsschema, bijleenregeling en eigenwoningreserve ... 22

§5.3. Recht van vruchtgebruik door middel van testament... 23

§5.3.1. Aftrek in box 3 waarde blote eigendom ... 23

§5.4. Overlijden en een eigenwoningschuld onder het overgangsrecht ... 24

§5.5. Conclusie ... 25

Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen ... 27

Literatuurlijst ... 31

(4)

Hoofdstuk 1 Inleiding

§1.1. Aanleiding probleem

Vandaag de dag wordt de eigenwoningregeling, van toepassing op belastingplichtigen die een eigen woning hebben, door veel Nederlanders gezien als zeer complexe en technische wetgeving. 1 Dit komt doordat vanaf de eerste maand van het jaar 2013 een aantal wijzigingen is doorgevoerd met betrekking tot de vernieuwde eigenwoningregeling. Vervolgens is één jaar later de Wet Maatregelen

Woningmarkt 2014 II ingevoerd.2 Hierin werd wederom een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de vernieuwde regeling per 1 januari 2013.

Veel mensen in Nederland hebben een hypotheek op hun woning. De herziening van de eigenwoningregeling is daarom een belangrijke verandering waarmee rekening dient te worden gehouden door zowel bestaande als nieuwe eigenwoningbezitters. De rente op de eigenwoningschuld is aftrekbaar in box 1. Deze rente heeft overigens zijn laagste punt in de afgelopen vijftig jaar bereikt, waardoor bij een rentevaste periode van vijf jaar het nu gaat om een gemiddelde van slechts 2,12 procent.3 Dit komt volgens experts door de toegenomen concurrentie op de hypotheekmarkt, omdat nieuwe partijen zich op deze woningmarkt hebben weten te nestelen.

De grootste wijziging die zich heeft voorgedaan binnen de eigenwoningregeling is dat er alleen nog renteaftrek verkregen kan worden als een eigenwoningschuld tenminste annuïtair en volledig in de daarvoor geldende looptijd wordt afgelost.4 Eigenwoningschulden die al voor 1 januari 2013 zijn afgesloten vallen onder het oude eigenwoningregime.

Na een aantal jaar samenwonen gaan veel mensen een huwelijk aan. Uit de cijfers van het CBS blijkt dat dit in 2013 gaat om een totaal van 64.549 huwelijkssluitingen.5 Daar tegenover waren er in 2013 maar liefst 33.636 huwelijksontbindingen door echtscheiding en/of overlijden.6

In deze thesis wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van de eigenwoningregeling in combinatie met het huwelijk, echtscheiding en overlijden. Onderzocht wordt wat voor impact deze drie

deelonderwerpen hebben op de eigenwoningregeling. Juist ook in deze volgorde, omdat een huwelijk uiteindelijk verbroken wordt door echtscheiding of overlijden. Daarnaast wordt gekeken of de wetgever zijn uiteindelijke doel met aanpassing van deze eigenwoningregeling heeft behaald.

1Rijksoverheid, ‘Kamerbrief Communicatie over eigenwoningregeling’, 13 december 2013,

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2013/12/13/kamerbrief-over-communicatie- eigenwoningregeling/kamerbrief-over-communicatie-eigenwoningregeling.pdf.

2Rijksoverheid, ‘Memorie van toelichting Wet Maatregelen woningmarkt 2014’, 19-09-2013,

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2013/09/19/memorie-van-toelichting-wet-invoering-verhuurderheffing-over-2014.

3NVM, ‘Hypotheekrente bereikt laagste punt in jaren’, 12 september 2015, https://www.nvm.nl/nl- nl/actual/september_2015/hypotheekrente_bereikt_laagste_punt_in_jaren.aspx.

4Kamerstukken II, 2011/2012, 33280, nr. 4, Visie toekomstbestendigheid hypotheekrenteaftrek.

5CBS, ‘Huwen en partnerschapsregistraties; kerncijfer’, 3 september 2014,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37772ned&D1=0-4&D2=0,10,20,30,40,50,60-l&HD=120104- 1412&HDR=G1&STB=.T.

6CBS, ‘Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en overlijden’, 12 december 2014,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37425ned&D1=3-9&D2=0,10,20,30,40,50,58-l&HD=120104- 1512&HDR=G1&STB=T.

(5)

§1.2. Probleemstelling

Welk effect hebben een huwelijk, echtscheiding of overlijden op de eigenwoningregeling?

Is het de wetgever gelukt om de eigenwoningregeling fiscaal geruisloos te laten verlopen?

§1.3. Hoofdstukindeling

Het tweede hoofdstuk bestaat voornamelijk uit een beschrijving van relevante begrippen binnen de eigenwoningregeling, zoals de eigenwoningschuld en de aflossingsstand. Voor volledig begrip van de volgende hoofdstukken is een omschrijving van deze begrippen nodig.

Vervolgens wordt er voor de gevolgen van de eigenwoningregeling met betrekking tot huwelijk, echtscheiding en overlijden elk een apart hoofdstuk uitgetrokken. Er is overigens getracht om een bepaalde structuur binnen alle hoofdstukken aan te brengen. Als eerst komen de bezittingen en schulden aan bod. Dit wordt gevolgd door de eigenwoningschuld en vervolgens komen de aflossingsstand en de bijleenregeling aan de orde. Daarnaast komt in sommige gevallen de eigenwoningreserve of de alimentatieverplichting terug.

In hoofdstuk drie komt het huwelijk in relatie tot de eigenwoningregeling aan bod. Hierin wordt beschreven wat er moet worden verstaan onder het trouwen in algehele gemeenschap en het trouwen onder huwelijkse voorwaarden. Daarnaast wordt ook het verschil tussen deze twee soorten huwelijken binnen de eigenwoningregeling besproken. Overigens trouwen negen op de tien partners in Nederland in algehele gemeenschap.7

In hoofdstuk vier wordt de regeling omtrent de echtscheiding onder de loep genomen. Hier wordt het verschil binnen de eigenwoningregeling tussen het gehuwd zijn in gemeenschap van goederen of onder huwelijkse voorwaarden aangetoond. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de

echtscheidingsfictie van artikel 3.111 lid 4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

In het vijfde hoofdstuk wordt ingegaan op het onderwerp overlijden in relatie tot de

eigenwoningregeling. In dit hoofdstuk wordt ten aanzien van huwelijkse voorwaarden onderscheid gemaakt tussen recht van vruchtgebruik of wettelijke verdeling.

Als afsluiting van deze thesis wordt een samenvatting en een antwoord op de probleemstelling gegeven. Ook zullen enkele aanbevelingen worden gedaan ter verbetering van de

eigenwoningregeling.

7DFT, ‘’Gemeenschap van goederen of huwelijkse voorwaarden?, 19 oktober 2012,

http://www.telegraaf.nl/dft/geld/consument/20942868/__Gemeenschap_van_goederen_of_huwelijkse_voorwaarden___.html.

(6)

Hoofdstuk 2 Relevante eigenwoningtermen

§2.1. Inleiding

Het is noodzakelijk om te weten wanneer een woning kan worden aangemerkt als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001. Mits er sprake is van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 heeft de belastingplichtige recht op renteaftrek in box 1.

In dit hoofdstuk wordt in de komende (sub)paragrafen nader ingegaan op het begrip eigen woning, het eigendomsrecht van de woning, de eigenwoningschuld, de bijleenregeling, het fiscale partnerbegrip en het overgangsrecht.

§2.2. Eigen woning

Van een eigen woning is sprake bij een (gedeelte van een) gebouw, dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom of op grond van een recht van vruchtgebruik verkregen krachtens erfrecht.8

§2.2.1. Hoofdverblijf

Om een eigen woning als hoofdverblijf te kunnen aanmerken moet het gaan om een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien.9

Aan de hand van feiten, zoals de verblijfplaats van het gezin of adres van post bezorging, kan bij het bezitten van twee woningen worden bepaald welke woning aangemerkt wordt als hoofdverblijf.

Partners kunnen feitelijk meerdere hoofdverblijven tot hun beschikking hebben, maar mogen op grond van artikel 3.111 lid 8 Wet IB 2001 slechts één hoofdverblijf in aanmerking nemen.10 Voor fiscale doeleinden moet er door de partners gekozen worden welke woning in box 1 terechtkomt. Indien geen keuze wordt gemaakt, vallen beide woningen in box 3.11

§2.2.2. Andere situaties waarbij sprake is van een eigen woning

Ook kan sprake zijn van een eigen woning in het geval de woning belastingplichtige niet als hoofdverblijf ter beschikking staat, bijvoorbeeld bij een leegstaand huis dat in afwachting is van verkoop of een eventuele aanbouw op grond van artikel 3.111 lid 3 Wet IB 2001.

Bij een echtscheiding kan in sommige gevallen voor een periode van maximaal twee jaar bij fictie sprake zijn van een eigen woning. Dit is het geval indien de woning na echtscheiding wordt bewoond door de gewezen partner. Wie ooit fiscaal partner is geweest, kan ook gewezen partner zijn. Ook de

8Art. 3.111 Wet IB 2001. Een woonboot kan ook als een eigen woning worden beschouwd, indien de woonboot een duurzaam aan een plaats gebonden schip is.

9 MvT Wet IB 2001, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26727, nr. 3 pagina 144. Vergelijk Hof den Bosch 12 mei 1987, BNB 1988/286.

10HR 10 juni 2011, BNB 2011/223, NTFR 2011/1543.

11Art. 3.111 lid 9, Wet IB 2001.

(7)

duurzaam gescheiden levende echtgenoot wordt voor deze regeling aangemerkt als gewezen partner.

Dit wordt de echtscheidingsregeling op basis van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 genoemd. 12

§2.3. Eigendom of recht van vruchtgebruik

In artikel 3.111 lid 1 sub a Wet IB 2001 wordt duidelijk beschreven dat het hoofdverblijf aan de belastingplichtige of zijn partner ter beschikking moet staan op grond van eigendom of op grond van een recht van vruchtgebruik krachtens erfrecht.

Naast het vereiste van eigendom moet de belastingplichtige of zijn partner aan een drietal cumulatieve voorwaarden voldoen. Ten eerste moeten zij de voordelen uit de woning genieten. Ten tweede moeten de kosten en lasten van de woning ook daadwerkelijk op hen drukken en als derde voorwaarde moet een eventuele waardeverandering hen voor tenminste vijftig procent aangaan.13 Volgens de

staatssecretaris moet het bij een waardeverandering gaan om een belang dat voortvloeit uit het feitelijke economische eigendomsrecht op de woning en niet op bijvoorbeeld contractuele afspraken die daaruit voortvloeien.14

In artikel 3.111 lid 1 sub b Wet IB 2001 komt het recht van vruchtgebruik aan de orde. Er is ook sprake van een eigen woning indien de belastingplichtige of diens partner een recht krachtens erfrecht, een recht van vruchtgebruik of een recht van bewoning heeft verkregen. Bij de rechten die krachtens erfrecht zijn verkregen, hoeft niet te worden voldaan aan de voorwaarde van de waardeverandering.

§2.4. Eigenwoningschuld

Het begrip eigenwoningschuld omvat in beginsel alle schulden van de belastingplichtige die verband houden met de eigen woning.15 De schuld die is aangegaan ten aanzien van de eigen woning zal het grootste deel van de lening omvatten. Als een belastingplichtige een eigen woning heeft, mag hij de rente van zijn hypotheek of lening aftrekken van zijn box 1 inkomen.16

In artikel 3.120 lid 1 sub c Wet IB 2001 worden de op de eigen woning betrekkende periodieke betalingen op grond van rechten van erfpacht, opstal en beklemming ook aangemerkt als aftrekbare kosten in box 1. Rente over een restschuld die overblijft na vervreemding van een eigenwoning blijft nog vijftien jaar aftrekbaar.17 Niet alle schulden worden gekwalificeerd als een eigenwoningschuld.

Om te kunnen spreken van een eigenwoningschuld moet: 18

12A.C. Rijkers, ‘Echtscheiding en eigen woning’, Tribuut 2006/4, p.30-34.

13A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht, IB, onderdeel, IB. 3.6.2.B.cl, Deventer: Kluwer 2014.

14Besluit 24 november 2009, NTFR 2009/2612, V-N 2009/62.13, punt 1.3.

15Art. 3.119a lid 1, Wet IB 2001.

16Vereniging eigen huis, “Hypotheekrenteaftrek’’, https://www.eigenhuis.nl/hypotheken-financien/belastingen/hypotheekrenteaftrek/.

17Wegwijs, ‘’ Restschuld hypotheek geen 10 maar 15 jaar aftrekbaar’’, 19 september 2014,

http://www.wegwijs.nl/artikel/2014/09/restschuld-hypotheek-geen-10-maar-15-jaar-aftrekbaar-welk-voordeel-levert-dit-op’’.

18Art. 3.119a lid 1 a-d, Wet IB 2001.

(8)

o de lening zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. Een lening die is aangegaan bij de aankoop van een vorige woning en is meegenomen ter financiering van de huidige eigen woning wordt geacht te zijn aangegaan voor de acquisitie van de huidige eigen woning.

o de nieuw lening vanaf 1 januari 2013 aan de aflossingseis voldoen. Deze aflossingseis houdt in dat er daadwerkelijk en volledig moet worden afgelost in maximaal 360 maanden, lees dertig jaar, en ten minste annuïtair. Naarmate de looptijd van de schuld vordert neemt het aflossingsbedrag toe en de rentebetaling af.

o er voldaan zijn aan artikel 3.119g Wet IB 2001. Indien bij de verstrekking van de geldlening een mededeling is gedaan door de administratieplichtige en de bij ministeriële gegevens aan te wijze gegevens zijn verstrekt, is het een correcte eigenwoningschuld.

§2.4.1. Toetsmoment

In beginsel dient het strikte aflossingsschema van de eigen woning nauwkeurig te worden gevolgd. Er moet op een bepaald toetsmoment worden voldaan aan de aflossingseis zoals die is geregeld in art.

3.119c lid 1 Wet IB 2001. Als er op een bepaald toetsmoment niet wordt voldaan aan de aflossingseis, kwalificeert de schuld zich in beginsel niet langer als een eigenwoningschuld.Dit betekent dat er definitief geen renteaftrek meer mogelijk is in box 1. Echter is in het belastingplan 2016 een versoepeling aangekondigd. De sanctie wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 aangepast. Indien binnen de termijnen niet voldoende is afgelost gaat de schuld nog steeds over naar box 3, maar is dit niet langer permanent. Als de schuld weer aan de eisen van een eigenwoningschuld voldoet, gaat de schuld terug naar box 1. Hierdoor is de rente vanaf dat moment weer aftrekbaar.

Daarnaast kan ook een nieuw af te sluiten schuld gaan kwalificeren als een eigenwoningschuld.19 Niet iedere aflossingsachterstand op een toetsmoment leidt direct tot verlies van renteaftrek. Op de hoofdregel gelden volgens artikel 3.119e Wet IB 2001 een aantal uitzonderingen. Daar wordt in deze thesis niet verder op ingegaan, omdat die uitzonderingen niet relevant zijn voor de probleemstelling.

§2.4.2. Bijleenregeling

De bijleenregeling komt ter sprake indien een woning verkocht wordt en de belastingplichtige

vervolgens met dat geld de eigenwoningschuld volledig afgelost. Geld dat dan nog over is noemt men de eigenwoningreserve. De kerngedachte van de bijleenregeling is dat bij vervreemding van de eigen woning het positieve verschil tussen de tegenprestatie bij vervreemding van een eigen woning en het resterende deel van de eigenwoningschuld in de nieuwe eigen woning moet worden geïnvesteerd.20 Indien belastingplichtigen deze eigenwoningreserve niet in hun nieuwe woning stoppen, gaat dat deel van de schuld tot het box 3 vermogen behoren. Boedelmenging door huwelijksvoltrekking, wijziging van huwelijkse voorwaarde of overlijden wordt niet gezien als een verwerving of een vervreemding

19Tax Live, “Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand eigenwoningschuld”, 17 september 2015, http://taxlive.nl/-/verzachten-sanctie-bij- aflossingsachterstand-eigenwoningschuld.

20Art. 3.119a lid 1, Wet IB 2001 jo. art. 3.119aa lid 1, Wet IB 2001.

(9)

voor de bijleenregeling.21 Eventuele gemaakte verkoopkosten, zoals makelaarskosten of

advertentiekosten, kunnen op het vervreemdingssaldo van de woning in mindering worden gebracht.

De bijleenregeling werkt direct als de woning ophoudt een eigen woning te zijn. De bijleenregeling is ook van toepassing bij fictieve verwervingen en vervreemdingen van de eigen woning, zoals

beëindiging van de verhuisregeling van artikel 3.111 lid 2 en 3 Wet IB 2001 of bij beëindiging van de echtscheidingsregeling van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001. Er is dan geen sprake meer van een eigenwoningschuld en daardoor wordt het verschil tussen waarde in het economisch verkeer en de schuld gezien als een eigenwoningreserve.

§2.4.3. Aflossingsstand

De aflossingsstand omvat de stand van de resterende looptijd in maanden en het resterende bedrag van de oude eigenwoningschuld dat de belastingplichtige niet langer gebruikt voor een eigen woning. 22 Als een nieuwe woning wordt gekocht of de belastingplichtige van huur naar koop overgaat, geeft de aflossingsstand weer voor welk bedrag de oude eigenwoningschuld moet worden meegenomen in de nieuwe eigenwoningschuld. De aflossingsstand ontstaat bijvoorbeeld bij vervreemding van een eigen woning indien de eigenwoningschuld van de oude woning groter is dan die van de nieuwe eigen woning doordat een goedkopere woning is aangeschaft. 23 De aflossingsstand ontstaat ook als er na vervreemding van de eigen woning geen eigenwoningschuld meer aanwezig is, doordat er van een koopwoning over wordt gegaan op een huurwoning.

§2.5. Fiscaal partnerschap

Begin 2011 heeft de wetgever besloten het fiscaal partnerschap als basisbegrip in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (voortaan: AWR) op te nemen.24 De wetgever heeft in artikel 5a lid 1 AWR voor een tweetal punten beschreven wanneer een belastingplichtige als fiscaal partner wordt

aangemerkt.25 Het moet allereerst gaan om gehuwden die inwoner van Nederland en niet van tafel en bed gescheiden zijn. Een gehuwde wordt niet meer als partner aangeduid, indien het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend én deze gehuwde tevens niet meer op hetzelfde woonadres ingeschreven staat als degene met wie hij gehuwd is. Ten tweede wordt een ongehuwd meerderjarig persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en op hetzelfde woonadres in de Gemeentelijke Basis Administratie (voortaan: GBA) staan ingeschreven ook als fiscale partners aangemerkt. 26

21Art. 3.119aa lid 4, Wet IB 2001.

22Financieel actief, “Doorstromers op de woningmarkt”, 5-11-2014, http://www.financieelactief.nl/artikel/doorstromers-op-de-woningmarkt.

23Art. 3.119d Wet IB 2001.

24Of de wetswijzigingen daadwerkelijk tot harmonisatie hebben geleid, is de vraag. Zie o.a. S.J. Mol-Verver, ‘Een uniform partnerbegrip:

geslaagd of niet?’, Forfaitair 2011/215.

25T.C. Gerverdinck, ‘Het nieuwe partnerbegrip in de inkomstenbelasting’ , FTV 2011/2.

26Art. 5a lid 1, AWR.

(10)

Zelfs als personen niet het gehele jaar elkaars partner zijn, kunnen zij toch voor een heel jaar als partner worden aangemerkt. Zij moeten dan in de periode dat zij niet als fiscale partners konden worden aangemerkt wel op hetzelfde woonadres in de GBA ingeschreven staan op grond van artikel 1.2 Wet IB 2001.

Daarnaast kunnen belastingplichtigen ook als fiscale partners gekwalificeerd worden indien zij inwoner zijn van Nederland, staan ingeschreven op hetzelfde woonadres volgens de GBA én:

o Uit hun relatie een kind is geboren.27

o Een van de samenwonenden een kind van de ander erkend heeft.28

o Een van de samenwonenden voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de ander is aangemeld.

o Samen een woning hebben die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom.

o Op hun woonadres een minderjarig kind van één van hen staat ingeschreven.

o Zij in het voorafgaande kalenderjaar ook al partners van elkaar waren.29

§2.6. Overgangsrecht

De nieuwe annuïtaire aflossingseisen die van toepassing zijn geworden na de wetsherziening van de eigenwoningregeling per 1 januari 2013 zijn alleen van toepassing op schulden die vanaf 1 januari 2013 zijn afgesloten. Voor schulden die zijn aangegaan tot en met 31 december 2012 (hierna:

bestaande eigenwoningschulden), is het overgangsrecht van toepassing en verandert er niets. In artikel 10bis lid 1 juncto 10bis lid 2 Wet IB 2001 wordt omschreven wat een bestaande eigenwoningschuld is. Er is geregeld dat de bestaande eigenwoningschuld van de belastingplichtige valt onder de eigenwoningschuld zoals bedoeld in artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001.30 Rente op een bestaande eigenwoningschuld is maximaal 30 jaar aftrekbaar in box 1.31

Een lening op een eigen woning blijft onder het overgangsrecht vallen, indien belastingplichtigen besluiten de bestaande eigenwoningschuld over te sluiten.32 Bij oversluiten moet het gaan om aflossen én moet er uiterlijk in het volgende jaar weer een lening worden aangegaan. Indien er bijvoorbeeld in 2014 een aflossing wordt gedaan ter grootte van € 30.000, dan valt de schuld nog steeds onder het overgangsrecht als voor het einde van 2015 een schuld is aangegaan voor € 30.000. 33 De schuld wordt als een nieuwe eigenwoningschuld aangemerkt, indien niet binnen één kalenderjaar wordt

overgesloten.

27Art. 1.2 lid 1, Wet IB 2001.

28Kamerstukken II, 2009-2010, 32740, nummer 41.

29Kamerstukken II, 2010-2011, 32740, nummer 1.

30Art. 10bis.1 lid 1, Wet IB 2001.

31Art. 10bis. 10 Wet IB 2001.

32Art. 10bis.1 lid 3, Wet IB 2001.

33 Eigen Huis, ‘Oversluiten hypotheek populair’, 22 mei 2015, https://www.eigenhuis.nl/actueel/nieuws/2015/603217-oversluiten-hypotheek- populair/.

(11)

Hoofdstuk 3 Eigen woning in combinatie met het huwelijk

§3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk komen de gevolgen van een huwelijk voor het eigenwoningregime aan bod. Er wordt in paragraaf 3.2 en 3.3 het verschil tussen het gehuwd zijn in gemeenschap van goederen of onder huwelijkse voorwaarden beschreven. Daarnaast wordt in paragraaf 3.4 aandacht besteed aan het overgangsrecht. Als laatste wordt in paragraaf 3.5 een conclusie getrokken naar aanleiding van de behandelde materie.

§3.2. De gevolgen van trouwen in gemeenschap van goederen

Bij gemeenschap van goederen worden bezittingen en schulden gemeenschappelijk eigendom. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan dat de mannelijke partner Piet al een eigen woning tot zijn beschikking heeft en vervolgens in gemeenschap trouwt met Corrie. Als gevolg hiervan wordt de vrouw voor de helft mede-eigenaar van de woning.

Vanwege de gemeenschap van goederen ontstaat een boedelmenging met betrekking tot de bezittingen en schulden van beiden. Piet raakt voor de helft zijn gerechtigdheid in de woning kwijt aan zijn vrouw.

Voor Corrie wordt het deel van de woning dat krachtens boedelmening wordt verkregen niet gezien als een verwerving in fiscale zin.34 De partner die het huis voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking al in zijn bezit had, krijgt voor de toepassing van de bijleenregeling niet te maken met een vervreemding van vijftig procent van zijn woning. De vrouw krijgt daarentegen niet te maken met een verwerving van vijftig procent. 35

Uit artikel 3.111 lid 1 sub a Wet IB 2001 kan worden afgeleid dat beide partners nu een eigen woning hebben. Piet had al een eigen woning en Corrie bezit vanwege gemeenschap van goederen nu ook eigendom in de woning.

Per 1 januari 2013 is de economische benadering bij de eigenwoningreserve verduidelijkt. De

eigenwoningreserve wordt aan elk van de partners toegerekend naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. 36 Naar rato houdt in deze situatie in dat zowel Piet als Corrie voor de helft de bezittingen en schulden in de gemeenschap aangaan. De eigenwoningreserve valt Piet voor vijftig procent toe en Corrie gaat deze reserve aan voor de overige vijftig procent.

Door het betreffende huwelijk krijgt naast Piet nu ook Corrie te maken met een eigenwoningschuld.

Als gevolg van gemeenschap van goederen en de verantwoordelijkheid van de partners op de eigenwoningschuld, rust de aflossingsverplichting nu op Piet en Corrie gezamenlijk.37 De vrouw

34Art. 3.119aa lid 4, Wet IB 2001.

35Besluit 20 februari 2007, nr. CPP2006/1942M, Staatscourant 2007, nr. 42, punt 1.2.

36Art. 3.119aa lid 6, Wet IB 2001.

37Art. 3.119d lid 1, Wet IB 2001.

(12)

neemt daarbij het schema van haar man over. Indien de man een eigenwoningreserve heeft, hoeft hij deze in dit geval niet in aanmerking te nemen.38

§3.3. Gevolgen trouwen onder huwelijkse voorwaarden

Bij trouwen onder huwelijkse voorwaarden wordt er in een overeenkomst vastgelegd aan wie de bezittingen en schulden toevallen. Er zijn allerlei vormen van huwelijkse voorwaarden mogelijk. In deze paragraaf worden verschillende verrekenstelsels en het gehuwd zijn in koude uitsluiting besproken.

Door het overeenkomen van een verrekenbeding delen beide partners in de groei van het vermogen, tenzij het verrekenbeding alleen op het inkomen ziet. Bij het verrekenstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen een periodiek verrekenbeding en een finaal verrekenbeding. Bij een periodiek verrekenbeding worden de inkomsten na aftrek van gezamenlijke huishoudingskosten aan iedere partner voor de helft toebedeeld. Het resterende saldo wordt als gevolg van datgene wat er in de overeenkomst is vastgelegd naar rato verrekend. Bij een finaal verrekenbeding wordt er verrekend alsof getrouwd is in gemeenschap van goederen. Hier wordt rekening gehouden met zaken die voor het aangaan van het huwelijk buiten de verdeling zijn gehouden.

Zowel het vermogen als het inkomen van beide fiscale partners blijven bij koude uitsluiting strikt privé gescheiden. De enige uitzondering die hierop gemaakt kan worden is de verdeling van

pensioenrechten. Bij koude uitsluiting noch bij de verzekeringsstelsels is sprake van gemeenschap van goederen. Beide echtgenoten houder ieder hun eigen vermogen.

Partners kunnen indien zij gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, ook kiezen om de woning niet in de huwelijksgoederengemeenschap in te brengen. Dit leidt er toe dat beide partners voor de werking van de eigenwoningregeling een eigen woning kunnen hebben, indien wordt voldaan aan de

cumulatieve voorwaarden van artikel 3.1111 lid 1 sub a Wet IB 2001.

Bij een eigenwoningschuld krijgen belastingplichtigen of fiscale partners te maken met rente.

Rentebetalingen die gedaan worden met betrekking tot de geldlening op de woning zijn slechts aftrekbaar voor zover de eigenwoningschuld op de belastingplichtige of diens partner drukt. De partner die een eigen woning heeft op grond van eigendom en op basis van de eigenwoningschuld, heeft civielrechtelijk op grond van artikel 3.120 Wet IB 2001 recht op aftrek van de rentebetalingen.

Beide partners kunnen onder huwelijkse voorwaarden in aanmerking komen voor renteaftrek, maar dan moeten zij zowel beide een eigen woning hebben als beide in de eigenwoningschuld delen. Indien de verhouding ten aanzien van de eigenwoningschuld bijvoorbeeld zestig procent voor Piet en veertig procent voor Corrie betreft, hebben de partners ook in die verhouding recht op renteaftrek.

38A.J.M. Arends, Cursus Belastingrecht, IB, onderdeel, IB. 3.6.6.E.c.2, Deventer: Kluwer 2014.

(13)

Partners kunnen er overigens voor kiezen om de rente slechts bij één van de partners volledig als eigenwoningrente in aanmerking te nemen. De partners kunnen op grond van artikel 2.17 lid 2 Wet IB 2001 ervoor zorgen dat het gehele rentebedrag bijvoorbeeld bij Corrie in aftrek kan worden gebracht, ook al is het inkomen uit eigen woning bij Piet opgekomen. In de praktijk doen belastingplichtigen dit vaak, omdat de ene partner meer inkomen geniet dan de andere partner. De eigenwoningrente is tegen een hoger box 1 percentage aftrekbaar, indien wordt gekozen voor aftrek bij de partner met het hoogste inkomen.

De aflossingsstand wordt niet aan beide partners toegerekend, indien het huis niet in de gemeenschap valt. De aflossingsstand wordt slechts aan die belastingplichtige toegerekend die volgens de Wet inkomstenbelasting als eigenaar van de woning kan worden beschouwd en dus een eigen woning heeft.39

Voor het trouwen onder huwelijkse voorwaarden had Piet al een woning in eigendom. De

bijleenregeling en de eigenwoningreserve ondervinden geen gevolgen ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden.

§3.4. Overgangsrecht voor bestaande financieringen

Het overgangsrecht voor bestaande financieringen houdt in dat de oude voorwaarden, de voorwaarden zoals die golden tot en met 2012, van kracht blijven. Hierdoor zijn de scherpere aflossingseisen van de eigenwoningschuld niet van toepassing op bestaande eigenwoningschulden. Daarnaast wordt onder het overgangsrecht dezelfde definitie gehanteerd om de woning te kwalificeren als eigen woning volgens 3.119a Wet IB 2001 op grond van artikel 10bis.1 lid 8 Wet IB 2001. De artikelen 3.119a lid 2 en 3.119aa lid 4 Wet IB 2001 zijn overeenkomstig van toepassing en hebben betrekking op zowel de eigenwoningschulden als op verwerving of vervreemding van de eigen woning. Daardoor heeft een boedelmenging voor bestaande eigenwoningschulden geen gevolg voor de bijleenregeling.

Uit artikel 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001 blijkt dat voor zover krachtens boedelmenging door huwelijk, wijziging van huwelijkse voorwaarden of krachtens erfrecht een eigenwoningschuld overgaat op de andere partner, deze schuld tot uiterlijk het tijdstip waarop de dertig jaarstermijn bij de eerstgenoemde partner zou verstrijken geldig is bij de verwervende partner.

Indien wordt afgelost na 31 december 2012 en de woning vervolgens wordt verkocht, gebeurt het volgende onder de eerbiedige werking van het overgangsrecht. Neem aan dat Piet op 31 december 2012 nog een bestaande eigenwoningschuld heeft van € 190.000. Deze schuld ziet op de periode voor 1 januari 2013, waardoor de schuld onder het overgangsrecht valt. Piet lost vervolgens in juni 2013 af voor een bedrag van € 20.000. Hierdoor resteert er nog een eigenwoningschuld van € 170.000.

Doordat hij in juli 2013 zijn woning verkoopt voor € 210.000 en vervolgens diezelfde maand een

39Art. 3.119d Wet IB 2001

(14)

nieuwe woning koopt voor € 235.000, komt het overgangsrecht om de hoek kijken. Hij behaalt namelijk met de verkoop van zijn huis in 2013 een positief saldo van € 210.000 minus € 170.000 = € 40.000. Dit heeft als gevolg dat zijn nieuwe eigenwoningschuld maximaal een bedrag kan bevatten van € 235.000 minus € 40.000 = € 195.000. Doordat Piet heeft afgelost op zijn schuld in het jaar 2013 is het overgangsrecht nog slechts van toepassing voor het gedeelte van de schuld na de aflossing. In deze situatie is dat dus de resterende eigenwoningschuld van € 170.000 die voor de verkoop van de woning nog resteert. Voor de overige € 25.000 (€ 195.000 - € 170.000) gelden de regels van artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001. Wanneer Piet zijn lening niet had afgelost was het overgangsrecht nog voor

€ 190.000 (de oorspronkelijke bestaande eigenwoningschuld) van toepassing en viel slechts € 5000 (€ 195.000 - € 190.000) onder de regeling artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001.

§3.5. Conclusie

Zowel gemeenschap van goederen als huwelijkse voorwaarden brengen met het oog op de

eigenwoningregeling weinig bijzonderheden met zich mee. Dit komt met name door artikel 3.119aa lid 4 Wet IB 2001, waarin is bepaald dat boedelmenging als gevolg van huwelijk voor de

bijleenregeling niet als een verwerving of vervreemding wordt aangemerkt.

Indien gehuwd is in gemeenschap van goederen wordt de bestaande eigenwoningschuld, de rente die betrekking heeft op de eigenwoningschuld, de aflossingsstand en de eigenwoningreserve die ontstaat tijdens het huwelijk bij allen gehalveerd, zodat beide partners ieder gerechtigd zijn tot de helft van deze subjecten. Wanneer er gehuwd is onder huwelijkse voorwaarden wordt de bestaande

eigenwoningschuld, de rente die betrekking heeft op de eigenwoningschuld, de aflossingsstand en de eigenwoningreserve die ontstaat tijdens het huwelijk naar rato van de gerechtigdheid van beide echtgenoten verdeeld.

Indien de woning buiten de gemeenschap wordt gehouden, heeft de aflossingsstand alleen betrekking op de eigenaar van de woning. Wanneer een eigenwoningreserve al aanwezig was voor de

totstandkoming van het huwelijk, kan die niet aan een andere partner worden toegerekend. Dit komt doordat de eigenwoningreserve individueel is bepaald. Ten aanzien van de bijleenregeling doen zich bij beide soorten huwelijken geen bijzonderheden voor.

Omtrent het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden heeft de wetgever geregeld dat schulden die zijn aangegaan voor 1 januari 2013 en betrekking hebben op de eigen woning onder het overgangsrecht vallen. Het begrip eigen woning vindt onder het overgangsrecht dezelfde toepassing als de definitie die vandaag de dag geldt. Renteaftrek is mogelijk tot een periode van maximaal dertig jaar, indien wordt voldaan aan de vereisten van de eigen woning.

(15)

Hoofdstuk 4 De eigen woning in combinatie met echtscheidingen

§4.1. Inleiding

De Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is per 1 januari 2013 in werking getreden.

Hierbij werd getracht om burgers een handje op weg te helpen vanwege de onzekerheid op de woningmarkt.40 Het aantal echtscheidingen in 2013 ligt volgens een onderzoek van het CBS rond 38 procent.41 Op de hoofdregel dat alleen in geval van eigendom én hoofdverblijf sprake is van een eigen woning bestaan een aantal uitzonderingen. Een van die uitzonderingen betreft de echtscheidingsfictie van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de fiscale gevolgen die een echtscheiding heeft ten aanzien van de eigenwoningregeling. Zo wordt er gekeken naar situaties waarin de eigen woning onderdeel is van de gemeenschap, maar ook naar een situatie waarin de woning slechts toebehoort tot het vermogen van één partner. Verder wordt er ingegaan op de hoofdlijnen van de echtscheidingsfictie, het drukken van rente op de belastingplichtige en alimentatie. Het overgangsrecht dat van toepassing is op de bestaande eigenwoningschuld wordt ook behandeld en gevolgd door een conclusie.

§4.2. Echtscheidingsregeling

Als personen besluiten te gaan scheiden, moet er een echtscheidingsverzoek worden ingediend. Indien de echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, wordt de gemeenschap daardoor van rechtswege ontbonden op grond van artikel 1:99 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Beide echtgenoten zijn voor de helft eigenaar van de woning bij gemeenschap van goederen. Bij echtscheiding blijft vaak één belastingplichtige achter in het huis, terwijl de andere vertrekt. Voor het vervolg wordt uitgegaan dat Corrie in het huis blijft wonen en Piet opzoek gaat naar een nieuwe woning. De woning staat Piet als vertrekker niet meer als hoofdverblijf ter beschikking, omdat hij de woning verlaat. Toch wordt via de scheidingsregeling van artikel 3.111 lid 4 het huis voor Piet fictief als eigen woning beschouwd.

Deze uitzondering houdt in dat bij de vertrekkende partner voor een tijdsbestek van ten hoogste twee jaar de woning nog kan kwalificeren als eigen woning. Voorwaarde is dat de woning de gewezen partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. Onder gewezen partner wordt tevens verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. De tweejaarstermijn treedt direct in werking op het moment dat Piet de woning duurzaam verlaat. Na twee jaar vervalt deze echtscheidingsfictie en komt de woning voor Piet in box 3 terecht. Als gevolg wordt de schuld op de woning niet meer als een eigenwoningschuld gekwalificeerd en daardoor heeft Piet geen recht meer op renteaftrek.

40Kamerstukken II, 2012/2013, 33405, nr. 3, p.1 tot en met 3.

41Percentage afkomstig van Statline CBS, 12 december 2014,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37425ned&D1=3-9&D2=0,10,20,30,40,50,58-l&HD=120104- 1512&HDR=G1&STB=T.

(16)

§4.2.1. Tweejaarstermijn onder vuur

De echtscheidingsregeling is ingevoerd, omdat er altijd een bepaalde periode verstrijkt tussen het aanvragen van de scheiding en het ook daadwerkelijk gescheiden zijn.42

Indien de boedelscheiding binnen twee jaar volledig is afgehandeld kan voor de resterende maanden nog steeds een beroep worden gedaan op deze fictie.43 Als de boedelscheiding eerder is afgerond dan de voorgestelde twee jaar, moet de echtscheidingsfictie in mijn ogen geen toepassing meer kunnen vinden voor de resterende maanden. Daarentegen is een termijn langer dan twee jaar nog niet mogelijk. Hoogeveen pleit daarom in tijden van financiële crisis deze termijn te verlengen.44 Als gevolg voor het niet in aanmerking kunnen nemen van renteaftrek wordt de belastingplichtige voor een hoger inkomen in box 1 aangeslagen. Dit kan financiële problemen als consequentie opleveren.

Aan de wetgever de taak om ervoor te zorgen dat de fictie geen toepassing meer vindt, indien de boedelscheiding eerder is volbracht dan de voorgestelde twee jaar. Echter heeft de wetgever al twee maal van deze mogelijkheid afgezien, waardoor het tot op heden nog steeds niet mogelijk is om de duur van de echtscheidingsfictie te verkorten.

§4.2.2. Belastbare inkomsten uit eigen woning

Het is belangrijk om te weten wie de voordelen van de woning geniet en op wie de kosten en lasten drukken. Vandaar dat gekeken moet worden wie zowel de juridische als de economische eigendom van de woning bezit.

Indien belastingplichtigen geen partner meer zijn, kunnen zij nog wel in het jaar waarin het

partnerschap eindigt voor dat gehele jaar voor de inkomenstoerekening worden aangemerkt als fiscale partners op grond van artikel 2.17 lid 7 Wet IB 2001. Op basis van dat artikel hebben de partners alsnog de mogelijkheid om inkomensbestanddelen vrij aan elkaar toe te rekenen. Dit kan de afrekening van de echtscheiding fiscaal vereenvoudigen.

§4.2.2.1. Economisch en juridisch drukken van rentekosten

Bij het economisch drukken wordt gekeken wie de rentekosten feitelijk betaalt. Bij het juridisch drukken rust er een bepaalde draagplicht op de belastingplichtige, waarmee ook de verhaalbaarheid van de rente en schuld gepaard gaat.45 De rente moet zowel juridisch als economisch drukken om deze in aftrek te kunnen brengen. Het tijdstip van renteaftrek is vaak het betalingsmoment. In artikel 3.147 Wet IB 2001 wordt beschreven dat de aftrekbare kosten pas aftrekbaar zijn op het moment dat deze worden betaald, ter beschikking worden gesteld, verrekend of indien de renteschuld zelf rentedragend

42Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 79, p. 7.

43Besluit van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M, onderdeel B.3.6.bb & I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding (Fiscale geschriften), Den Haag: Sdu 2012, par. 6.3.2.2.

44M.J.Hoogeveen, ‘Crisismaatregel voor echtscheiding’, april 2013, nr. 2, pagina 4.

45M.J.J.R. van Mourik, ‘Eigen woning en postrelationele solidariteit in de inkomstenbelasting’, WPNR 2012/6953, par. 4.3.1.

(17)

is geworden. De rente is direct aftrekbaar indien een ander de rente betaalt, omdat onmiddellijk met deze betaling een aftrekmoment gepaard gaat.46

§4.2.3. Gevolgen bij echtscheiding in gemeenschap van goederen

Als partners uit elkaar gaan, kan dit onder andere gevolgen hebben voor de eigenwoningschuld. Bij gemeenschap van goederen behoort de eigenwoningschuld net als de woning tot de gemeenschap.

Beide partners zijn bij scheiding gerechtigd tot de helft van de waarde van de woning en tot de helft van de eigenwoningschuld.

Indien één van de partners reeds twee jaar gebruik heeft gemaakt van de echtscheidingsregeling, kan deze belastingplichtige zijn resterende schuld niet meer aanmerken als een eigenwoningschuld. De schuld valt niet langer in box 1, maar wordt overgeheveld naar box 3. De schuld mag dus wel van de grondslag in box 3 worden afgetrokken.47

De partner die in het huis blijft wonen, kan er voor kiezen de andere helft van de woning over te nemen van de reeds vertrokken partner. In de situatie dat Corrie in de woning blijft wonen, kan zij haar ex-man uitkopen. Veelal wordt daarbij ook de eigenwoningschuld overgenomen. De

eigenwoningschuld die als gevolg van de uitkoop nu gaat toebehoren aan Corrie, moet voldoen aan de regels die gelden voor de eigen woning vanaf 1 januari 2013. Corrie kan Piet uitkopen, doordat zij bijvoorbeeld beschikt over voldoende liquide middelen waarmee de schuld kan worden overgenomen of door het afsluiten van een nieuwe lening.

Piet en Corrie zijn in 2014 gehuwd in gemeenschap van goederen. Op de woning rust bij aanvang een eigenwoningschuld van € 280.000. In 2016 besluiten zij uiteindelijk om uit elkaar te gaan. Op dat moment is de woning € 300.000 waard en resteert er nog een eigenwoningschuld voor een bedrag van

€ 260.000. Er is dus al € 20.000 afgelost. Uiteindelijk blijft Corrie in de woning wonen. De waarde van haar deel van de woning betreft € 150.000 en haar deel in de eigenwoningschuld € 130.000.

Hierdoor resteert er een overwaarde van € 20.000 (€ 150.000 - € 130.000), waarvoor Piet kan worden uitgekocht. Voor die € 20.000 en € 130.000 moet Corrie een lening aangaan onder de voorwaarden die per 1 januari 2013 gelden. Hierdoor heeft zij drie schulden die kunnen worden aangemerkt als

eigenwoningschuld. Wanneer het overgangsrecht van toepassing is op Piet, kan Corrie daarentegen het deel van Piet niet overnemen.

§4.2.3.1. Aflossingsstand

Op grond van artikel 3.119d lid 4 Wet IB 2001 blijkt dat de aflossingsstand elk van de partners naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap toevalt. Op het moment van scheiden wordt de aflossingsstand door de helft gedeeld en wordt het aflossingsschema door de ex-partners

46M.J. Hoogeveen, ‘Scheiding en de eigen woning’, in: I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van scheiding, Den Haag; Sdu Uitgevers 2012, Fiscale Geschriften 13. Paragraaf 6.5.4.

47Art. 5.3 lid 1 en art. 5.3 lid 3, Wet IB 2001.

(18)

afzonderlijk voortgezet. In het voorbeeld hierboven krijgt Corrie voor de overgenomen schuld van

€ 130.000 dus een nieuw schema.

§4.2.3.2. Bijleenregeling

Het niet langer in het bezit hebben van een eigen woning wordt voor de bijleenregeling gezien als een fictieve vervreemding. Er is pas sprake van een fictieve vervreemding nadat de tweejaarstermijn is verstreken. Voor de vertrekkende partner heeft dit als gevolg dat de woning op basis van zijn of haar gerechtigdheid nu in de rendementsgrondslag van box 3 valt. Ook in geval van uitkoop ontstaat er een eigenwoningreserve, althans als dit binnen de tweejaarstermijn gebeurt. In het voorbeeld hierboven dus voor een bedrag van € 20.000 bij Piet.

§4.2.3.3. Alimentatie

In de praktijk komt het wel eens voor dat de vertrekker van de woning de volledige rentekosten voor zijn rekening neemt. Dit wordt veelal voor de helft gezien als een betaling van alimentatie aan degene die in het huis blijft wonen. Alimentatie in de vorm van rentekosten wordt beschouwd als

onderhoudskosten en is aftrekbaar in box 1 op grond van artikel 6.3 lid 1 sub a Wet IB 2001. De belastingplichtige die de alimentatie ontvangt, moet dit aanmerken als een periodieke verstrekking.48 Periodieke verstrekkingen zijn belast in box 1.49

De belastingplichtige die in het huis blijft wonen, kan de rente direct in aftrek brengen. Als Piet namens Corrie betaalt aan de bank is er voor Corrie een aftrekmoment en daardoor vindt verrekening onmiddellijk plaats. Piet kan dus als vertrekker de helft van de rente aanmerken als

onderhoudsverplichting jegens Corrie. De overige helft wordt voor Corrie niet gezien als een periodieke uitkering. Immers, zij moet die rente uit eigen hoofde aan de bank betalen. Het enige dat gebeurt, is dat Piet namens Corrie aan de bank betaalt. Dit heeft als gevolg dat Corrie de rentebetaling voor de helft als rente en voor de andere helft als alimentatie aanmerkt. De vertrekker daarentegen kan de helft als eigenwoningrente in aftrek brengen.

§4.4. Eigen woning en huwelijkse voorwaarden

In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de fiscale gevolgen die een scheiding heeft binnen de eigenwoningregeling. Er wordt vanuit gegaan dat de woning volledig eigendom is van Piet.

§4.4.1. Fiscale gevolgen wanneer de eigenaar van de woning het huis verlaat

De woning vormt voor Piet een eigen woning, omdat hij de woning in eigendom heeft. Doordat hij de woning in eigendom heeft, gaat het eigenwoningforfait bij scheiding een rol van betekenis spelen. In beginsel wordt het eigenwoningforfait bij hem belast, maar het eigenwoningforfait wordt voor Piet hier gezien als een persoonsgebonden aftrekpost. Het forfait wordt daarentegen bij Corrie gezien als

48I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘Fiscale aspecten van partner-alimentatie’, WPNR 2012/6949, paragraaf 4.1.

49Art. 3.101 lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001.

(19)

een periodieke verstrekking. De rente is enkel en alleen voor Piet aftrekbaar in box 1. Als gevolg van het verlaten van de woning door Piet, valt Corrie niet langer meer onder de eigenwoningregeling. Zij werd voorheen als fiscale partner meegetrokken binnen de eigenwoningregeling.

Wanneer de tweejaarstermijn van de eigenwoningregeling verstreken is, valt zowel de eigen woning als de eigenwoningschuld van Piet in box 3. Volgens artikel 5.22 lid 4 Wet IB 2001 mag voor de berekening van de waarde van zijn woning geen rekening worden gehouden met het feit dat zijn ex- vrouw nog steeds woonachtig is in zijn huis. De wetgever heeft namelijk gesteld dat indien sprake is van een alimentatieverplichting, er ook rekening wordt gehouden met de persoonsgebonden aftrek die in aanmerking kan worden genomen.50

Voor de bijleenregeling heeft het verstrijken van de tweejaarstermijn ook consequenties. Doordat de woning nu in box 3 valt, wordt de woning ook niet langer gezien als een eigen woning. Er is namelijk sprake van een fictieve vervreemding. 51 Daarentegen komt de eventuele eigenwoningreserve wel volledig toe aan Piet, omdat hij de woning in eigendom heeft.

De aflossingsstand wordt bij huwelijkse voorwaarden toegerekend aan de partner die de eigendom van de woning bezit en niet op basis van gerechtigheid zoals het geval is bij gemeenschap van goederen.52 De aflossingsstand wordt in de situatie hierboven toegerekend aan Piet, omdat hij degene is die woning in eigendom heeft. Daarentegen wordt de aflossingsstand bij huwelijkse voorwaarden verdeeld naar rato, indien de woning van de fiscale partners gezamenlijk is. Datzelfde geldt voor de toepassing van de eigenwoningreserve.

§4.4.3. De eigenwoningschuld

Als de lening ter verwerving van de eigen woning is aangegaan door uitsluitend één van de partners, behoudt de partner die de lening is aangegaan ook na de scheiding de eigenwoningschuld. Dit is volkomen logisch, omdat de schuld behoort tot het vermogen van deze belastingplichtige.53 Indien beide belastingplichtigen de schuld zijn aangegaan, heeft de verlater van de woning nog twee jaar recht op de eigenwoningschuld en op de aftrekbare kosten die daarmee gepaard gaan.54 Na deze tweejaarstermijn heeft de vertrekker geen recht meer op zowel de eigenwoningschuld als de aftrekbare kosten, omdat de schuld naar box 3 vertrekt. Voor de achterblijver is dit niet van toepassing, omdat de achterblijver nog steeds een eigen woning heeft.

Met betrekking tot de dertigjaarstermijn hebben zich tijdens het huwelijk al een aantal

aflossingsmomenten voorgedaan. Bij de echtscheiding speelt dan de vraag wie van de echtgenoten al

50M.J. Hoogeveen, ‘Scheiding en de eigen woning’, in: I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van scheiding, Den Haag; Sdu Uitgevers 2012, Fiscale Geschriften 13. Paragraaf 6.11.2.

51Art. 3.119aa lid 4, Wet IB 2001.

52Art. 3.119d lid 4, Wet IB 2001.

53M.J. Hoogeveen, ‘Scheiding en de eigen woning’, in: I.J.F.A. van Vijfeijken (red.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van scheiding, Den Haag; Sdu Uitgevers 2012, Fiscale Geschriften 13. Paragraaf 6.5.2.

54Art. 3.119a lid 1 en 3 juncto art. 3.120 lid 1, Wet IB 2001.

(20)

een deel van zijn aflossingstermijn is kwijtgeraakt. Hierbij is volgens de staatssecretaris bepalend tot wiens vermogen de eigenwoningschuld behoort en dus niet wie van de echtgenoten de rente feitelijk betaalt aan de bank.55

§4.4. Overgangsrecht voor schulden voor 1 januari 2013

Een schuld die voor 1 januari 2013 is ontstaan, wordt zoals eerder vermeld een bestaande

eigenwoningschuld genoemd. De bestaande eigenwoningschuld wordt in geval van echtscheiding aan beide partners toegerekend. Dit gebeurt naar rato van hun gerechtigheid in de gemeenschap.

Bij een scheiding waarbij de woning tot de gemeenschap behoort, wordt gekeken naar de waarde van de woning op het moment van scheiden en wat voor bedrag aan eigenwoningschuld er nog resteert. Er wordt vanuit gegaan dat de vrouw in de woning met een waarde van € 300.000 blijft wonen en dat er nog een eigenwoningschuld resteert van € 260.000. Het deel van de vrouw dat ziet op de woning is de helft van € 300.000 en de helft van de eigenwoningschuld ad € 130.000.Voor het deel dat ziet op haar vertrekkende ex-partner, moet de vrouw een lening aangaan die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001. Hierdoor wordt haar eigen woningdeel van € 130.000 onder het overgangsrecht aangemerkt als een bestaande eigenwoningschuld. De overige € 130.000, het gedeelte dat voorheen van haar ex-man was, wordt gezien als een eigenwoningschuld na 31 december 2012.

Doordat de gehele schuld voor Corrie wordt aangemerkt als een eigenwoningschuld, kan zij ook de volledige rente in aftrek brengen.

§4.5. Conclusie

De echtscheidingsfictie is een grote uitzondering op de regel dat alleen sprake is van een eigen woning indien deze in eigendom is én als hoofdverblijf ter beschikking staat. De vertrekker kan op het

moment van duurzaam gescheiden leven nog voor een periode van twee jaar de woning aanmerken als eigen woning. De vertrekker heeft daarnaast nog twee jaar recht op renteaftrek. De termijn van twee jaar ligt onder vuur, omdat de belastingplichtige de volledige twee jaar kan benutten. Zelfs als de boedelscheiding al volledig is afgerond, kan de belastingplichtige de resterende maanden nog gebruik blijven maken van deze fictie.

Bij gemeenschap van goederen zijn beide partners gerechtigd tot de helft van de eigenwoningschuld en worden de rentekosten aan beide voor de helft toegerekend. Na de scheiding moet beide partners apart een aflossingsschema voortzetten. Onder huwelijkse voorwaarden worden ten aanzien van de aflossingsstand en de bijleenregeling deze toegerekend aan de partner die de eigendom van de woning bezit. Indien de lening ter verwerving van de eigen woning uitsluitend door één van de partners buiten de gemeenschap is aangegaan, behoudt die partner ook na de scheiding de eigenwoningschuld. Het

55Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921, NTFR 2010/1433, onderdeel 3.12.2.

(21)

niet langer in het bezit hebben van een eigen woning na het verlopen van de tweejaarstermijn, wordt voor de bijleenregeling gezien als een fictieve vervreemding.

Bij een scheiding krijgt vaak één van de partners onder het overgangsrecht de woning aangewezen. De belastingplichtige die in de woning blijft wonen, heeft voor zijn gedeelte van de bestaande

eigenwoningschuld recht op renteaftrek. De eigenwoningschuld van de ex-partner kan worden

overgenomen, maar dat kan alleen door een eigenwoningschuld aan te gaan op basis van artikel 3.119a lid 1 Wet IB 2001. Ook deze schuld wordt dan als gevolg aangemerkt als eigenwoningschuld. Om de eigenwoningschuld onder het overgangsrecht te laten gelden, moet de bestaande eigenwoningschuld binnen één kalenderjaar door de belastingplichtigen worden overgesloten.

(22)

Hoofdstuk 5 Gevolgen eigen woning in geval van overlijden partner

§5.1. Inleiding

Het overlijden van een belastingplichtige heeft consequenties voor de toepassing van de

eigenwoningregeling. De eigen woning kan volledig gaan toebehoren aan de nog levende partner op grond van de wettelijke verdeling. Dit komt aan de orde in paragraaf 5.2. Verder zal in diezelfde paragraaf kort worden ingegaan op de verdeling met betrekking tot bezittingen en schulden, de aflossingsstand, de bijleenregeling en de eigenwoningreserve. Daarnaast komt in paragraaf 5.3 het recht van vruchtgebruik aan bod. In paragraaf 5.4 wordt gekeken naar de gevolgen van het

overgangsrecht ten aanzien van overlijden binnen de eigenwoningregeling. Hier zal met name worden ingegaan op de eigenwoningschuld onder het overgangsrecht. Als laatste zal in paragraaf 5.5 aan de hand van de daarvoor besproken paragrafen een conclusie worden getrokken.

§5.2. Wettelijke verdeling

De nalatenschap bij overlijden kan op verschillende manieren worden verdeeld. In deze thesis is er voor gekozen om de nalatenschap te verdelen op basis van de wettelijke verdeling of op grond van het recht van vruchtgebruik

§5.2.1. Civielrechtelijke aspecten

De wettelijke verdeling is van toepassing op geregistreerde partners of gehuwden met kinderen. De wettelijke verdeling komt aan de orde, indien er door de overledene en zijn partner geen testament is opgemaakt. Bij de wettelijke verdeling verkrijgt de langstlevende echtgenoot of partner alle

bezittingen en schulden van de overleden partner. De goederen van de nalatenschap gaan op grond van artikel 4:13 lid 2 BW van rechtswege over. De kinderen krijgen als gevolg van het van rechtswege overgaan van het vermogen een vordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel.

De schuld van de langstlevende echtgenoot op de kinderen wordt pas op het moment dat deze overlijdt afgelost. De langstlevende echtgenoot is niet verplicht om ervoor te zorgen dat ook daadwerkelijk de waarde van het erfdeel van de kinderen achterblijft. Er bestaan een tweetal uitzonderingen waardoor de kinderen hun vordering direct kunnen opeisen. Het betreft een faillissement van de langstlevende ouder of het belanden in de schuldsanering.56 Dit heeft vaak minder prettige gevolgen voor de kinderen die een vordering op deze langstlevende echtgenoot hebben. In de meeste gevallen is er namelijk geen geld meer opeisbaar, omdat anders deze langstlevende echtgenoot ook niet in deze situatie zou verkeren.

5.2.2. Eigen woning

De wettelijke verdeling is ongeacht het huwelijksvermogensregime van toepassing. Stel Piet en Corrie zijn gehuwd en hebben samen twee kinderen. Er is een huis ter waarde van € 300.000 met een

56Judex overlijden en nalatenschap, ‘’Wat houdt de wettelijke verdeling in’’, 2015,

http://www.judex.nl/rechtsgebied/overlijden_%26_nalatenschap/erven-%26-nalaten/artikelen/456/wat-houdt-de-wettelijke-verdeling- in_.htm.

(23)

resterende hypotheekschuld van € 150.000. Vervolgens overlijdt Piet. Corrie en de twee kinderen zijn elk voor een gelijk gedeelte erfgenamen van Piet. Dit gedeelte voor ieder erfgenaam betreft een bedrag van € 150.000 / drie erfgenamen (twee kinderen en Corrie) = € 50.000. De kinderen houden een vorderingsrecht op moeder van elk € 50.000. Dit vorderingsrecht kunnen zij pas uitoefenen als Corrie overlijdt.

Het deel van Piet dat ten aanzien van de eigen woning in de gemeenschap zit, gaat van rechtswege over naar zijn vrouw die als langstlevende echtgenoot wordt aangemerkt. De overgang van de goederen van de nalatenschap naar de langstlevende echtgenoot worden op grond van artikel 3.119a lid 4 Wet IB 2001 niet als een verwerving gezien. Als gevolg van de wettelijke verdeling wordt de eigenwoningschuld overgenomen door de langstlevende echtgenoot en wordt Corrie ook de volledige eigenaar van de woning. Hierdoor geniet Corrie nu alle voordelen uit de eigen woning. Daarnaast drukken de kosten en lasten van de eigen woning ook volledig op haar.

De eigenwoningschuld die betrekking heeft op de overleden echtgenoot wordt de overbedelingsschuld genoemd. De overbedelingsschuld kan voor zover de overbedeling betrekking heeft op de eigen woning in beginsel worden aangemerkt als eigenwoningschuld. De overbedelingsschuld brengt daarentegen met zich mee dat er voor Corrie vooralsnog geen mogelijkheid bestaat op renteaftrek in box 1. Dit komt doordat artikel 5.4 Wet IB 2001 spreekt over defiscalisering van bepaalde

verkrijgingen die krachtens erfrecht zijn verkregen. De kinderen hebben elk een vordering op hun moeder gekregen ter grootte van hun erfdeel. In sommige gevallen is het daarentegen toch mogelijk om ook voor het deel dat krachtens erfrecht is verkregen nog renteaftrek te realiseren. Het gaat dan om het oversluiten van een geldlening naar een bank. Als gevolg van oversluiten, kan de langstlevende partner de schuld aan de kinderen aflossen.57 De verkrijging krachtens erfrecht valt in dat geval niet langer onder artikel 5.4 Wet IB 2001 en heeft als resultaat dat er wel een mogelijkheid tot renteaftrek in box 1 wordt gecreëerd.

§5.2.3. Aflossingsschema, bijleenregeling en eigenwoningreserve

Het aflossingsschema komt naar rato van de gerechtigheid aan elk van de partners toe. Bij het overlijden van één van de partners gaat het schema voor dat deel over naar de langstlevende

echtgenoot. Stel Piet overlijdt en is onder huwelijkse voorwaarden gerechtigheid tot 70 procent van de woning. Als gevolg gaat het aflossingsschema voor 70 procent over naar zijn vrouw als langstlevende echtgenoot. 58 Hierdoor heeft Corrie dan de volledige aflossingsstand, omdat zij al beschikte over de overige dertig procent van de eigenwoningschuld. Bij gemeenschap van goederen gaat het

aflossingsschema in geval van overlijden voor de helft over naar de langstlevende partner.

57Personal Finance, ‘’Wettelijke verdeling’’, 2 februari 2015, http://www.persoonlijkefinancien.nl/wettelijke-verdeling/.

58Artikel 3.119d lid 4, Wet IB 2001.

(24)

Het overgaan van de eigen woning en de eigenwoningschuld op de nog levende partner wordt voor de bijleenregeling niet gezien als een verkrijging. De eigenwoningreserve is normaal gesproken

persoonlijk gebonden aan een belastingplichtige. Bij overlijden gaat een bestaande

eigenwoningreserve op grond van artikel 3.119aa lid 6 Wet IB 2001 toch over naar de langstlevende echtgenoot.

§5.3. Recht van vruchtgebruik door middel van testament

In geval van een vruchtgebruiktestament verkrijgen de kinderen de eigendom van de eigen woning. Zij hebben de verplichting het recht van vruchtgebruik af te geven aan de langstlevende. De langstlevende echtgenoot heeft dan op grond van recht van vruchtgebruik de mogelijkheid om in de woning te blijven wonen. De langstlevende kan de woning nog steeds als eigen woning aanmerken, indien wordt voldaan aan de vereisten die gesteld zijn in artikel 3.111 lid 1 sub b Wet IB 2001. Dit betekent dat het vruchtgebruik civielrechtelijk gevestigd moet worden. Er moet volgens de staatssecretaris binnen twee jaar een beroep worden gevestigd op het vruchtgebruik. 59 Indien dit binnen twee jaar gebeurt, is op grond van artikel 3.111 lid 1 onder b Wet IB 2001 sprake van een eigen woning.

Het probleem van een vruchtgebruiktestament is dat kinderen eigenlijk niets aan hun eigendom hebben, omdat de langstlevende het mag blijven gebruiken. Vandaar dat het eigendom ten aanzien van de kinderen het blote eigendom wordt genoemd. De langstlevende is slechts vruchtgebruiker en niet de eigenaar van de woning. In de praktijk verkeert de langstlevende partner aldus in een gelijke situatie als met toepassing van de wettelijke verdeling. De kinderen verkrijgen geen vordering op de

langstlevende ouder, maar de blote eigendom van de goederen in de nalatenschap van hun overleden vader in dit geval. Eventuele rente bij de langstlevende, in dit geval de vrouw als vruchtgebruiker, is in beginsel niet aftrekbaar. De staatssecretaris heeft hier een uitzondering op gemaakt. Renten en kosten die de vruchtgebruiker betaalt voor de schuld van de bloot eigenaar, kunnen door de vruchtgebruiker in aanmerking worden genomen als aftrekbare kosten in de zin van artikel 3.120 Wet IB 2001. De aftrekbaarheid van renten en kosten worden door de staatssecretaris pas goedgekeurd, indien aan de volgende twee voorwaarden cumulatief is voldaan. Allereerst moet de eigenwoningregeling van toepassing zijn voor de vruchtgebruiker op grond van artikel 3.111 Wet IB 2001 én ten tweede moet de schuld voldoen aan de overige voorwaarden die gelden voor de kwalificatie als eigenwoningschuld zoals omschreven in artikel 3.119a Wet IB 2001. 60

§5.3.1. Aftrek in box 3 waarde blote eigendom

Van Mourik heeft in het door hem geschreven artikel ‘Eigen woning bij overlijden (IV)’ kritiek geuit met betrekking tot de wijziging rondom de blote eigendom regeling per 1 januari 2012. Met blote eigendom binnen de eigenwoningregeling wordt bedoeld dat iemand anders, in dit geval de

59Besluit staatssecretaris van 24 november 2009, nr. CPP 2009/2342M, Staatscourant 2009, nr. 18386.

60Besluit staatssecretaris van 21 februari 2014, nr. BLKB2014/342M, Staatscourant 2014, nr. 6641.

(25)

langstlevende echtgenoot, de woning mag gebruiken zolang hij of zij nog leeft. Wanneer ook deze echtgenoot overlijdt, krijgen de kinderen de volledige eigendom van de woning toebedeeld. Bij defiscalisering van bepaalde krachtens erfrecht ontvangen verkrijgingen, is de heffing over blote eigendom voor kinderen vrijgesteld op basis van artikel 5 lid 3 sub a Wet IB 2001. Kinderen waren vrijgesteld, omdat zij niet degene waren die de economische beschikkingsmacht over de vererfde bezittingen hadden.61

In de periode voor 1 januari 2012 moest de vruchtgebruiker de voordelen uit eigen woning aangeven in box 1, terwijl de kinderen op basis van blote eigendom deze voordelen moesten aangeven in box 3.

Echter ziet artikel 5.4 lid 3 Wet IB 2001 slechts op goederen en niet op schulden. Als gevolg concludeert van Mourik dat er nog steeds een mogelijkheid bestaat voor de kinderen om hun blote eigendomsgedeelte van de schuld in box 3 af te trekken. Dit is natuurlijk niet de bedoeling van de wetgever geweest. Uit parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat de wijziging per 1 januari 2012 tot doel had de economische beschikkingsmacht over de vererfde bezittingen bepalend te laten zijn.62 Doordat de langstlevende echtgenoot aangemerkt kan worden als vruchtgebruiker, beschikken de kinderen dus niet over economische beschikkingsmacht.

De resterende aflossingsstand komt in situaties van recht van vruchtgebruik aan elk van de partners naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap toe op basis van artikel 3.119d lid 4 Wet IB 2001. De langstlevende heeft de economische beschikkingsmacht over de woning, waardoor de woning ook tot diens vermogen kan worden gerekend.

§5.4. Overlijden en een eigenwoningschuld onder het overgangsrecht

Onder het overgangsrecht wordt een eigen woning niet verkregen of vervreemd indien een van de echtgenoten overlijdt.63 Dit gebeurt op grond van artikel 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001. De bestaande eigenwoningschuld is uiterlijk tot het tijdstip waarop de 30-jaarstermijn bij de eerstgenoemde partner zou verstrijken bij de langstlevende partner een bestaande eigenwoningschuld. Tot het tijdstip waarop de dertigjaarstermijn is verstreken, is de rente op de eigenwoningschuld ook aftrekbaar. Een

verkrijging door overlijden van de partner wordt niet gezien als een verkrijging in fiscale zin voor de bijleenregeling of de aflossingsplicht.64

Piet en Corrie zijn getrouwd. Sinds 2008 hebben zij een eigen woning waarop een eigenwoningschuld rust van € 180.000. De eigenwoningschuld valt volledig onder het overgangsrecht, omdat de schuld voor 1 januari 2013 is aangegaan. Piet overlijdt in 2014, waardoor Corrie van rechtswege de bestaande eigenwoningschuld erft. Doordat de eigenwoningschuld onder het overgangsrecht valt, is er geen aflossingsverplichting voor Corrie. De rente blijft aftrekbaar tot 2038. Helaas overlijdt Corrie ook in

61Kamerstukken II, 2011/12, 33004, nr3, paragraaf 2.5.

62Kamerstukken II, 2011/2012, 33004, nr. 3, paragraaf 2.5.

63Artikel 10bis.1 lid 8, Wet IB 2001 juncto art. 3.119aa lid 4, Wet IB 2001.

64Wet herziening fiscale behandeling eigen woning.

(26)

2016. Als gevolg daarvan erven de kinderen de woning en de eigenwoningschuld. Voor de kinderen wordt de woning niet als eigen woning in fiscale zin aangemerkt.

Indien één van de kinderen besluit in de woning te gaan wonen zodat deze hem als hoofdverblijf ter beschikking staat, heeft dit als gevolg dat de schuld moet voldoen aan de voorwaarden die vanaf 1 januari 2013 gelden om als eigenwoningschuld gekwalificeerd te worden. Via een erfenis is het dus niet mogelijk om de hypotheekvorm van de ouder voort te zetten. Vandaar dat er ook geen

overgangsrecht van toepassing is voor de erfgenamen, in dit voorbeeld betreft het de kinderen.

§5.5. Conclusie

De nalatenschap bij overlijden kan zoals hierboven zojuist besproken op basis van de wettelijke verdeling of op basis van recht van vruchtgebruik worden verdeeld.

Bij de wettelijke verdeling gaat de gerechtigdheid van de overleden partner in de eigen woning en in de eigenwoningschuld van rechtswege over op de langstlevende partner. Deze overgang wordt in fiscale zin niet aangemerkt als een vervreemding van de eigen woning. De langstlevende mag als gevolg van het volledig drukken van zowel de kosten als de lasten van de eigenwoningschuld, nu de voordelen van de eigen woning in aanmerking nemen.

Voor de overgenomen schuld bestaat in beginsel geen recht op renteaftrek bij de langstlevende echtgenoot, omdat de overgenomen eigenwoningschuld gedefiscaliseerd is in de Wet IB 2001. Door de geldlening naar een bank over te sluiten, wordt artikel 5.4 Wet IB 2001 omzeild en kan de langstlevende de schuld aan de kinderen aflossen.

Indien één van de partners overlijdt, gaat zijn of haar gerechtigdheid tot de aflossingsstand over naar de langstlevende echtgenoot. Deze echtgenoot zet dan het volledige aflossingsschema voort. Voor de bijleenregeling wordt het van rechtswege overgaan van de eigen woning en de eigenwoningschuld op de langstlevende niet gezien als een verkrijging of vervreemding.

Bij het recht van vruchtgebruik verkrijgen de kinderen het eigendom van de woning en mag de langstlevende van de woning gebruikmaken totdat ook hij of zij overlijdt. Doorgaans kan de langstlevende de woning aanmerken als eigen woning, omdat zij de vruchten van de woning geniet.

Als gevolg kan de langstlevende ook aanspraak maken op renteaftrek, maar dan moet er wel voldaan worden aan de cumulatieve voorwaarden die gesteld zijn door de staatssecretaris. Als aan deze voorwaarden is voldaan, spreekt men over een eigenwoningschuld.

Onder het overgangsrecht is bij een eigen woning geen sprake van verkrijging of vervreemding in geval van overlijden. Ook onder het overgangsrecht wordt een bestaande eigenwoningschuld als een bestaande eigenwoningschuld gekwalificeerd op grond van artikel 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001. Uiterlijk

(27)

tot het tijdstip waarop de dertigjaarstermijn bij de eerstgenoemde partner zou verstrijken, is voor de langstlevende echtgenoot sprake van een bestaande eigenwoningschuld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

Die inligting oor die aanbod- gedeelte word opgebou deur die getalle van die bestaande personeel in diens, asook die re kru te-in-opleiding, te bepaal; die geskatte

Names of members of OFS Provincial Council 1919-1952; notes by DP van der Merwe; Congress of Central SA Regional Development Society 1950; motor vehicles statistics 1949;

The Potsdam Gait Study (POGS) will examine the effects of 10 weeks of power training and detraining on leg muscle power and, for the first time, on complete gait

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een vraag waar we in dit onderzoek nog geen volledig ant- woord op hebben kunnen vinden, betreft het verband tus- sen de inhoud van de oorspronkelijke vernietigingsuit- spraak van

The evalution of rate constants for the transport between the respective compartments, and their sizes (i. the amount of cadmium in the com- partment) from the

Toch i s er geen enkele aanwijzing voor een ander (kromlijnig bijv. Rogge in de nawerking s jaren vertoont nog steeds praktisch geen effect van stalmest, en dus ook geen