3 Effecten van ver-factoren en herstel maatregelen op abiotiek: een overzicht
3.2 Effecten van herstelmaatregelen op abiotiek
3.2.1 Heides en schraallanden
• Maatregelen tegen verzuring
Bekalking
Bekalken heeft als doel verzuring terug te dringen. Afhankelijk van het materiaal dat gebruikt wordt en de wijze van uitvoering kan bekalking positieve of negatieve effecten tot gevolg hebben. Doordat de toegevoegde stoffen de afbraaksnelheid van de humuslaag kunnen verhogen, kan bekalking tot eutrofiëring leiden.
Waterconservering
In natte heiden is waterconservering een optie voor het tegengaan van verzuring. Door het plaatsen van dammen, stuwen of kwelschermen, of het dempen van afvoersloten, kan gebufferd water vastgehouden worden.
• Maatregelen tegen vermesting
De heide is van oorsprong een voedselarm systeem, waarin voedingsstoffen snel uitspoelen. Plantensoorten die hier kunnen overleven, hebben zich op zo'n manier aangepast, dat ze uitspoelende nutriënten kunnen onderscheppen. Wanneer een gesloten heide is ontstaan, verandert de situatie van een verarmend systeem naar een zichzelf verrijkend systeem (De Molenaar & Bink 1994). Bij het verwijderen van de vegetatie (bijvoorbeeld door te plaggen) zal deze situatie weer omkeren.
Maaien
Maaien van vegetatie heeft slechts een korte termijn effect. De opname en productie van het gewas zijn tijdelijk stilgezet, maar omdat het ondergrondse deel van de vegetatie intact blijft kunnen de planten zich weer snel herstellen.
Plaggen
Bij het verwijderen van de strooisel- en humuslaag (plaggen) wordt het grootste deel van de aanwezige stikstof en fosfor afgevoerd. In dit geval zal de verrijking van het systeem weer terugdraaien naar de verarmde situatie. Herstel van vegetatie vindt in dat geval plaats door dispersie vanuit de omliggende terreinen of uit de zaadbank. Ondiep plaggen (chopperen) heeft vergelijkbare, maar minder drastische effecten. Hierbij worden minder nutriënten afgevoerd.
Begrazing
Begrazing heeft uiteenlopende effecten. De vegetatie wordt evenals bij maaien kort gehouden, maar dit gebeurt selectief (oude, hoge struiken worden niet begraasd). Afhankelijk van de dichtheid en de soort grazers ontstaat meer variatie in de
vegetatiestructuur. Bij intensieve begrazing zal de vegetatie voornamelijk bestaan uit vraat- en tredbestendige soorten. Strooiselophoping wordt tegengegaan, maar er vindt nauwelijks directe afvoer van nutriënten plaats. De strooisellaag wordt door vertrapping sterk beïnvloed. Soms verdwijnt deze laag door vertrapping, en in dit geval zal de uitspoeling wel versterkt worden. De afbraak van organisch materiaal wordt ook beïnvloed: schimmels (en de daaraan gebonden bodemarthropoden) ondervinden negatieve effecten, terwijl bacteriën voordeel ondervinden van de veranderde omstandigheden (De Molenaar & Bink 1994).
• Maatregelen tegen verdroging
Waterconservering
In natte heiden is het tegengaan van grondwaterstanddaling door waterconservering een goede optie voor herstel. Om dit doel te bereiken kan men dammen, stuwen of kwelschermen plaatsen, of afvoersloten dempen. Op deze manier wordt het
kwalitatief goede kwelwater vastgehouden. Er kunnen echter ook negatieve effecten aan waterconservering verbonden zijn. In systemen die worden gevoed door grond- en oppervlaktewater zullen deze maatregelen minder gunstig zijn. Door een vergrote invloed van het regenwater kan in zwak zure tot neutrale gebieden verzuring
optreden. Door het ophogen van de waterstand valt de kwelstroom weg.
Bij verdroging hopen zich H+ ionen op in de bodem. Indien deze systemen weer vernat worden door water dat rijk is aan (bi)carbonaat, wordt de hoeveelheid koolzuur verhoogd: HCO3- + H+→ H2O + CO2.
In tegenstelling tot de algemeen heersende gedachte, is het niet persé gunstig een gebied permanent te vernatten. In natte schraallanden is het bijvoorbeeld zelfs essentieel dat een waterstandsdaling gedurende de zomer optreedt. Bij een hoge waterstand blijft de bodem anaëroob. Onder deze condities komt stikstof
voornamelijk in de vorm van ammonium voor, terwijl veel (karakteristieke) planten nitraat prefereren.
Onder zuurstofloze omstandigheden vindt bij de afbraak van organisch materiaal een reductie plaats van nitraat (NO3- + CH
2O + H+→ N2 + H2O + CO2) en sulfaat (SO42- + CH2O
→ HS- + HCO
3- + CO2 + H2O). Na nitraatreductie (denitrificatie) verdwijnt stikstof in de atmosfeer. Sulfaatreductie levert behalve toxisch sulfide, een verhoging van de buffercapaciteit op. Vernatting leidt dus altijd tot zuurbuffering, ook zonder aanvoer van gebufferd water. Door de lage redoxpotentiaal zullen ijzer en fosfaten niet meer gebonden zijn, dus vernatting leidt ook tot mobilisatie van fosfaat, wat resulteert in eutrofiëring (Lamers et al., in press).
Boskap
In heidegebieden kan het kappen van bos in overweging worden genomen, omdat naaldbomen een belangrijke oorzaak zijn van het dalen van de grondwaterstand.
Afgraven
Eventueel kan het men door het maaiveld te verlagen de grondwaterstand relatief verhogen. Dit kan echter alleen als verdroging beperkt is. Bovendien kan de
maatregel slechts op kleine schaal worden toegepast omdat het in de bedoeling ligt reliëf en gradiënten te behouden.
3.2.2 Vennen en zwakgebufferde wateren
• Maatregelen tegen verzuring
Toevoegen basische stoffen
Bij bekalking van oppervlaktewater zal een deel direct uitzakken naar de bodem. Door de aanwezigheid van kalk alkaliniseert het water en de mineralisatie neemt toe. Hierdoor zullen opgeslagen voedingsstoffen (koolzuur, ammonium, fosfaat) vrijkomen, die zorgen voor een woekering van knolrus en veenmos.
Het inlaten van kalkrijk, voedselarm grond- of oppervlaktewater is te verkiezen boven bekalking om de buffercapaciteit te herstellen. Er vindt geen ophoping van kalk plaats, de dosering van het water is beter regelbaar, er kan continu water ingelaten worden, er zal geen schoksgewijze verandering van de pH optreden, en koolzuur gehaltes blijven laag (waardoor woekering van storingssoorten wordt voorkomen).
• Maatregelen tegen vermesting
Baggeren, plaggen en maaien
Opgehoopt anaëroob slib kan door baggeren of plaggen worden verwijderd, waardoor een oxidatief sediment ontstaat. Het is hierbij essentieel dat niet te diep wordt gegraven, opdat de zaadbank blijft liggen. Onder de juiste condities hebben de gewenste plantensoorten nu de kans te ontkiemen.
Na baggeren en plaggen gaan helofyten vaak uitbreiden. De eerste jaren na de genomen maatregelen wordt daarom tevens lokaal gemaaid.
Boven de hoogwaterlijn wordt tevens gebaggerd of geplagd om de oevers vrij te stellen. Hierbij worden ook bomen en dicht struweel verwijderd. Er zijn verschillende voordelen bij het vrijstellen van de oevers: 1. de oevers vallen af en toe droog, hierdoor kunnen planten uit de oeverkruidklasse zich handhaven, 2. de windwerking wordt vergroot, zodat de oevers lange tijd mineraal blijven, 3. doordat de vegetatie laag is wordt er minder depositie ingevangen, 4. de aanvoer van bladeren neemt sterk af en 4. bij de verwijdering van bomen wordt de wateropname verminderd, waardoor de waterstand minder snel zal dalen.
• Maatregelen tegen verdroging
Inlaat gebiedsvreemd water
Om te compenseren voor de afname van grondwater wordt vaak gebiedsvreemd (rivier)water ingelaten. Dit heeft grote gevolgen voor de samenstelling van het oppervlaktewater: het sterk gebufferde, neutrale grondwater met een hoge koolzuurconcentratie en een laag gehalte aan sulfaat wordt vervangen door rivierwater met een hoge pH, een lage koolzuurspanning en een hoog gehalte aan sulfaat en voedingsstoffen. Inlaat van dit water heeft een verhoging van de pH en verharding van het oppervlaktewater tot gevolg. Verharding leidt tot een versnelde afbraak van afgestorven plantenmateriaal, wat resulteert in voedselverrijking van het aquatisch systeem. Verder zal sulfaat in toenemende mate worden omgezet in het toxische sulfide. Het ingelaten oppervlaktewater is doorgaans arm aan ijzer, waardoor sulfaten en nitraten niet gebonden worden en daardoor beschikbaar blijven als voedingsstof. Ook dit heeft vermesting tot gevolg.
Om eutrofiëring te voorkomen kan voor de inlaat het water door een
bezinkingsbassin geleid worden. Hierdoor zal het gehalte aan voedingsstoffen en bufferende stoffen verlagen. Ook kan de inlaat van de hoeveelheid water beter gedoseerd worden.
Waterconservering
In zwakgebufferde wateren is het tegengaan van grondwaterstanddaling door waterconservering een goede optie voor herstel. Men kan tot dit doel dammen, stuwen of kwelschermen plaatsen, of afvoersloten dempen.