• No results found

5.1 Resolutie 688

5.1.3 Een ongeautoriseerde daad

Hoewel de resolutie de situatie in Irak tot bedreiging van de internationale vrede en veiligheid benoemde, legitimeerde het geen geweld. Er werd voldaan aan de eisen van artikel 39 uit het VN-Handvest, maar het document werd niet aangenomen op basis van de rest van hoofdstuk

VII dat gewelddadige maatregelen legitimeert. Rusland en China dreigden namelijk hun veto uit te spreken over elke resolutie die het gebruik van militaire middelen toe zou staan. Maar ook andere leden zouden hun steun hebben teruggetrokken (Genugten, Grünfeld & Leurdijk 2007, p. 45-46; Wheeler 2004, p. 33).

Hoewel de hoop bestond dat de Koerdische vluchtelingen, zich gesteund voelende door de internationale gemeenschap, terug zouden trekken naar hun huizen bleek dit in de praktijk niet zo te werken (Wheeler 2000, p. 148-149). Noodhulp in de vorm van voedsel, medicijnen en onderdak zou alleen geboden kunnen worden wanneer de Koerden uit de bergen bij de Turkse grens zouden komen. Om ervoor te zorgen dat het volk zich niet langer bedreigd zou voelen door het aanwezige Iraakse leger, kwamen de interveniërende partijen op 16 april overeen tot de instelling van een safe haven in Noord-Irak. Daarnaast werd de Iraakse krijgsmacht verbannen door een no-flyzone boven de 36e breedtegraad. Deze militaire actie, gepland door de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk, vond plaats buiten de Veiligheidsraad om. Er ontstond een veilig gebied waar 25.000 militairen ongestoord hun werk

konden doen onder de noemer Provide Comfort. Via diplomatieke wegen werden alle Iraakse

strijdmachten gedwongen het gebied te verlaten vóór 27 april 03.00 uur. Ondanks dat de actie door Irak in eerste instantie een ‘plot against Iraqi sovereignty’ werd genoemd, hield de staat zich aan de gestelde eisen. De kans is groot dat het zich bedreigd voelde door de militaire capaciteit van de interveniërende staten. De no-flyzone werd namelijk kracht bij gezet door gebruik van militaire goederen die nog in het gebied aanwezig waren dankzij de kort daarvoor beëindigde tweede Golfoorlog (Genugten, Grünfeld & Leurdijk 2007, p. 46; Haspeslagh 2003, p. 1; Landgren 1995, p. 242-244; Nederlands Instituut voor Militaire Historie 2010, p. 1-2).

Juiste autoriteit | De no-flyzone, uitgevoerd zonder toestemming van de Veiligheidsraad, raakt aan het probleem van een juiste autoriteit. Hoewel resolutie 688 ruimte biedt aan de Secretaris-Generaal ‘to use all the resources at his disposal […] to address urgently the critical needs of the refugees and displaced Iraqi population’, was militair ingrijpen niet direct gelegitimeerd. De Nederlandse regering daarentegen verdedigde haar keuze door te stellen dat zonder de instelling van een safe haven en no-flyzone elke hulp aan de vluchtelingen zinloos was geweest (Genugten, Grünfeld & Leurdijk 2007, p. 46). Er is in deze situatie dus sprake van het probleem van mission creep. De inschatting die vooraf gemaakt was van de situatie bleek onvoldoende aan te sluiten bij de praktijk, waardoor de strijdmachten zich genoodzaakt voelden het mandaat te overtreden. Hier komt bij dat, wanneer de interveniërende partijen de zaak aanhangig hadden gemaakt bij de Veiligheidsraad, dit de efficiëntie van de interventie niet had bevorderd. Omdat resolutie 688 in eerste instantie al onder vuur lag, zou een nieuwe resolutie

waarin de no-flyzone werd opgenomen al helemaal niet worden gesteund door de leden van de Veiligheidsraad.

Ondanks dat de actie dus in zekere zin illegaal genoemd kan worden, is ze naderhand wel gelegitimeerd. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties erkende het belang van de praktische en humanitaire kwesties waar de militairen in het veld tegenaan liepen. Ook gaf hij aan dat de Veiligheidsraad zich niet gepasseerd voelde daar de interveniërende partijen het orgaan niet onbelangrijk hadden geacht maar zich genoodzaakt voelden snel en efficiënt op de situatie te reageren. In geen enkel optreden heeft hij de no-flyzone een illegale daad genoemd. De Britse ambassadeur David Hannay omschreef de reactie van de Secretaris-Generaal als opluchting dat de Veiligheidsraad niet gevraagd was over te gaan tot een illegale actie. Of Groot-Brittannië, Frankrijk en Amerika hiermee niet het internationaal recht hebben overtreden is een vraag die onbeantwoord is gebleven (Wheeler 2000, p. 153-154).

De humanitaire interventie in Noord-Irak is de eerste van een lange reeks interventies die geheel of ten dele ongeautoriseerd heeft plaatsgevonden. Het is een goed voorbeeld van de problemen waar de Veiligheidsraad tegenaan kan lopen als het gaat om het vormen van een besluit. Individuele staten voelden zich genoodzaakt over te gaan tot een ongeautoriseerde daad, daar de leden van de Veiligheidsraad niet in staat zouden zijn geweest tot overeenstemming te komen op dit vlak. Machtige partijen zouden hun vetorecht hebben gebruikt om eigen normen en belangen na te streven. Daarbij zou het niet ten goede zijn gekomen aan de efficiëntie van de interventie wanneer de partijen de no-flyzone wel aanhangig hadden gemaakt bij de Veiligheidsraad.

De angst dat resolutie 688 zou zorgen voor een stilzwijgende goedkeuring van ongeautoriseerde humanitaire interventie is geen werkelijkheid geworden. Belangrijk hierbij is de verantwoording die de betrokken partijen tijdens en na de interventie hebben afgelegd. Niet alleen ten overstaan van de Veiligheidsraad maar ook naar de internationale gemeenschap. Men kan zich immers afvragen waarom geen van de andere leden van de Veiligheidsraad het recht op militaire reactie publiekelijk aan de kaak heeft gesteld. De beste verklaring hiervoor is het feit dat de coalitie hun keuzes motiveerden met humanitaire argumenten. De media bracht immers vooral naar buiten welke winst er geboekt was op het vlak van noodhulp en besteedde veel minder aandacht aan de mate van illegaliteit die ermee gepaard ging. ‘None of the states wanted to be exposed publicly as opposing a rescue mission that was saving lives and they were shamed into silence’ (Wheeler 2000, p. 154).