• No results found

De eekhoorn en de baars

Dicht bij een Indische rivier leefde eens een eekhoorn, die vriendschap gesloten had

met een baars. Elken dag sprong de eekhoorn rond in de boomen langs den waterkant, dan kwam de baars aan de oppervlakte van het stroomende water, zij zeiden elkander goeden morgen, vroegen naar elkanders welstand en vertelden elkander van alles, de een van het land, de ander van het water.

Maar op een morgen zag de baars den eekhoorn niet komen. Dicht lanqs den oever zwemmend riep hij herhaaldelijk: eekhoorn, eekhoorn, mijn vriend, waar ben je? Maar de eekhoorn gaf geen antwoord. De baars werd bang, dat den eekhoorn iets zou overkomen zijn en hij bleef ijverig naar hem zoeken in alle landhoeken en in elken rivierbocht. Ten laatste hoorde hij op zijn geroep een zwak antwoord:

- Hier ben ik, mijn vriend.

Snel zwom de baars in de richting, waaruit hij het antwoord gehoord had, en daar zag hij vlak aan den waterkant den eekhoorn languit in het gras liggen.

De baars vroeg:

- Wat is er toch met je gebeurd, dat ik zoo lang naar je heb moeten zoeken en roepen, en waarom lig je hier?

- Ach, mijn lieve vriend, antwoordde de eekhoorn, ik ben ziek, ik voel dat ik ga sterven, wij zullen niet langer bij elkander kunnen blijven. Ik dank je wel voor je vriendschap, moge het jou en de jouwen goed gaan.

Toen de baars die woorden van den eekhoorn hoorde werd hij zielsbedroefd en hij schreide bittere tranen. Ten laatste vroeg hij:

- Maar kan ik je dan niet helpen, mijn vriend? Is er dan geen geneesmiddel, waarvan gij weer gezond kunt worden?

De eekhoorn antwoordde met zwakke stem:

vraagt. Wel zegt de dokter, dat er een geneesmiddel voor mij is, maar gij kunt dat toch niet krijgen.

De baars antwoordde:

- Dat weet ge niet. Noem mij toch maar het geneesmiddel. Misschien kan ik wel de hulp van anderen krijgen, als ik het zelf niet kan halen. Als ik maar weet wat het is, dan is het al genoeg. Ik zal mijn best doen, je zult zien, misschien kan ik je wel helpen.

De eekhoorn sprak:

- Wat mij beter kan maken is een ei, dat te vinden is in een nest bij een komfoor in een keuken. Men zegt, dat dat nest zich bevindt in een hut, die bewoond wordt door een weduwe en haar dochtertje. Hoe zoudt gij daar ooit kunnen komen?

- O, zei de baars, misschien weet ik er wel iets op te vinden. Als gij maar zoo lang blijft leven.

Aanstonds zwom de baars naar den steiger der hut van de weduwe. Hij wachtte daar totdat het dochtertje van de weduwe naar den steiger kwam, met een

bamboekoker, waarin zij van haar moeder water moest gaan halen. Het meisje knielde op den steiger neer, bukte zich en dompelde den koker onder water. Gauw kroop de baars erin. Toen de koker vol was haalde het meisje hem uit het water, bracht hem naar de hut en zette hem in de keuken neer, vlak bij het komfoor en tegen het nest aan, waarin het ei lag. De baars kroop halverwege over den rand van den koker, reikte naar het ei, kneep het vast met een van zijn kieuwen en kroop weer terug, waarbij het ei in den waterkoker gleed. Nu beet de baars kleine gaatjes in den kokerwand, zoodat het water langzaam er uit sijpelde. Toen het water tot beneden de gaatjes gezakt was vloeide het niet verder weg, veel was er niet ingebleven, maar gnoeg voor den baars om er eenigen tijd het leven in te houden.

Daarop kwam de weduwe, die het water wilde nemen om het te koken. Zij tilde den koker op en voelde hoe licht hij was. Daarom zei zij tegen haar dochtertje:

- Je hebt maar een beetje water gehaald of je hebt onderweg de helft verloren. Haal opnieuw water voor mij, vul den koker goed en draag hem voorzichtig.

Het meisje ging nu opnieuw met den koker naar de rivier. Bij den steiger gekomen dompelde ze den koker onder, om hem geheel te vullen. Snel zwom de baars met het ei uit den koker, hij zwom rechtdoor naar de plaats waar de zieke eekhoorn lag, schoof daar het ei op den oever en riep zachtjes den eekhoorn. De eekhoorn hoorde den baars, keek op en kroop langzaam naar beneden. Daar pakte hij het ei en at het op. Toen hij het op had was hij geheel

genezen van zijn ziekte. Even vlug en flink als hij altijd geweest was sprong hij op en zei tot den baars:

- Ik zal u nooit kunnen vergelden, wat gij voor mij gedaan hebt. De baars zei:

- Ik wensch ook geen vergelding. Ik zal overgelukkig zijn als wij samen in vriendschap en gezondheid verder mogen leven.

Gezwind vloog de eekhoorn langs een boomstam in de takken, Van nu af aan zagen de eekhoorn en de baars elkander weer iederen dag: 's Morgens riepen zij naar elkaar, wenschten elkaar goeden morgen, vroegen naar elkaars wedervaren, 's avonds wenschten zij elkander goeden avond, zij waren in een nog inniger vriendschap met elkander verbonden dan te voren.

Op zekeren dag echter riep de eekhoorn langs den waterkant tevergeefs naar den baars.

- Baars! Baars! Mijn vriend!

De baars antwoordde niet. De eekhoorn gleed boom in, boom uit, riep, daalde tot vlak langs het water, hij zocht bij elke diepe plek in de rivier, in iederen bocht, maar nergens zag hij den baars. Ten hoogste ongerust bleef hij zoeken tot hij na langen tijd dicht bij den oever in 't riet den baars vond, die doodziek was en op sterven lag. De eekhoorn zei:

- Hoe komt het, mijn vriend, dat ik zoo lang naar je heb moeten zoeken? Als je wist hoe ik om jouwentwille in onrust heb verkeerd!

- Ik ben zoo ziek, klaagde de baars, ik voel dat ik ga sterven. Ik ben blij je nog eenmaal gezien te hebben. Moge het jou en de jouwen goed gaan.

De eekhoorn was diep bedroefd bij het hooren van deze smartelijke woorden en vroeg:

- Mijn vriend, is er dan geen geneesmiddel voor je? Zeg mij maar wat gij noodig hebt, misschien kan ik je wel helpen.

De baars antwoordde met zwakke stem:

- Nee, aan het geneesmiddel, dat ik noodig heb, kunt gij mij toch niet helpen. - Noem het mij, zei de eekhoorn, noem het maar! Ik zal al het mogelijke doen, om het voor je te krijgen.

Toen zei de baars:

- Het eenige geneesmiddel, wat mij kan helpen, is de lever van den krokodil, die hier, in deze diepte van de rivier, verblijft. Gij zult wel moeten toegeven, dat gij mij daaraan niet helpen kunt.

- O, zei de eekhoorn, ik zal mijn best doen er iets op te vinden. Als gij maar zoo lang in leven blijft.

naar de kroon, sprong op een klapper, boorde met zijn knaagtanden er een gat in en holde de vrucht uit. Toen wachtte hij, totdat hij den muil en de oogen van den krokodil aan de oppervlakte zag komen. Hij wipte nu op, beet de vrucht los, kroop haastig terug in de holte en de klapper met den eekhoorn erin viel naar beneden. De krokodil, die den klapper zag vallen, schoot toe, sperde den muil wijd open, ving de vrucht op en slikte haar in. De eekhoorn liet geen tijd verloren gaan, binnen in den krokodil wipte hij uit de holte waarin hij verborgen zat, beet de lever van den krokodil af en sleepte die in de holte van den klapper. Van de plotselinge pijn en 't gekriebel begon de krokodil te braken, met 't gevolg, dat hij den klapper uitspuwde, die in 't water terechtkwam en op den stroom wegdobberde. Toen de eekhoorn ver genoeg van den krokodil af was roeide hij met staart en pooten in de richting van den baars. Bij zijn zieken vriend gekomen sprong hij aan den kant, riep den baars en bood hem de lever aan. De baars sleepte zich moeizaam naar de lever en at die op. Zoo gauw had hij de lever niet opgegeten of hij was van zijn ziekte hersteld, hij voelde zich nog flinker en sterker dan vroeger.

- Hoe zal ik het je ooit kunnen vergelden, zei hij tot den eekhoorn. Maar de eekhoorn antwoordde:

- Hoe nu, dacht je, dat ik vergelding verlang? Ik ben reeds meer dan gelukkig als wij in vriendschap en gezondheid verder mogen leven.

Van nu af aan zochten de eekhoorn en de baars elkander weer dagelijks op, zij riepen van af den oever en uit het water elkander hun goeden morgen en hun goeden avond toe, vertelden elkander van hun wedervaren en leefden verder in gezondheid en in een vriendschap hechter nog dan te voren. Ja, ook hun nakomelingen sloten onderling vriendschap met elkaar, stonden elkander in alles bij, en deelden elkanders leed en elkanders vreugde.