• No results found

Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties

In document landelijk gebied noord (pagina 82-85)

4. Functionele analyse 51

6.4. Afweging van belangen en onderbouwing van beleidskeuzen 1. Algemeen

6.4.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties

Externe productieomstandigheden

In het bestemmingsplan worden zo min mogelijk regels met betrekking tot het aanpassen van de externe productiefactoren opgenomen. Uitgangspunt is wel dat landschappelijke kenmerken en natuurwaarden door verbetering van externe productiefactoren niet verloren mogen gaan, dan wel afweegbaar moeten worden gesteld.

Slootdemping en het graven van watergangen is van belang voor de waterberging. Omdat dit belang voldoende wordt gewaarborgd door de Keur van het Waterschap, is het afweegbaar stellen in het bestemmingsplan vanuit dat oogpunt niet nodig. Hetzelfde geldt voor het afdam-men van sloten. Maar watergangen kunnen ook waardevolle vegetaties bezitten. Bovendien kunnen deze vanuit landschappelijk oogpunt waardevol zijn, omdat zij de ruimtelijke structuur verduidelijken. Het dempen en graven van watergangen wordt daarom in het gehele plangebied afweegbaar gesteld (aanlegvergunning).

Afgraven, ophogen en egaliseren kan met name schade veroorzaken in de gebieden waar het voorkomen van (micro-)reliëf kenmerkend is. Dit komt voor in de binnenduinrand en bij de haakwallen (de strandwallen die loodrecht op de kern staan) bij Bergen. In de polders is reliëf aanwezig in de vorm van erosiegeulen en de reliëfrijke graslanden (zogenaamde kadetjeslan-den). In deze gebieden dient deze waarde afweegbaar gesteld te worden. Daarnaast kunnen genoemde werkzaamheden gevolgen hebben voor archeologische waarden. In archeologisch waardevolle gebieden dienen daarom deze werkzaamheden eveneens afweegbaar te worden gesteld.

6.4.3. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties

Eisen vanuit een duurzaam waterbeheer

De overheid streeft naar een duurzaam waterbeheer. Daarin is de samenhang tussen het wa-tersysteem en de functies in het plangebied belangrijk, maar ook het voorkomen dat problemen met betrekking tot de waterhuishouding (zowel kwalitatief als kwantitatief) worden afgewenteld op andere gebieden of naar de toekomst. Voor het plangebied betekent dit dat het watersys-teem en het bijbehorende waterbeheer zoveel mogelijk dienen aan te sluiten op de natuurlijke omstandigheden. Daarnaast wordt gestreefd naar een goede waterkwaliteit.

Het bestemmingsplan kan het streven naar een duurzaam waterbeheer ondersteunen door stu-ring te geven aan ruimtelijke ingrepen die relevant zijn voor het waterbeheer.

Een belangrijke voorwaarde van een meer natuurlijk watersysteem, is het zoveel mogelijk aan-sluiten bij de peilfluctuaties van de seizoenen. Hierdoor is men in droge perioden minder afhan-kelijk van wateraanvoer en hoeft er in natte perioden minder water uit het gebied te worden ge-malen. Voldoende waterbergend vermogen is van belang om dit mogelijk te maken. Het be-stemmingsplan kan hierop inspelen door ruimte te reserveren voor waterberging of het dempen van waterlopen te verbieden.

Er zijn verschillende ideeën over het verwezenlijken van een meer duurzaam watersysteem in het plangebied. Hoofdstuk 3.3 gaat hier nader op in. Van belang daarbij is het behoud van vei-ligheid tegen overstroming door aanpassing van de Hondsbossche Zeewering, die is aange-merkt als zogenaamde zwakke schakel. Daarnaast is het tegengaan van verdroging een be-langrijk uitgangspunt. Vanuit een duurzaam waterbeheer is het wenselijk dat water de sturende factor is bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het verlengde daarmee is het wenselijk dat de kwel-stromen worden benut voor natuurontwikkeling.

Overigens is de rol van het bestemmingsplan binnen het waterbeheer beperkt. In de beleids-matige afweging tussen verschillende functies en het waterbeheer speelt het bestemmingsplan wel een rol. In de zin van concrete beheersmaatregelen zijn de Keur en de peilbesluiten de aangewezen instrumenten. Afstemming met het bestemmingsplan is een vereiste. Een belang-rijk onderscheid tussen beide instrumenten is de breedte van de belangenafweging: het be-stemmingsplan betrekt alle belangen in haar afweging terwijl de Keur primair de belangen van het waterbeheer dient.

Eisen vanuit de verschillende hoofdfuncties

De waterhuishouding is van grote invloed op de kwaliteit en de ontwikkelingsmogelijkheden van zowel landbouw als natuur en landschap. Vrijwel het gehele plangebied is in gebruik door de grondgebonden veehouderij. Ten zuidoosten van de Hondsbossche Zeewering en ten oosten van Catrijp zijn natuurgebieden aanwezig.

Landbouw

De landbouw is gebaat bij een gereguleerd peil omdat de mogelijkheden voor een doelmatig grondgebruik hiervan mede afhankelijk is. Dit betekent: voldoende aanvoer bij watertekorten, voldoende afwatering bij een wateroverschot en voldoende waterberging om wateroverlast te voorkomen. Daarnaast kan er vanuit de landbouw behoefte zijn aan het dempen van watergan-gen (om een efficiëntere kavelgrootte te verkrijwatergan-gen), of het verruimen of graven ervan (om de ontwatering te verbeteren).

Natuur en archeologie

In de natuurgebieden in de Harger- en Pettemerpolder en nabij Catrijp, is een hoge grondwa-terstand en een goede waterkwaliteit een eerste vereiste voor de actuele en potentiële natuur-waarden (de bestaande en te realiseren natuurgebieden). In het algemeen kan worden gesteld dat door ingrepen in de grondwaterstand (verlagen peilen) en waterkwaliteit (eutrofiering, inlaat gebiedsvreemd water), de natuurwaarde van vegetaties zal afnemen. Zeldzamere planten-soorten zullen in aantal verminderen en de algemene planten-soorten nemen toe. Per saldo neemt het totaal aantal soorten af. Peilverlaging kan ook schadelijk zijn voor archeologische waarden om-dat dit leidt tot het oxideren van organisch materiaal in de bodem.

Aan de binnenduinrand en langs de zuidzijde van de Hondsbossche Zeewering komt kwel aan de oppervlakte die van goede kwaliteit is. Om deze kunnen benutten voor natuurontwikkeling is het van belang dat snelle afstroming daarvan wordt tegengegaan.

Water kan op verschillende manieren een rol spelen bij het verhogen van de natuurwaarden.

Voor de natte natuur zijn "plas-dras"- of moerasachtige situaties wenselijk. Door een natuurlijke inrichting van waterlopen kan zich zowel een waardevolle vegetatie ontwikkelen, de fauna meer verspreidingsmogelijkheden worden geboden en de kwaliteit van het oppervlaktewater toene-men. Door een toename van de natuurwaarden worden tevens de mogelijkheden voor natuur-gerichte recreatie vergroot.

Seizoensfluctuaties van het peil dragen eveneens bij aan meer natuurlijke omstandigheden.

Door het vasthouden van gebiedseigen water kan de inlaat van gebiedsvreemd water worden beperkt hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt. Hiervan profiteren zowel de natuurwaarden als de landbouw.

Landschap

De landschappelijke openheid is waardevol en kenmerkend voor het plangebied. Daarnaast zijn de patronen van verkaveling, sloten, wegen en dijken in belangrijke mate structuurbepalend in het gebied. Bovendien houden deze verband met de ontginningsgeschiedenis en zijn daardoor ook vanuit cultuurhistorisch perspectief waardevol. Door de open ruimtes aan de rand van de

bebouwingskernen zijn er vanuit bebouwingslinten doorzichten aanwezig naar het achterlig-gende open landschap. Het is van belang dat deze doorzichten en het open landschap met de daarin aanwezige structuurbepalende elementen behouden blijven.

Versterking van functies onderling

Waterberging is nodig om in droge perioden de landbouw van voldoende water te kunnen voor-zien. Hierdoor wordt verdroging tegengegaan en de aanvoer van gebiedsvreemd water beperkt.

Dit is ook voor andere functies van belang (natuur, landschap, archeologie). Peilverhoging om in natte perioden water in de bodem te bergen draagt tevens bij aan het vergroten van de na-tuurwaarden van het plangebied.

Strijdigheid van functie-eisen

Diverse vormen van grondgebruik zijn gebaat bij een verschillende drooglegging. Wat voor de ene functie een te grote drooglegging zal zijn, is voor de andere functie echter niet groot ge-noeg. Natuurwaarden zijn over het algemeen het grootst bij een hoge grondwaterstand. Verla-ging van de grondwaterstand is nadelig voor aanwezige archeologische waarden.

Het dempen van watergangen is vanuit een duurzaam waterbeheer niet gewenst. Het water-bergend vermogen neemt hierdoor af. Voor natuur kan slootdemping nadelig zijn doordat waar-devolle water- en oevervegetaties verdwijnen. Daarnaast wordt met slootdemping het cultuur-historische patroon aangetast.

Het fluctueren van het waterpeil met de seizoenen is wenselijk voor natuurbeheer, onder meer omdat in de praktijk minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten, wat een positief effect heeft op de waterkwaliteit. Op deze wijze kan het kwalitatieve kwelwater worden benut voor natuurontwikkeling. Voor de landbouw kan een fluctuerend waterpeil echter een verslech-tering van de productieomstandigheden betekenen.

Het realiseren van (extra) waterberging betekent dat die gronden niet of minder geschikt zijn voor de landbouw, maar mogelijk wel voor natuurontwikkeling en recreatie. Door het oprichten van bebouwing neemt het waterbergend vermogen af. Ook de ontwikkelingen die ophanden zijn ter versterking van de zeewering, betekend dat de gronden die daar in de nabijheid van liggen niet of minder geschikt worden voor de landbouw, maar mogelijk wel samengaan met natuur-ontwikkelingen en vormen van recreatie.

Afweging en conclusie

De Keur en het peilbesluit zijn de instrumenten bij uitstek voor een goed waterbeheer. Het stemmingsplan heeft daar slechts een beperkte invloed op. Op een aantal punten kan het be-stemmingsplan echter wel regels stellen die van betekenis zijn voor de waterhuishouding. Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen, wordt dit tot een minimum beperkt. Alleen wanneer een bredere afweging aan de orde is dan in het kader van het waterbeleid mogelijk is, wordt een regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent dat alleen regels worden gesteld met betrekking tot het dempen en graven van watergangen.

Het dempen en graven van watergangen is niet alleen van belang voor het waterbergend ver-mogen van het plangebied, maar kan ook de landschappelijke structuur en waardevolle sloot- en oevervegetaties aantasten. Omdat de waterbeheerder plannen hiertoe alleen beoordeeld op het effect op het waterbergend vermogen in het kader van de Keur worden deze werkzaamhe-den ook in het bestemmingsplan geregeld door het opnemen van een aanlegvergunningver-eiste.

Omdat er nog geen concrete plannen zijn om polders geheel of gedeeltelijk in aanmerking te laten komen voor waterberging, wordt hiertoe in het bestemmingsplan nog geen regeling opge-nomen. Wel wordt water in de doeleindenomschrijvingen van de diverse bestemmingen (agra-risch, natuur, groen etc.) toegestaan.

Omdat de plannen voor het aanpassen van de kustverdediging nog onvoldoende zijn uitgekris-talliseerd, wordt hiervoor in het bestemmingsplan nog geen regeling opgenomen.

In document landelijk gebied noord (pagina 82-85)