• No results found

DRIE het Platform Duurzame Glastuinbouw richting een waterefficiënte emissieloze kas in

2027 (waarin 100 procent van het drainwater van het begin tot het einde van de teelt wordt hergebruikt), en in het transitieprogramma Kas als Energiebron (KaE).Het KaE- programma beoogt dat vanaf 2020 in nieuwe kassen op economisch rendabele wijze netto klimaatneutraal kan worden geproduceerd, en dat dit in bestaande kassen kan, met de helft van de fossiele brandstof ten opzichte van 2011.

Voor 2050 is de ambitie van het KaE-programma dat de glastuinbouw een volledig duurzame en economisch rendabele energievoorziening zonder CO2-uitstoot heeft. Het sectorbelang – kostenreductie via energiebesparing – en het publieke belang – emissiereductie door energiebesparing – gaan daarbij gelijk op. Het gedeelde belang biedt bovendien een helder toekomstbeeld dat via innovaties moet worden bereikt. De stabiliteit in de organisatie die dat toekomstbeeld mede mogelijk moet maken, wordt daarbij als belangrijke sleutelfactor gezien (Hekkert 2017). De inzet van de overheid bij de Europese Commissie voor het behoud van het lagere energiebelastingtarief op aardgas voor glastuinbouw versterkt de onderlinge afhankelijkheden tussen de overheid en de glastuinbouw. Door het wegvallen van het productschap Tuinbouw heeft de glastuinbouw in tegenstelling tot de coöperatieorganisatie in de melkveehouderij veel minder mogelijkheden om middelen te genereren. LTO Glaskracht en de productorganisaties verkenden dan ook in 2017 de route om een onderzoeksheffing algemeen verbindend te laten verklaren voor alle glastuinbouwers. Een route waarbij de overheid haar autoriteit delegeert aan een niet-statelijke organisatie, net zoals zij dat deed bij de publiekrechtelijke productschappen.

Landelijk beleid was er om economische en landschappelijke redenen lang op gericht glastuinbouwbedrijven te clusteren in greenports en andere concentratiegebieden. Herstructurering van glastuinbouwgebieden staat echter al lang op de agenda, en die is door de economisch slechte tijden weer urgenter geworden. Herstructurering vindt plaats in publiek-private samenwerking om schaalvergroting en modernisering mogelijk te maken. De sector wordt daarin via publieke middelen, medewerking met

ruilverkaveling en vergunningprocedures ondersteund. De coalitie Herstructurering en Ontwikkeling Tuinbouwsector van overheden, sectorpartijen en banken is daar een voorbeeld van, die in verschillende gebieden beslag krijgt.

3.5.3 Ongecoördineerde sturing in de varkenshouderij

Nederland telde in 2016 12,4 miljoen varkens, waarvan 70 procent voor de export van vlees was bestemd. De varkenssector heeft een proces van mechanisering,

specialisering, schaalvergroting en rationalisering doorstaan, waardoor het karakter van de varkenshouderij na de Tweede Wereldoorlog geheel is getransformeerd (Elzen et al. 2011). Telden de vele gemengde boerenbedrijven in de jaren vijftig enkele tientallen varkens, een varkensbedrijf in 2016 huisvestte gemiddeld ruim 2.700 dieren, veelal op gespecialiseerde zeugen- of vleesvarkenbedrijven. Anders dan de melkvee- of varkenshouderij in bijvoorbeeld Denenmarken (Willems et al. 2016) hebben

DRIE

DRIE

op af te zetten. Gecombineerd met de vérgaande specialisering leidt dat tot een keten die wordt gekenmerkt door een groot aantal schakels (Berkhout et al. 2015), zoals de veevoerindustrie, fokkerij, varkenshouderij, handelaren, transporteurs en vlees- industrie. De toegevoegde waarde van de primaire productie is relatief klein (figuur 2.2). Door relatief strengere regelgeving spelen mestafzetkosten een rol in hogere

productiekosten van de sector ten opzichte van buurlanden (Hoste 2017). De sector staat al enkele decennia onder grote maatschappelijke druk om de productie aan te passen, terwijl een sterke oriëntatie op efficiëntie en kostprijs dominant blijft. Zowel varkenshouders als slachterijen verkeren geregeld in financieel zwaar weer (Berkhout et al. 2015; Bos & Grin 2008; Elzen et al. 2011). De slachterijen kennen dan ook een historie van fusies en overnames. Ook de grootste marktspeler Vion kwam enkele jaren geleden in hoge financiële nood. De Regiegroep Vitale Varkenshouderij (2016: 27) voorspelt dat van de 5 duizend bedrijven er in 2020-2025 2 duizend overblijven, die op 2,5 à 3 duizend locaties zullen produceren.

In vergelijking met de melkveehouderij en de glastuinbouw is de varkenssector relatief ongecoördineerd. Hoewel de varkenshouders zich organiseerden in verenigingen zoals de LTO Vakgroep Varkenshouderij en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, hadden deze verenigingen een sterk verschillende cultuur. Ook de verticale relaties in de keten wijzen op minder coördinatie (Regiegroep Vitale Varkenshouderij 2016). Anders dan bijvoorbeeld kalver- of melkveehouders die met vaste afzet werken, verkopen varkenshouders hun productie op spotmarkten. Ook worden nauwelijks collectieve zaken georganiseerd, zoals mestverwerking, die in de pluimveesector wel zijn geregeld. Deze ongecoördineerde sturing en het gebrek aan marktmacht van de slachterijen (zij hebben geen merken in handen, zoals FrieslandCampina dat bijvoorbeeld wel heeft, en zijn bovendien in een hevige concurrentie op kostprijs verwikkeld) hebben tot een situatie geleid waarin ketenpartijen als voerleveranciers en supermarkten verhoudingsgewijs veel macht hebben. Door het oprichten van de Producenten Organisatie Varkens houderij (POV) is ongeveer 80 procent van de varkenshouders nu verenigd. Omdat de POV evenwel een beperkt administratief apparaat heeft om overzicht op de sector te houden, noch de middelen heeft om afspraken algemeen verbindend te verklaren, is de governance-capaciteit van de POV zwakker dan die van het oude, in 2014 afgeschafte Productschap Vee en Vlees. In de Coalitie Revitalisering Varkenshouderij, onder voorzitterschap van Uri Rosenthal, werken de POV, de Rabobank en het ministerie van LNV samen aan herstructurering en sanering van de varkenshouderij, het opzetten van ketenconcepten en collectieve mestverwerking. Tegelijkertijd legt de overheid de verantwoordelijkheid voor een aantal maatschap- pelijke opgaven bij de sector zelf, via ketenconcepten zoals het Beter Leven-keurmerk, dat door de Dierenbescherming wordt afgegeven, of Varkens voor Morgen van het Centraal Bureau Levensmiddelen, dat is ingebed in het GlobalGAP-certificerings- systeem. De verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid is ook steeds meer bij de sector belegd, met een combinatie van publiek en privaat toezicht op de vleesketen.

DRIE

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN