• No results found

genitale verminking

4.5 Doorgestuurde meldingen

In de voorgaande paragrafen zijn de verschillende instanties en personen genoemd die een melding van VGV kunnen doen. Hoewel men de meldin-gen wel direct kan doen aan de procureur de la République, kiezen veel artsen ervoor om de melding via andere instanties te doen. Het gaat dan met name om instanties die te maken hebben met (sociale) hulpverlening aan gezinnen met bepaalde problemen zoals de service de l’aide sociale à l’enfance (A.S.E.), te vergelijken met het Nederlandse Bureau Jeugdzorg.195 Het melden bij deze instanties lijkt niet zozeer te gebeuren op basis van protocol, maar meer omdat deze instanties ervaring hebben met problemen aangaande kindermishande-ling etc. Soms wordt een dergelijke melding ook gedaan bij de hoogste leiding aangaande dergelijke zaken bij het conseil général, de direction enfance et famille. Deze directie is niet alleen de uiteindelijke leidinggever van de PmI’s, maar is ook verantwoordelijk voor de eerder genoemde sociale hulpverlening aan kin-deren en gezinnen. Overigens lijken deze instanties wel enige discretionaire vrijheid te nemen in de beoordeling of een zaak wordt doorgestuurd naar het parket. Zo werd in de zaak Distel de melding van een PmI-arts doorgestuurd, hoewel uit de stukken van de arts naar voren komt dat hijzelf niet direct aan strafrechtelijk ingrijpen dacht.196

Naast het doen van een melding bij andere hulpverlenende instanties, komt het ook veel voor dat artsen een melding doen bij hun direct leidinggevende of de directie van het PmI of ziekenhuis. De arts laat het hiermee aan de discretie van de leiding wat er met de melding moet gebeuren. Uit de interviews blijkt dat met een groot deel van deze meldingen weinig tot niets wordt gedaan. In een deel van deze gevallen zal ook de leiding van de desbetreffende instantie besluiten om de eerder genoemde hulpverleningsinstanties in te schakelen, soms wordt echter meteen de procureur de la République op de hoogte gesteld. Welke beslissing wordt genomen, lijkt meer af te hangen van de behandelend persoon en de organisatiecultuur dan van de omstandigheden van het geval.197

4.6

Slachtofferorganisaties

Hoewel slachtofferorganisaties niet direct melding blijken te doen van een concrete VGV-zaak, zijn zij toch zodanig belangrijk geweest voor de opspo-ring en vervolging van VGV dat er hier apart aandacht aan wordt besteed. 195 Het kan ook gaan om de direction de l’action sociale, de l’enfance et de la santé (D.A.S.E.S.), zie

over beide instanties bijlage 4. 196 Zaak Distel (14), zie bijlage 5c.

Frankrijk kent verschillende organisaties die zich bezig houden met slachtof-fers van huiselijk geweld. Deze organisaties, zoals SOS Femmes Alternative,198

spannen zich ook in voor slachtoffers van VGV. Daarnaast zijn echter in het begin van de jaren 1980 organisaties opgericht die zich specifiek richten op het aanpakken van VGV, zoals de Commission pour l’Abolition des mutilations

Sexuel-les (CAmS)199 en de Groupement femmes pour l’Abolition des mutilations Sexuelles (GAmS).200

De slachtofferorganisaties hebben slechts indirect en in algemene zin invloed gehad op het aantal veroordelingen. In individuele zaken hebben zij nauwe-lijks het verschil gemaakt tussen het wel of niet rond krijgen van de zaak. Voor de landelijke (en internationale) bekendheid van het onderwerp VGV en de erkenning van het belang van een strafrechtelijke aanpak zijn de slachtoffer-organisaties echter heel belangrijk geweest. Zij hebben ruchtbaarheid gegeven aan zaken, waarbij op internationaal niveau het niet aflatende engagement van mw. Linda Weil-Curiel van de CAmS om met onderzoekers en geïnteresseer-den te spreken een pakkend voorbeeld is. Daarnaast hebben de organisaties zich regelmatig als partie civile gevoegd in een lopende strafzaak.201 Hun bij-drage bestaat vooral uit het benadrukken van de schadelijke gevolgen en het leveren van deskundigen op het gebied van VGV. Ook bij de culturele verwe-ren leveverwe-ren zij contra-expertise. Tot slot hebben de slachtofferorganisaties een belangrijke functie gehad in het tegengaan van correctionalisation; door zaken bij het cour d’assises te krijgen werd de bekendheid van de problematiek van (en het verbod op) VGV flink vergroot.

4.7

Tussenconclusie

De PmI’s hebben – zo blijkt uit met name de gesprekken – de afgelopen jaren de meeste ‘originele’ ontdekkingen van VGV gedaan. Uit de geanalyseerde dossiers en de gevoerde gesprekken valt wel op te maken dat ook de PmI’s slechts een zeer klein deel van de daadwerkelijk gepleegde VGV’s ontdekken, althans melden. Toch moet worden opgemerkt dat het instituut van de PmI erg belangrijk is geweest voor de opsporing en vervolging van VGV in Frank-198 SOS Femme Alternative heeft zich ook een aantal keer als partie civile gesteld in zaken van

VGV.

199 E. Leye, Female Genital mutilation. A study of health services and legislation in some countries of

the European Union (diss. Universiteit Gent), 2008, p. 53.

200 Hoewel deze organisaties inmiddels samenwerken had men oorspronkelijk een verschil van visie op de mate waarin vrouwen (die zowel dader als slachtoffer zijn) gebaat waren bij een strafrechtelijke aanpak. Zie B. Winter, ‘Women, the Law, and Cultural Relativism in France: The case of Excision’, Signs 1994, p. 962.

rijk. Het is immers de enige plaats waar meisjes min of meer systematisch genitaal zijn onderzocht, en daardoor ook het instituut bij uitstek waar zaken van VGV aan het licht komen. Zonder de bereidheid van in ieder geval een paar PmI artsen om zaken te melden, zou het aantal opsporings- en vervol-gingssuccessen met zekerheid veel lager hebben gelegen.

Van de overige ontdekkingen kan gezegd worden dat ze een hoog ‘toevals-treffer’-gehalte hebben, waarbij de ontdekking van VGV voor een groot deel afhankelijk is van vele omstandigheden die buiten de invloed van de adminis-tratieve, politiële en justitiële autoriteiten liggen. Tegelijkertijd zijn de meeste veroordelingen wel het gevolg van opsporingsonderzoek, namelijk binnen de twee grote snijdsterzaken. Het was te danken aan de inzet van bijzondere opsporingsmethoden tegen de twee snijdsters dat het grootste gedeelte van de gevallen waarvoor iemand is veroordeeld op bijna dominosteen-achtige wijze aan het licht kwam. Maar voordat het stadium waarin deze nieuwe zaken werden ontdekt kon worden bereikt, was al wel een originele ontdekking van de snijdsterzaak nodig. De in dit hoofdstuk besproken, aan het systeem van opsporing en vervolging externe, factoren zijn dan ook een essentieel punt in een evaluatie van de Franse strafrechtelijke aanpak van VGV.

5.1

Inleiding

Indien de procureur de la République een melding van vrouwelijke genitale ver-minking (VGV) ontvangt, zal hij altijd een enquête preliminaire laten uitvoeren door de brigade de protection des mineurs. De problematiek van VGV ligt bij de professionele betrokkenen dermate gevoelig dat iedere melding in beginsel serieus genomen wordt en dat daaromtrent op zijn minst enig onderzoek moet worden verricht.202 Bij het geven van de opdracht tot het starten van de enquête

preliminaire zal de procureur de la République in de meeste gevallen niet vragen om de uitvoering van expliciet genoemde opsporingshandelingen, maar zal hij de brigade de protection des mineurs vooral in algemene zin instrueren om uit te zoeken of daadwerkelijk sprake is van VGV, wie de dader is en wat de rol van de ouders is geweest. Hieronder (paragrafen 5.2 en 5.3) zal eerst de “standaard-procedure” worden besproken, waarbij procedure niet moet wor-den opgevat als een in formele stukken neergelegd beleid, maar als de uit de praktijk op te maken standaard wijze van werken. Daarna worden enige daar-van afwijkend verlopende situaties besproken in de paragraaf 5.4.