• No results found

Wat is de doelgroep van de projecten?

Conclusies en aanbevelingen

1 Antwoorden op de onderzoeksvragen

1.3 Wat is de doelgroep van de projecten?

1.3.1 De socio-demografische kenmerken van de sociale huurders

De projecten bereiken evenveel mannelijke als vrouwelijke huurders. Wat de leeftijdsverdeling betreft bestaat de doelgroep voornamelijk uit cliënten tussen de 36 en 65 jaar (60%) en behoren jongvolwassenen (18-25 jaar) tot de minderheid (4%). De leeftijdsverdeling verschilt enigszins tussen de pilootprojecten: zo bereiken de projecten 1, 4 en 6 een groter aantal cliënten tussen 26 en 35 jaar en begeleiden project 4 en 5 een groter aantal cliënten ouder dan 65 jaar. Opvallend: de bereikte doelgroep telt weinig cliënten met een migratieachtergrond (13%).

De meerderheid van de cliënten leeft van een uitkering of leefloon (57%) en is alleenstaand (70%). We stellen wel vast dat in project 1 de doelgroep veel heterogener is qua leefvorm: zo is de helft alleenstaand en woont de andere helft samen met partner en/of kind.

1.3.2 De inclusie- en exclusiecriteria van de projecten

Alle projecten richten zich op sociale huurders met een vermoedelijke psychische kwetsbaarheid of verslavingsproblematiek. Hoewel er heel wat overlap is tussen de inclusie- en exclusiecriteria die de projecten hanteren, leggen ze allemaal hun eigen accent en dit m.b.t. volgende criteria:

• Ernst van de psychiatrische problematiek: project 5 houdt bij de inclusie rekening met de ernst van de problemen en includeert enkel cliënten die kampen met een ernstige psychiatrische problematiek. Sociale huurders met minder ernstige problemen, verwijst het team door naar een alternatief zorgaanbod. De andere projecten houden geen rekening met de ernst van de problemen.

Woonproblemen: voor de projecten 1, 2 en 3 is de aanwezigheid van woonproblemen (overlast, dreigende uithuiszetting, beperkte woonvaardigheden, leefbaarheidsproblemen, huurachter-stal, etc.) een vereiste om een huurder te includeren. Voor project 6 is het hebben van een woonprobleem geen inclusiecriterium. De projecten 4 en 5 trekken dit criterium breder open naar de aanwezigheid van problemen op verschillende levensgebieden (wonen, lichamelijk, dagbesteding, sociale activiteiten, etc.).

• Nog geen hulp (GGZ) geïnstalleerd: de projecten 2, 3, 4, 5 en 6 includeren enkel huurders die zorg mijden. De wijze waarop men dit criterium toepast verschilt tussen de projecten. De projecten 2, 3 en 5 stellen de betrokkenheid van een GGZ-partner als exclusiecriterium. Cliënten met een hulpvraag die al begeleiding krijgen binnen de GGZ worden niet geïncludeerd. De projecten 4 en 6 passen dit criterium iets soepeler toe. Zij includeren cliënten die nog geen adequaat formeel netwerk rond zich hebben. Het is dus mogelijk dat er wel al een zorgpartner betrokken is maar dat deze hulp niet volstaat. Voor project 1 is dit criterium minder doorslaggevend, omdat men bij aanmelding weinig zicht heeft op de aanwezige hulpverlening.

Wanneer men gaandeweg merkt dat er reeds veel zorgpartners betrokken zijn, zet het team een stap terug.

• Leeftijd: project 1 includeert enkel cliënten tussen de 18 en 65 jaar. De andere projecten maken geen melding van leeftijdsgrenzen – de cliënten moeten alleen meerderjarig zijn.

• Beslissingsonbekwaam: project 5 includeert enkele cliënten die beslissingsonbekwaam zijn. De inschatting van beslissings(on)bekwaamheid gebeurt door de psychiater in samenwerking met het multidisciplinair team. Voor de overige projecten is dit geen inclusiecriterium.

De aard van de problematiek van de sociale huurders

Alle cliënten hebben een psychische kwetsbaarheid die uiteenlopend is van aard. Schizofrenie, psychose of een bipolaire stoornis komen het vaakst bij de cliënten voor (24%), gevolgd door angst, depressie of een andere stemmingsstoornis (18%) en gedragsproblemen (17%). Ook lichamelijke verwaarlozing of verwaarlozing van de woning, verslavingsproblemen, lichamelijke problemen en een cognitieve beperking zijn veelvoorkomend: voor circa 60% van de cliënten is er sprake van lichamelijke verwaarlozing of verwaar-lozing van de woning, een op twee huurders heeft naast psychische problemen ook lichamelijke klachten, een op twee heeft een verslavingsprobleem en dertig percent heeft een cognitieve beperking.

De resultaten verschillen tussen de projecten: verslaving komt in de projecten 2, 4 en 6 vaker voor (bij twee derde van de huurders) dan in de andere projecten (bij een derde). Project 5 focust bijna exclusief op cliënten met ernstige psychische problemen – cliënten met een verslaving behoren niet tot de doelgroep.

In de projecten 1, 5 en 6 heeft minimaal een derde van de cliënten een cognitieve beperking – terwijl dit in de andere projecten minder voorkomt. Lichamelijke klachten komen in project 4 minder frequent voor dan in de andere projecten. Verwaarlozing komt in de projecten 4 en 6 meer voor dan in de andere projecten.

Het zorgverleden van de sociale huurders

De helft van de cliënten heeft een verleden in de GGZ. De aard van het zorgverleden werd via de registratie-gegevens helaas niet in kaart gebracht. Het aantal cliënten met een zorgverleden verschilt evenwel tussen de projecten. In de projecten 2, 5 en 6 heeft de meerderheid van de cliënten een zorgverleden terwijl dit in de projecten 1, 3 en 4 voor iets minder dan de helft van de cliënten het geval is. De getuigenissen (zie volgende paragraaf) tonen bovendien dat veel huurders negatieve ervaringen met de zorg hebben.

1.4 Wat zijn positieve ervaringen van sociale huurders m.b.t. de aanklampende zorg?

De sociale huurders bevinden zich op het moment van aanmelding in een ongunstige leefsituatie omwille van uiteenlopende problemen zoals: verwaarlozing van de woning, verzamelwoede, administratie en papierwerk dat niet in orde is, werkloosheid, financiële problemen en schulden, conflicten met de sociale huisvester, lichamelijke klachten, verslavingsproblemen, agressief gedrag of psychische problemen.

Meestal is er sprake van een combinatie van deze problemen.

Wat opvalt is dat verschillende cliënten een zorgverleden hebben en hier vooral negatieve herinneringen aan overhouden. Veelgehoorde klachten zijn dat de hulpverlening te pusherig, te berispend en te veroordelend is waardoor cliënten zich niet gerespecteerd voelen en afhaken. De hulp bestaat vaak uit het voorschrijven van zware medicatie (met bijbehorende nevenwerkingen) terwijl veel cliënten vooral aan-geven nood te hebben aan een goed gesprek. Hulpverleners maken onvoldoende tijd vrij om echt te luisteren, waardoor de cliënt zich niet gehoord voelt. Een andere klacht is dat de zorg niet altijd is afgestemd op het probleem: wanneer er een wachttijd is bij de voorziening die eigenlijk nodig is, ontvangen cliënten soms minder geschikte hulp in de plaats. Zo kreeg één cliënt kortdurende ondersteuning van een maatschappelijk werker van het CAW terwijl hij in feite dringend nood had aan langdurige gesprekstherapie gegeven door een psycholoog. De wachttijd bij het CGG was op dat moment zodanig lang dat de cliënt daar niet terecht kon voor hulp en zijn problemen volledig begonnen te escaleren. Veel cliënten hebben tot slot het gevoel dat de hulp niets uithaalt – ze zijn teleurgesteld en keren de hulpverlening de rug toe.

Sommige cliënten hebben in het begin hun twijfels over de bedoelingen van het aanklampend team, maar dit wantrouwen verdwijnt meestal snel en maakt plaats voor appreciatie. Andere cliënten geven aan dat de begeleiding net op tijd in hun leven verscheen en dat ze onmiddellijk een klik voelden met de hulpverlener die voor de deur stond.

Wat de cliënten vooral appreciëren aan de aanklampende zorg is dat de begeleiding geleidelijk en vrijblijvend op gang komt en de begeleiders rekening houden met hun wensen. De hulpverleners zijn ook menslievend en solidair. Ze nemen de tijd om te luisteren zonder hun mening op tafel te leggen en proberen te begrijpen wat er in de cliënt omgaat. Ze zijn daarenboven respectvol en niet veroordelend. Ze leggen geen zaken op en zijn niet opdringerig. In de plaats proberen ze waar mogelijk te helpen door nuttig advies te geven, mee naar oplossingen te zoeken of zelf de handen uit de mouwen te steken. De hulpverleners ondersteunen en motiveren de cliënt om zich uit eigen beweging te herpakken. Dat laatste is een belangrijk punt: veel cliënten vinden het belangrijk om hun eigen zeg te kunnen doen en mee te kunnen beslissen over de stappen die gezet worden. De aanklampende aanpak en de zorg aan huis stellen de cliënten doorgaans sterk op prijs: sommige cliënten zitten zodanig diep dat ze zelf niet de kracht hebben om op zoek

te gaan naar hulp. De hulpverleners laten de cliënt ook niet zomaar vallen als ze voor een gesloten deur staan. Een laatste meerwaarde is dat de hulpverleners zaken kunnen regelen die veel cliënten zelf niet voor elkaar krijgen. Hulpverleners weten wie ze voor wat moeten contacteren en worden niet van het kastje naar de muur gestuurd.

De getuigenissen tonen ook dat de teams dankzij hun optreden voor veel cliënten een verschil kunnen maken. De hulpverleners brengen allerhande papierwerk (voor leeflonen, mindervalide-uitkeringen, gehandicaptenkaarten, de mutualiteit, etc.) in orde, helpen bij traumaverwerking en de verwerking van zwarte gedachten, bieden steun bij het overwinnen van verslavingen, zorgen voor stapsgewijze toeleiding naar de arbeidsmarkt, bemiddelen bij conflicten, ruimen samen met de cliënt de woning op, scheppen structuur en regelmaat in het dagelijks leven van de cliënt, leren de cliënt woonvaardigheden aan zodat hij zelf zijn huishouden kan organiseren, schakelen thuishulp in, bouwen een nieuw zorgnetwerk rond de cliënt uit, etc.

1.5 Wat zijn negatieve ervaringen van de sociale huurders m.b.t. de aanklampende zorg?

Tijdens de interviews met de huurders komen er weinig of geen aspecten ter sprake die de sociale huurders als onaangenaam ervaren. Eén koppel betreurt de beperkte duurtijd van de begeleiding en een andere cliënt geeft aan dat de wekelijkse huisbezoeken niet altijd op een goed moment komen.