• No results found

De socio-demografische kenmerken van de sociale huurders

Analyse registratiegegevens van de pilootprojecten “aanklampende zorg naar zorgmijdende mensen met psychische problemen die sociaal huren”

2 De socio-demografische kenmerken van de sociale huurders

2.1 Geslacht

Over de zes pilootprojecten heen is het aantal sociale huurders van het mannelijke (n=183) en het vrouwelijke geslacht (n=184) gelijk verdeeld. Ook tussen de pilootprojecten is de geslachtsverdeling min of meer gelijk [X²(5)=2.52; p=.77] (zie Figuur 1). In de projecten 1, 2, 3 en 6 is de verdeling van geslacht quasi gelijk. Project 4 begeleidde iets meer cliënten van het mannelijke geslacht, terwijl project 5 meer vrouwelijke sociale huurders opvolgde.

Figuur 1 Verdeling “geslacht” per pilootproject aanklampende zorg.

2.2 Leeftijd

Figuur 2 geeft een overzicht van de leeftijdsverdeling van de sociale huurders over de zes pilootprojecten heen. Drie op de vijf sociale huurders (circa 60%) is tussen de 36 en de 65 jaar. Ongeveer 13% van de huurders is ouder dan 65 jaar en 4% is jonger dan 25 jaar.

Figuur 2 Verdeling “leeftijd” over de pilootprojecten aanklampende zorg heen.

De leeftijdsverdeling verschilt significant tussen de pilootprojecten [X²(25)=48.03; p<.01] (zie Tabel 5).

In alle pilootprojecten bestaat de doelgroep voor een groot deel uit cliënten tussen de 36 en 65 jaar.

34

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Project 6 Man Vrouw

<25 jaar 26-35 jaar 36-45 jaar 46-55 jaar 56-65 jaar >65 jaar

Jongvolwassenen behoren in alle pilootprojecten slechts tot een minderheid van de doelgroep. Ook cliënten tussen de 26 en 35 jaar zijn in verschillende pilootprojecten een minderheid, met name in de projecten 2, 3 en 5. In de pilootprojecten 1, 4 en 6 bestaat de doelgroep wel voor een aanzienlijk deel uit cliënten tussen de 26 en 35 jaar. Wat de 65-plussers betreft zien we eveneens een grote variatie tussen de projecten. Zo begeleiden de projecten 4 en 5 een behoorlijk aantal oudere cliënten, terwijl dit voor de andere pilootprojecten minder geldt.

Tabel 5 Verdeling “leeftijd” per pilootproject aanklampende zorg.

Leefvorm Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Project 6

<25 jaar 6 (9%) 0 (0%) 2 (5%) 2 (3%) 1 (1%) 3 (6%)

26-35 jaar 19 (27%) 0 (0%) 3 (8%) 15 (22%) 5 (6%) 9 (17%)

36-45 jaar 16 (23%) 10 (37%) 9 (24%) 11 (16%) 17 (20%) 8 (15%) 46-55 jaar 17 (24%) 8 (30%) 7 (18%) 15 (22%) 20 (24%) 16 (31%) 56-65 jaar 10 (14%) 6 (22%) 12 (32%) 13 (19%) 23 (28%) 11 (21%)

>65 jaar 2 (3%) 3 (11%) 5 (13%) 11 (16%) 17 (21%) 5 (10%)

2.3 Nationaliteit

De meerderheid van de cliënten heeft de Belgische nationaliteit (n=318; 87%). Tussen de pilootprojecten is er geen significant verschil wat de nationaliteit van de cliënten betreft [X²(10)=16.94; p=.08] (zie Tabel 6). Voor elk van de pilootprojecten geldt dat de overgrote meerderheid van de cliënten de Belgische nationaliteit heeft. Niettemin merken we op dat de doelgroep van project 6 bijna uitsluitend uit cliënten met een Belgische nationaliteit bestaat, terwijl in de projecten 3 en 5 één op vijf cliënten van niet-Belgische origine is.

Tabel 6 Verdeling “nationaliteit” per pilootproject woonvormen aanklampende zorg.

Pilootproject Aantal Belg Aantal niet-Belg Onbekend

Project 1 63 (90%) 6 (10%) 1 (1%)

Project 2 25 (93%) 2 (7%) 0 (0%)

Project 3 55 (81%) 12 (19%) 1 (1%)

Project 4 58 (87%) 7 (13%) 2 (3%)

Project 5 66 (80%) 12 (20%) 5 (6%)

Project 6 51 (98%) 1 (2%) 0 (0%)

2.4 Leefvorm

De grote meerderheid van de cliënten (n=258; 70%) is alleenstaand. Circa 15% is alleenstaand met kinderen en 13% woont samen met partner, met partner en kinderen of in een gezin (zie Figuur 3).

Figuur 3 Verdeling “leefvorm” over de pilootprojecten aanklampende zorg heen.

Tussen de pilootprojecten is er een significant verschil wat de leefvorm van de doelgroep betreft [X²(25)=73.67; p<.001] (zie Tabel 7). Voor de projecten 2, 3, 5 en 6 geldt dat meer dan driekwart van de cliënten alleenstaand is. De doelgroep van pilootproject 1 is het meest heterogeen qua leefvorm: de helft van de cliënten is alleenstaand, een kwart is alleenstaand met kinderen en twee op tien is samenwonend met partner of samenwonend met partner en kind.

Tabel 7 Verdeling “leefvorm” per pilootproject woonvormen aanklampende zorg.

Leefvorm Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Project 6 Alleenstaand 32 (46%) 21 (78%) 51 (75%) 42 (63%) 69 (83%) 43 (83%) Alleenstaand

met kinderen

18 (26%) 5 (18%) 7 (10%) 8 (12%) 9 (11%) 6 (11%)

Samenwonend in gezin

1 (1%) 0 (0%) 1 (1%) 6 (9%) 2 (2%) 1 (2%)

Samenwonend met partner

8 (11%) 1 (4%) 6 (9%) 3 (4%) 3 (4%) 1 (2%)

Samenwonend met partner en kind

9 (13%) 0 (0%) 3 (4%) 2 (3%) 0 (0%) 1 (2%)

Onbekend 2 (3%) 0 (0%) 0 (0%) 6 (9%) 0 (0%) 0 (0%)

258 53

11 22 15 8

0 50 100 150 200 250 300

Alleenstaand Alleenstaand met kinderen Samenwonend in een gezin Samenwonend met partner Samenwonend met partner en kinderen Onbekend

2.5 Inkomen

De grootste groep cliënten leeft van een uitkering (n=158; 43%). Slechts een kleine groep heeft een eigen inkomen op basis van een beroepsactiviteit (n=23; 6%) (zie Figuur 4).

Figuur 4 Verdeling “inkomen” over de pilootprojecten aanklampende zorg heen.

Tussen de pilootprojecten is er een significant verschil wat de verdeling van inkomen betreft [X²(25)=93.69; p<.001]. Voor de projecten 3 en 4 geldt dat de variabele “inkomen” voor een groot deel van de cliënten de waarde “onbekend” heeft, waardoor de gegevens voor beide pilootprojecten minder betrouwbaar zijn. In de andere pilootprojecten leeft bijna de helft van de doelgroep van een uitkering.

We merken eveneens op dat in vergelijking met de andere pilootprojecten project 1 aanmerkelijk meer cliënten telt met een eigen beroepsinkomen (n=13; 19%) en project 5 meer cliënten die leven van een pensioen (n=19; 23%) (zie Tabel 8).

Tabel 8 Verdeling “inkomen” per pilootproject aanklampende zorg.

Inkomen Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Project 6 Eigen

beroepsactiviteit

13 (19%) 0 (0%) 2 (3%) 3 (4%) 2 (2%) 3 (6%)

Leefloon 10 (14%) 5 (18%) 12 (18%) 8 (12%) 8 (10%) 9 (17%) Leeft op kosten

naasten

5 (7%) 0 (0%) 1 (1%) 2 (3%) 3 (4%) 1 (2%)

Pensioen 1 (1%) 4 (15%) 9 (13%) 8 (12%) 19 (23%) 5 (10%)

Uitkering 31 (44%) 18 (67%) 16 (23%) 22 (33%) 43 (52%) 28 (54%) Onbekend 10 (14%) 0 (0%) 28 (41%) 24 (36%) 8 (10%) 6 (11%)

23

52 12

46

158 76

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180

Beroepsactiviteit Leefloon Kosten van naasten Pensioen

Uitkering Onbekend

2.6 Hoogst behaalde diploma

Voor de meeste cliënten is het niet geweten wat hun hoogst behaalde diploma is (n=193; 53%). Van de cliënten waarvoor dit wel geweten is, heeft de grootste groep een diploma van het middelbaar (n=112;

30%). Slechts een selecte groep beschikt over een diploma hoger onderwijs (n=13; 3%) (zie Figuur 5).

Figuur 5 Verdeling “diploma” over de pilootprojecten aanklampende zorg heen.

De verdeling “Diploma” is significant verschillend voor de pilootprojecten [X²(15)=51.23; p<.001] (zie Tabel 9). Voor alle pilootprojecten geldt dat de begeleiders voor de meeste cliënten niet weten wat hun hoogst behaalde diploma is: dit is voor minimaal 40% van de cliënten het geval. In vergelijking met de andere pilootprojecten begeleidt project 5 veel cliënten die enkel een diploma lager onderwijs hebben.

De mogelijkheid bestaat dat de restcategorie “onbekend”, die vooral voor de projecten 2, 3, 4 en 6 omvangrijk is, eveneens een aantal cliënten telt met enkel een diploma lager onderwijs.

Tabel 9 Verdeling “diploma” per pilootproject aanklampende zorg.

Hoogst behaalde diploma

Project 1 Project 2 Project 3 Project 4 Project 5 Project 6

Lager onderwijs

5 (7%) 5 (18%) 2 (3%) 3 (4%) 24 (29%) 10 (19%)

Middelbaar onderwijs

32 (46%) 7 (26%) 12 (18%) 23 (34%) 24 (29%) 14 (27%)

Hoger onderwijs

2 (3%) 1 (4%) 4 (6%) 1 (1%) 2 (2%) 3 (6%)

Onbekend 30 (43%) 14 (52%) 49 (72%) 38 (57%) 33 (40%) 25 (48%) 13

49

112

193

0 50 100 150 200 250

Hoger of universitair onderwijs Lager onderwijs Middelbaar onderwijs Onbekend