• No results found

4. ANALYSE VAN DE RESULTATEN

4.4 DISCUSSIE RESULTATEN

De resultaten uit dit onderzoek ondersteunen de eerste hypothese en zijn in lijn met de verwachting afgeleid uit eerdere onderzoeken. De mate van (vrijwillige) informatieverschaffing wordt beïnvloed door de hoeveelheid en verscheidenheid aan belanghebbenden (DiMaggio, 1983; Khlifi en Bouri, 2010). Cure-instellingen verschaffen dus daadwerkelijk meer informatie dan de care-instellingen. Dit kan verklaard worden aan de hand van de stakeholder theorie:

Cure-instellingen (ziekenhuizen) hebben met meer verschillende stakeholders te maken dan

care-instellingen. Deze stakeholders hebben allemaal een informatiebehoefte en doordat de informatiebehoefte onder de stakeholders lang niet altijd dezelfde is, ontstaat bij ziekenhuizen een grotere vraag naar informatie dan bij de care-instellingen. Ziekenhuizen dienen namelijk niet alleen met het financiële belang rekening te houden, maar ook met politieke en sociale belangen. Dit komt overeen met eerder onderzoek waarin gebleken is dat wanneer organisaties van groter openbaar belang worden, zij met meer dan alleen financiële belangen rekening moeten houden

(Freeman and Evan, 1990; Freeman and Liedtka, 1991). Dit resultaat kan ook verklaard worden vanuit de stewardship theorie: Deze theorie die stelt dat managers in het belang van de onderneming handelen omdat managers geloven dat dit eindelijk ook in hun persoonlijke belang is (Donaldson & Davis, 1989, 1991). Een ziekenhuis dat met meer belanghebbenden te maken heeft, zal ook meer belang hebben bij het publiceren van meer informatie dan verplicht is, om zo aan de informatiebehoefte van zijn belanghebbenden te voldoen. De druk vanuit het maatschappelijk verkeer op cure-instellingen om zijn activiteiten te legitimeren zal groter zijn dan op care-instellingen, dit vanwege het grotere maatschappelijke belang dat ziekenhuizen lijken te hebben ten opzichte van care-instellingen. Het legitimeren van zijn activiteiten kan door middel van het publiceren van informatie over zorg en productie in het jaarverslag. De gevonden resultaten zijn dus conform de legitimatie theorie (Lindblom, 1984; Guthrie en Parker, 1989; Patten, 1992). De institutionele theorie, waarbij organisaties gedrag van andere organisaties in de sector gaan kopiëren, om uiteenlopende redenen, heeft in de Nederlandse zorgsector niet geleid tot uniformiteit in de verslaggeving over zorg en productie in het jaarverslag. Een verklaring hiervoor kan in de bovenstaande theorieën gevonden worden en de uitleg bij de discussie van de tweede hypothese. Naast de verklaring van de gevonden resultaten aan de hand van deze wetenschappelijke theorieën, zijn de resultaten ook in overeenstemming met het onderzoek van Ernst & Young (2010a) naar governance in de jaarverslagen in de zorgsector van 2009 waaruit blijkt dat care-instellingen achterblijven op cure-instellingen op dit gebied.

Het resultaat dat in dit onderzoek gevonden is naar aanleiding van de tweede hypothese, komt overeen met wat in eerder onderzoek al is aangetoond voor commerciële ondernemingen (Ahmed en Courtis, 1999). Nu blijkt dat ook voor zorginstellingen een verband is gevonden dat de invloed van de grootte van de instellingen op de mate van (vrijwillige) informatie aantoont, dit verband was door onder andere Firth (1979), Cooke (1989), Hossain et. al. (1994, 1995) al aangetoond bij profit-organisaties in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nieuw-Zeeland. Redenen die deze positieve relatie kunnen verklaren zijn: grotere organisaties hebben ook meer activiteiten waarover zij kunnen rapporteren, meer informatiebehoefte van belanghebbenden, geavanceerde systemen om data te verzamelen en financiële middelen om informatie te

verzamelen, te presenteren en te verspreiden zijn groter. Het resultaat van deze hypothese sluit wederom aan bij de stakeholder theorie, omdat grotere zorginstellingen meer stakeholders hebben, die vervolgens samen een grotere informatiebehoefte hebben dan de kleinere zorginstellingen. De resultaten sluiten ook hier niet aan bij de institutionele theorie, omdat ook deze resultaten niet de uniformiteit in de verslaggeving bewijzen. Een verklaring hiervoor is dat de informatie over zorg en productie in het jaarverslag, vrijwel geheel vrijwillige informatie is en hier dus geen wet- en regelgeving is die voor uniformiteit zorgt (coercive isomorfisme). Van kopieergedrag door zorginstelling blijkt ook weinig sprake te zijn (mimetische isomorfisme) en druk vanuit zogenaamde ´pressure groups´ (instituties die druk uitoefenen op de organisaties) lijkt vooralsnog ook niet tot uniformiteit in de verslaggeving over zorg en productie te leiden (normatieve isomorfisme).

In de literatuur is in eerdere onderzoeken vaak al geen relatie gevonden tussen het resultaat van een organisatie en de mate van (vrijwillige) informatieverschaffing (Meek et al, 1995; Ho en Wong, 2001; Eng en Mak, 2003), uit dit onderzoek blijkt dat deze relatie ook in de Nederlandse zorgsector niet bestaat. Doordat bij profit organisaties al aangetoond was dat geen of een zwakke relatie bestaat tussen deze twee variabelen, is het resultaat uit dit onderzoek dan ook wat verwacht werd, aangezien financiële prestaties voor zorginstellingen als minder belangrijk worden gezien dan bij organisaties die wel naar winst streven. Vanuit de stakeholder theorie kan dit verklaard worden doordat de belangrijkste stakeholders van zorginstellingen niet zozeer in het financiële resultaat geïnteresseerd zijn, maar in de prestaties op het gebied van kwaliteit van de geleverde zorg. De hoeveelheid informatie over zorg en productie in het jaarverslag is onafhankelijk van het resultaat van de zorginstelling. De druk om activiteiten te legitimeren aan het maatschappelijk verkeer is ook niet afhankelijk van het resultaat, maar komt vanuit de belanghebbenden stelt de legitimatie theorie en de resultaten uit dit onderzoek sluiten daar bij aan.

De resultaten uit de laatste hypothese 4a/b zijn verschillende, hieruit blijkt dat de omvang van de Raad van Bestuur wel invloed heeft op de mate van informatie over zorg en productie in het jaarverslag, voor de relatie tussen de Raad van Toezicht en de hoeveelheid (vrijwillige)

informatie in het jaarverslag is geen bewijs gevonden. De agency theorie, waarin de belangenconflicten tussen Raad van Bestuur en belanghebbenden centraal staan, stelt dat (vrijwillige) informatieverschaffing een middel kan zijn om agency kosten te verminderen (Jensen en Meckling, 1976). De omvang van de Raad van Bestuur, die meestal de belangrijke beslissingen neemt omtrent de informatie in het jaarverslag, heeft een positieve invloed op de hoeveelheid informatie over zorg en productie in het jaarverslag. Een grotere Raad van Bestuur leidt tot meer beschikbare tijd en de kennis binnen de raad neemt toe, deze twee aspecten kunnen redenen zijn om meer informatie in het jaarverslag op te nemen, waaronder informatie over zorg en productie. Beredenerend vanuit de agency theorie kunnen principalen deze informatie vervolgens gebruiken om de prestaties van het management (Raad van Bestuur) te controleren. In dit onderzoek is geen bewijs gevonden voor een relatie tussen de omvang van de Raad van Toezicht en de mate van informatieverschaffing over zorg en productie, de belangrijkste reden hiervoor lijkt dat het vooral de beslissingen van de Raad van Bestuur betreffen, die over de verslaggeving gaan. Uit de Zorgbrede Governancecode (Brancheorganisaties Zorg, 2010) blijkt dat de voornaamste taak van de Raad van Toezicht het toezicht houden op het besturen door de Raad van Bestuur is. Dit lijkt goed aan te sluiten bij de gevonden resultaten: de Raad van Bestuur neemt de beslissingen omtrent de informatie in het jaarverslag en heeft dus wel invloed op de hoeveelheid informatie over zorg en productie in het jaarverslag. Daarnaast controleert de Raad van Toezicht het besturen van de Raad van Bestuur en neemt zelf dus geen beslissingen met betrekking tot de informatie in het jaarverslag en heeft derhalve geen invloed.