• No results found

i 7.7 Algemene conclus es

8. Ervaringen met deradicaliseringsprogramma’s

8.1 Deradicaliseringsprogramma’s voor rechts-extremisten

In verschillende West Europese landen zijn deradicaliseringsprogramma’s ontwikkeld, die bedoeld zijn individuele aanhangers van radicale bewegingen te stimuleren om uit te treden en hun gedachtegoed te wijzigen. De Noorse onderzoeker Bjørgo is één van de

grondleggers van een programma om rechts-extremisten te helpen uit te treden. Dit zogenoemde Exitprogramma werd halverwege de jaren negentig ontwikkeld en toegepast in Noorwegen, en daarna is Exit – enigszins aangepast – toegepast in Zweden en

Duitsland. We zullen hier de programma’s in de verschillende landen bespreken. Bij de bespreking maken we gebruik van verscheidene bronnen. Onze studie naar Exit in

Noorwegen is een casestudie die bestaat uit een literatuurstudie en uit interviews die we ter plaatse hebben afgenomen met de bedenkers en uitvoerders van dit programma. Onze studie naar het Exitprogramma in Zweden en naar Exit en aanvullende

deradicaliseringsprogramma’s in Duitsland bestaat uit een literatuurstudie. Ook stippen we een lopend pilotproject aan in Nederland.

8.1.a Noorwegen14

In Noorwegen zijn er in totaal maar zo’n 100 à 200 actieve rechts-extremisten, en zij zijn verdeeld over vijf tot tien locaties. De beweging beleefde zijn hoogtepunt in 1995-1996 met ongeveer 300 leden. Er was een tweede, kleinere piek in 1999-2000, maar nadien

stabiliseerde de beweging zich. De leden zijn jong en hebben een relatief korte carrière binnen de beweging. Slechts een aantal blijven actief na hun twintigste. De meeste leden hebben niet meer dan een basisopleiding en ervaren sociale en maatschappelijke

problemen. Hierdoor is de organisatie zwak, en gevoelig voor het oppakken van leiders. Maar alhoewel de beweging zwak is, zijn er toch een aantal lokale groepjes die krachtig genoeg zijn om anderen te intimideren en de straten in hun gemeenschap te domineren. In Oslo en Kristiansand hebben zich gewelddadige conflicten voorgedaan tussen neonazi’s en groepen migrantenjongeren. Er hebben verscheidene gewelddadigheden tegen migranten plaatsgevonden, waarvan het ernstigste incident zich in januari 2001 voordeed, toen een vijftienjarige jongen met een donkere huidskleur werd doodgestoken door twee leden van de neonazi beweging in Oslo.

In de afgelopen jaren is de Noorse neonazi beweging zich beter gaan organiseren, inspiratie puttend uit en geholpen door de Zweedse Verzetsbeweging. De Noorse

Verzetsbeweging organiseert voornamelijk jongens en jonge mannen die eerder hebben geparticipeerd in de gewelddadige skinheadgroep Boot Boys. De beweging benadrukt het belang van fysieke training, en in de loop der tijd is ze steeds zichtbaarder en steeds meer ideologisch georiënteerd geworden. Een andere organisatie, Vigrid, wordt geleid door de 62-jarige Tore Tvedt en is geïnspireerd op de National Alliance, de grootste en meest actieve neonazi organisatie in de Verenigde Staten. Vigrid aanbidt oude Noorse goden, verheerlijkt Adolf Hitler en ontkent de Holocaust. De organisatie stimuleert niet direct geweld, maar het promoot een racistische en gewelddadige ideologie en zet zich af tegen het ‘zionistische bezettingsregime’ in Noorwegen. De organisatie met de vaderfiguur Tvedt probeert actief jongeren in heel Noorwegen te rekruteren. Ook ‘Blood and Honour’ heeft de afgelopen jaren voet aan de grond proberen te krijgen in Noorwegen, tot nu toe met weinig succes.

In 1996 heeft de Noorse overheid een groep van experts op het gebied van rechts- extremisme opgericht, de Interdisciplinaire Adviesdienst voor Lokale Actie tegen Racisme en Xenofobie. Dit adviesorgaan bestaat uit een dozijn onderzoekers en professionals, waaronder politieagenten, maatschappelijk werkers, pedagogen en conflict mediators. Omdat het probleem van rechts-extremisme vrij beperkt is in Noorwegen, is het orgaan niet permanent bemand. Het wordt ingeroepen in geval van lokale problemen, en meestal gaat dan een team van twee adviseurs de lokale gemeentelijke instanties helpen bij het analyseren van de problemen en het ontwikkelen van effectieve reacties. Het samenbrengen van verschillende experts heeft ertoe geleid dat kennis, methoden en praktijkervaring gesystematiseerd werden. Dit is onder andere uitgemond in het Exitproject. Het Exitproject is ontwikkeld in de periode van 1995 tot 1997, en heeft drie doelen:

- Het helpen en ondersteunen van jongeren die uit extreemrechtse of andere gewelddadige groepen willen stappen,

14 Deze casestudie van Noorwegen is gebaseerd op interviews met sleutelfiguren uit Oslo en Kristiansand, en op Bjørgo (2002), Bjørgo (2005) en op Carlsson (2006).

- Het ondersteunen van ouders wier kinderen in extreemrechtse of andere

gewelddadige groepen zitten, door het opzetten van lokale ouderlijke netwerken, - Het ontwikkelen en verspreiden van kennis en methoden onder profssionals die

werken met jongeren uit gewelddadige groepen.

Er werd besloten dat er niet een apart instituut zou worden opgericht, maar dat het

Exitprogramma moest worden uitgevoerd door direct betrokken instanties. Het Exitproject heeft inmiddels meer dan 700 professionals zoals leraren, lokale jongerenwerkers,

politieagenten enzovoort opgeleid in de preventie van en interventie in rechts-extremisme en andere gewelddadige groepen. Wij hebben gesprekken gevoerd met drie verschillende instanties die zich bezighouden met de preventie en interventie bij rechts-extremisme: de organisatie Adults for Children (die het Noorse Exitprogramma heeft geleid), de afdeling van de Police Security Service die zich bezighoudt met extreemrechts, en het overlegorgaan voor criminaliteitspreventie in Kristiansand.

Adults for Children15

Adults for Children is een Noorse non-gouvermentele organisatie die zich bezighoudt met het mentale welzijn van kinderen, en heeft het Noorse Exitprogramma geleid van 1997 tot 2000. Omdat de Noorse politie niet de middelen en contacten had die nodig waren voor het Exitprogramma, werd de hulp ingeschakeld van Adults for Children. Deze organisatie heeft namelijk veel kennis, een goed netwerk en contacten met ouders. Exit werd

gesubsidieerd door drie verschillende ministeries (het Noors directoraat van Immigratie, het ministerie van Justitie en Politie en het ministerie voor Kinderen en Familiezaken). Nu is er geen financiering meer omdat de overheid het probleem als opgelost ziet.

Volgens Adults for Children draait het voor de jongeren die verzeild raken in het rechts-extremistische milieu in eerste instantie om de groep, pas later komt de ideologie in beeld. Veel van de jongeren hebben psychische problemen. Het Exitprogramma kiest voor ‘ouderwets’ maatschappelijk werk en werkt samen met de politie. Voor ouders van

jongeren die betrokken zijn bij een extreemrechtse groep zijn ouderlijke netwerken opgericht. Deze ouders hebben vaak behoefte aan kennis en informatie. Door hun ervaringen te delen, kunnen zij beter inzicht krijgen in het milieu waarin hun kind

betrokken is geraakt. Zij kunnen hun dilemma’s bespreken met mensen die hen niet gelijk stigmatiseren omdat hun kind in extreemrechtse kringen verkeert. En gezamenlijk kunnen zij oplossingen aandragen en initiatieven ontplooien om hun kind weer los te weken. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de verschillende oudergroepen. Sommige ouders zijn zeer succesvol: zij weten binnen een paar maanden hun kinderen terug te halen. Andere ouders hebben daar niet de middelen of motivatie voor. Sommige ouders delen de opvattingen van hun kinderen, en zeker in deze groepen is professionele ondersteuning noodzakelijk. Niet iedere ouder is even gemotiveerd om aan een groep deel te nemen, sommigen zijn bijvoorbeeld blij dat hun kind eindelijk vrienden heeft gevonden. Anderen zijn bang gestigmatiseerd te worden, zijn apathisch of onverschillig, of willen niet met vreemden over hun problemen praten. Ouderlijke netwerken werken dus niet voor iedereen, maar de aanpak wordt toch als succesvol gezien.

15 Deze tekst is gebaseerd op een interview dat is gehouden met Randi Talseth en Jan Steneby, beide werkzaam voor Adults for Children (Voksne for Barn, VfB), op 12 december 2006.

Om een succesvol Exitprogramma te draaien, zijn goede werknemers

onontbeerlijk. Het zijn vaak maatschappelijk werkers die met de jongeren meedenken en kunnen begrijpen waarom zij in een rechts-extremistisch milieu belanden, maar die

tegelijkertijd stevig genoeg in hun schoenen staan om met die jongeren te praten en hen bij te staan. Het gaat dus vooral om persoonlijke kwaliteiten en minder om een specifieke opleiding. Werknemers van Exit zijn als een spin in een web: ze moeten ervoor zorgen dat alle instanties goed functioneren en ze moeten toegang tot de ouders krijgen.

Een belangrijk aspect van Exit is het vrijwillige karakter van het programma. Het biedt een ondersteunend contact aan de persoon die wil uittreden, aan ouders en aan professionals. Mensen die uit de beweging willen stappen, kunnen bellen met het speciale telefoonnummer van Exit. Ook mensen die in de gevangenis zitten, kunnen contact opnemen met Exit. Vaak zie je dat vooral aan het begin en aan het eind van een

gevangenisstraf mensen gemotiveerd zijn om uit te treden. Een succesvolle methode die Adults for Children heeft toegepast, is het in contact brengen van jongeren met mensen die eerder uit het rechts-extremistische milieu zijn gestapt. Het idee om eerdere uittreders in te zetten werd in 1997 gelanceerd door Tore Bjørgo. Het idee werd overgenomen in Zweden in 1998, toen er een Exitprogramma werd opgericht met vroegere uittreders als

medewerkers. Omdat er te weinig mensen waren die deze rol konden vervullen in Noorwegen, heeft Adults for Children jongeren in contact gebracht met de uittreders uit Zweden. In ongeveer twee jaar heeft Exit meer dan zeventig jongeren uit het milieu geholpen.

De Police Security Service16

De Noorse geheime dienst houdt zich bezig met het identificeren van (potentiële) rechts- extremisten en tracht in samenwerking met de lokale politie te voorkomen dat individuen worden opgenomen in het rechts-extremistische milieu. Volgens de Police Security Service (PST)17 gaat het in het algemeen om jongeren van ongeveer veertien jaar, die weinig of geen

vrienden hebben en veel op straat rondhangen. Het zijn ‘social dropouts’: laagopgeleide jongeren met weinig kansen die een sociaal vangnet missen. Soms hebben ze een gewelddadige confrontatie gehad met een groepje migrantenjongeren, en zoeken zij bescherming bij een rechts-extremistische groep. Vaak hebben hun ouders dezelfde

racistische opvattingen. Deze jongeren missen een ideologie: ze zijn toevallig bij een rechts- extremistische groep terechtgekomen, en vinden daar de vrienden naar wie ze op zoek waren. Wel zijn er een aantal leiders die meer belezen zijn en die veelal de rol van een vaderfiguur vervullen voor de jongeren.

De PST heeft twee taken: ervoor zorgen dat jongeren niet dieper in het rechts- extremistische milieu verzeild raken en de meer doorgewinterde leden uit de groep halen. Bij de eerste, preventieve taak wordt er samengewerkt met de lokale gemeenschap,

jongerenclubs, de kinderopvang en de lokale politie. Een belangrijk middel bij de preventie is de ‘preventive talk’, ook wel de ‘empowerment conversation’ genoemd. Hierbij wordt door de lokale politie contact gelegd met de betreffende jongere, en worden de jongere en diens

16 Deze tekst is gebaseerd op een interview dat is gehouden met Tommy Larsen en een collega, beide werkzaam bij de Police Security Service, op 12 december 2006, en op Bjørgo (2002).

ouders gevraagd op het politiebureau te verschijnen. Jongeren onder de achttien jaar en hun ouders zijn verplicht aan dat verzoek gehoor te geven wanneer de politie het vermoeden heeft dat de jongere betrokken is bij illegale praktijken of aan het afglijden is richting een criminele jongerengroep. Er wordt een gesprek gevoerd waarbij het draait om de concrete aanleiding (diefstal, drugsgebruik, participatie in extreemrechtse groep). Er wordt vooral ingegaan op de problemen die de jongere te wachten staan, en op het feit dat hij zijn toekomst aan het vergooien is. Het doel van het gesprek is niet om de jongere te straffen, maar om een basis te creëren voor een heroriëntatie en een gedragsverandering. De politie vraagt de ouders toestemming om andere belangrijke instituties, zoals de school, te betrekken in de volgende stappen van heroriëntatie. Het gesprek is gebaseerd op een gestructureerde procedure waarbij het er om gaat het kind bewust te maken van de

gevolgen van zijn gedrag en te zoeken naar mogelijke (legale) alternatieven. Deze methode is vooral geschikt als preventieve maatregel bij jongeren die dreigen af te glijden. Een goed voorbeeld van het effect van het preventieve gesprek is de actie die in 2003 is gehouden tegen de Noorse neonazigroep Vigrid. In veertig dagen werden er 109 gesprekken gevoerd met 95 leden van deze groep. In 39 gevallen waren de ouders erbij. 60 mensen zijn daarna uit de groep gestapt, maar dit waren wel vooral de jongere leden.

Bij oudere, meer doorgewinterde leden worden andere tactieken gebruikt. Het gaat dan vooral om ‘verstorende’ activiteiten waarbij de politie om de kleinste vergrijpen de persoon oppakt en meeneemt naar het bureau. Tegelijkertijd wordt er elke keer wanneer iemand is opgepakt een kort gesprek gevoerd waarin keer op keer de gevolgen van iemands handelen worden benadrukt. Op deze manier zijn er ook een aantal doorgewinterde leden uit het rechts-extremistische milieu losgeweekt. Ook het isoleren van de centrale leiders van de groep kan helpen. Hierdoor wordt de leider losgeweekt van de groep en vallen de groepen uit elkaar. Het gaat de PST erom geweld te voorkomen, maar zij is geen ‘gedachtepolitie’. Wanneer zij jongeren van het geweld af kan houden, is haar missie geslaagd. In hoeverre de jongeren dan ook hun rechts-extremistische sympathieën hebben laten varen, is niet duidelijk.

Het is een voordeel dat Noorwegen voornamelijk lokale gemeenschappen kent waarin de politie op gemeenschapsniveau opereert. Meestal kent de lokale politie de jongeren dus persoonlijk en probeert zij met hen allemaal een gesprek te voeren. De PST werkt veel samen met de lokale politie. Af en toe lenen zij iemand uit aan het Exitprogramma, maar dit gebeurt niet heel vaak. Terwijl het Exitprogramma op basis van vrijwilligheid werkt, is het de taak van de PST om jongerengeweld te voorkomen en daarbij kan ze sommigen jongeren verplichten aan de gesprekken deel te nemen. En terwijl het Exitprogramma gebaseerd is op eigen aanmelding en jongeren daarbij dus niet actief geworven worden, gaat de PST juist zelf op de jongeren af.

Overlegorgaan voor criminaliteitspreventie in Kristiansand18

Kristiansand is een plaats aan de zuidkust van Noorwegen. De stad zelf telt ongeveer 75.000 inwoners, maar het grotere stedelijke gebied (inclusief enkele buurtgemeenten) heeft een populatie van ongeveer 100.000 inwoners – een typische middelgrote Scandinavische

18 Deze tekst is gebaseerd op een gesprek dat is gevoerd met onder anderen Nanna Thune (inter-agency crime prevention group), Else Berge Loland (Exit, Mentor project), "Kikkan" (the Church Youth Project) en Ole Hortemo (Police Station Chief) op 13 december 2006, op Bjørgo (2005) en op Carlsson (2006).

stad. Kristiansand is een welvarende stad, zonder uitgesproken arme of ‘slechte’ wijken, en met een goed ontwikkeld netwerk van welzijnsinstanties. Ongeveer tien jaar geleden is er een overlegorgaan voor criminaliteitspreventie opgericht van alle instanties die zich met jongeren bezighouden, waaronder de politie, het jeugdwerk, het maatschappelijk werk, de kinderopvang, het cultureel centrum, de kerk en een vertegenwoordiger van Adults for Children (de organisatie die het Exitprogramma heeft opgezet). Eens per maand komt het overlegorgaan bijeen om de ontwikkelingen en problemen op het gebied van de jeugd in Kristiansand te bespreken.

Halverwege de jaren negentig begon een groep jongens van tussen de veertien en twintig jaar door te straten te marcheren, en nam het jeugdcentrum over. De jongens waren boos op de maatschappij, hadden racistische opvattingen en waren bang voor de

migrantenpopulatie. De overgrote meerderheid van deze groep ‘neonazi’s’ – zoals ze door de lokale bevolking werden genoemd – was afkomstig uit de onderklasse:

eenoudergezinnen met een laag inkomen en met problemen rond alcohol- of

drugsmisbruik, psychiatrische problemen of mishandeling. De jongeren waren in veel gevallen mislukt op school, en veel van hen waren slachtoffers van pesten of geweld. Bovendien had de meerderheid negatieve persoonlijke ervaringen met personen met een migrantenachtergrond (zoals mishandeling door de hun moeders partner of door hun eigen vriend) die zij generaliseerden over de hele migrantenpopulatie. Een relatief groot aantal van hen gaf aan dat de behoefte aan bescherming tegen vijanden het belangrijkste motief was om lid te worden van de neonazi groep. De mate van ideologisch bewustzijn varieerde sterk: enkele jongeren hadden een relatief coherent geheel van nationaal-socialistische ideologische opvattingen, maar de meerderheid had slechts een oppervlakkig en

fragmentarisch beeld van de racistische ideologie, maar uitte zich racistisch en haatdragend. Voor hen verschafte de groep vooral een sterke groepsidentiteit, en loyaliteit aan de groep was voor hen vele malen belangrijker dan de ideologische identificatie.

Er ontstonden gevechten tussen rechts-extremisten en een antiracistische,

gewelddadige groep migrantenjongeren, de zogenaamde Valla-gang. Beide groepen haatten de politie, beide groepen hadden het gevoel dat de maatschappij hen in de kou liet staan, en beide groepen hadden behoefte aan respect. Terwijl de neonazi’s racistische motieven hadden, had de migrantengroep andere motieven, variërend van criminaliteit tot puur de opwinding van een gevecht. In die tijd werd het overlegorgaan opgericht, en werden door de verschillende instanties in onderling overleg interventies ontwikkeld. Zo werd door de vertegenwoordiger van Adults for Children een lokale variant van het ‘Nightravens-project’ gestart. Het Nightravens-project bestaat sinds begin jaren negentig in Noorwegen en het houdt in dat teams van ouders op uitgaansavonden door de stad lopen en praatjes aanknopen met de uitgaande jongeren. Zo wordt gepoogd om alcohol- en drugsmisbruik en geweld onder jongeren te voorkomen. Het team van de Nightravens surveilleert altijd van tien uur ’s avonds tot vier uur ’s nachts en werkt nauw samen met de politie. Per keer zijn er in Kristiansand acht ouders op straat (teams van twee of van vier personen). Nightravens zijn er in ongeveer 450 gemeentes in Noorwegen.

Ook werd in Kristiansand door Exit een ouderlijk netwerk opgericht, en werd praktische hulp verleend aan jongeren die uit een gewelddadige groep wilden stappen. Veel van deze jongeren bleken ouderlijke steun te ontberen, doordat ouders psychiatrische problemen of een drugsverslaving hadden, of waren overleden. Zij konden hun ouders dus niet gebruiken als ‘opstapje’ terug naar de samenleving. Een alternatief ‘opstapje’ kan

worden gevormd door een significant other die een band met de jongere aangaat door naar hem of haar te luisteren, en helpt bij de uittrede uit de extreemrechtse groep. In

Kristiansand speelde het Church Youth Project (CUP) deze rol. Dit is een kleine, flexibele organisatie van drie maatschappelijk werkers en een groep vrijwilligers die werken met probleemjongeren in de stad. De drie maatschappelijk werkers wisten contact te leggen en een vertrouwensband op te bouwen met een aantal neonazi jongeren. Ze hielpen de jongeren een baan, een woning of een opleiding te vinden. Deze aanpak was nadrukkelijk van sociale aard, en niet van ideologische aard; er werd vermeden om over ideologie te praten. Er werd vooral gepoogd om in de praktische en sociale behoeften van deze jongeren te voorzien door een alternatieve sociale omgeving aan te bieden. In drie jaar tijd hebben zij 24 neonazi jongeren geholpen, van wie nu slechts twee personen nog in het rechts-extremistische milieu verkeren.

Alle leden van het overlegorgaan zijn het erover eens dat de samenwerking tussen de vele instanties erg belangrijk is. Het voordeel van het brede samenwerkingsverband is dat er altijd iemand is met een link naar het betreffende individu. Hoewel het regelmatig gebeurt dat men het onderling oneens is over de aanpak, heeft men respect voor elkaars professie. Op die manier blijft de samenwerking goed. Er is een goede structuur met toegewijde mensen, maar naast goede wil is er ook een gedeelde basis en een gedeeld beleid